direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Nieuwe Kethelpoort
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP00110-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De Nieuwe Kethelpoort (hierna genoemd dNK) is een ontwikkeling in Schiedam, op de plek van de huidige schoollocatie aan de Monseigneur Nolenslaan 99b, in het verlengde van de Meesterstraat. Op deze locatie direct naast het metrostation Parkweg komt een nieuwe woonbuurt, met een mix van appartementen, grondgebonden woningen en commerciële functies.

In 2020 is door de initiatiefnemers, ontwikkelcombinatie FSD en Maas Wijkontwikkeling, een integraal ontwikkelingsplan opgesteld. Om het plan te kunnen realiseren is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan vormt een nieuw planologisch kader voor de ontwikkeling.

Doel

Het nieuw beoogde stedenbouwkundig plan past niet binnen de bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt het stedenbouwkundig plan in juridisch-planologische zin mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

dNK ligt tussen de Monseigneur Nolenslaan, de Meesterstraat, de Parkweg en de singel langs de Burgemeester Honnerlage Gretelaan. De locatie ligt op loopafstand van het centrum van Schiedam, nabij het metrostation Parkweg aan de Burgemeester Honnerlage Gretelaan en de molens aan de Noordvestgracht.

De exacte ligging van het plangebied is weergegeven op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding. De globale ligging van het plangebied is in afbeelding 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1 - Begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt, totdat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016', vastgesteld op 6 juni 2017 door de gemeenteraad van Schiedam. Daarin is het plangebied bestemd als 'Gemengd - 1', 'Groen' en 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Binnen de gemengde bestemming zijn op de begane grond voorzieningen toegestaan ten behoeve van cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke doeleinden. Wonen is ook toegestaan. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.

Ter plaatse van het plangebied gelden tevens het 'Parapluplan parkeren' (vastgesteld 5 juni 2018) en het 'Paraplu-bestemmingsplan begrippen en wijze van meten' (vastgesteld 20 april 2021).

Omdat de voorziene ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan wordt met dit bestemmingsplan een nieuw planologisch kader gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Nieuwland 2016'. (in rood de globale begrenzing)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een overzicht gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft het plan, waaronder de geschiedenis, de huidige situatie van het plangebied en de toekomstige ontwikkelingen.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied.
  • De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • In hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven.
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 7 behandelt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Geschiedenis van het plangebied

Het gebied is ruimtelijk onderdeel van de groene (voorzieningen) strook langs de singel aan de Burgemeester Honnerlage Gretelaan. De locatie neemt een belangrijke positie in tussen het historisch hart van Schiedam en de uitbreidingswijk Nieuwland.

De wijk Nieuwland uit de jaren '60 is een wederopbouwwijk met de ruimtelijke kenmerken van een naoorlogse wijk. Stempels, grote structuren en lange lijnen bepalen hier het beeld. De wijk is relatief groen door de vele hoven en door enkele grote voorname lanen door de wijk. De Burgemeester van Haarenlaan ten noorden van het plangebied vormt de hoofdontsluiting van de wijk en is een robuuste groenstructuur op stadsniveau. Daarnaast kent de wijk een redelijke omarming van groen in de vorm van buffergroen, sportgroen, volkstuinen, begraafplaatsen, spoorlijn, ziekenhuis, Vlaardingerdijk en de grachten van de binnenstad.

De naam Nieuwland heeft een geschiedenis die teruggaat tot de 12e eeuw. Rond 1200 werd het meest zuidoostelijke deel van de ambachtsheerlijkheid Kethel, oorspronkelijk Drussatenland genoemd, gelegen tussen de Oude Dijk en de Schie bedijkt. Hierdoor ontstond de 'Nieuwlandsche Polder'. In 1698 vormde Nieuwland samen met Kortland en 's-Graveland, door afsplitsing van Kethel, een nieuw ambacht. Van 1817 tot 1855 was Nieuwland zelfs een zelfstandige gemeente. In 1855 werd ze samengevoegd met Kethel en Spaland om vervolgens in 1941 door de gemeente Schiedam te worden ingelijfd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Topografische kaart no. 501 (1911, Bron: Grote Historische Atlas - Zuid-Holland)

De opbouw van de toenmalige Nieuwlandsche Polder is goed te zien op de topografische kaart uit 1911. De polder was gedeeltelijk langer en gedeeltelijk smaller dan het deel van Schiedam wat nu tot de wijk Nieuwland wordt gerekend. De Nieuwlandsche Polder werd in het noorden doorsneden door de Hollandsche Spoorweg van Delft naar Rotterdam uit 1847 en die van Rotterdam naar Maassluis en Hoek van Holland uit 1891 en 1893. Dwars door de polder liep eigenlijk maar één weg, de Dammelaan. Deze was onderdeel van een oude verbindingsroute tussen het oude centrum van Schiedam en het plaatsje Kethel. Hij verbond de Kethelstraat in het centrum, via de Oude Dijk, over de Poldervaart, met de Schiedamseweg (voorheen Kethelweg) in het noorden. De gehele Dammelaan is met de herontwikkeling van de wijk Nieuwland verdwenen. Parallel aan de oude Dammelaan, aan de zuidwestzijde is in de tijd van de herontwikkeling van Nieuwland een nieuwe laan aangelegd met de naam Nieuwe Damlaan ter herinnering aan de oude Dammelaan

De hoofdstructuur voor de huidige woonwijk Nieuwland werd vastgelegd in het 'Memorandum over de stedenbouwkundige ontwikkeling van Schiedam' uit 1944, het zogenaamde 'Blauwe boek'. Hierin werd een algemeen uitbreidingsplan voor de hele gemeente en een sanering van de binnenstad neergelegd en onderbouwd. In 1961 werd het 'Uitbreidingsplan in onderdelen Nieuwland' vastgesteld, welke een verdere uitwerking, invulling en verfijning laat zien van de met het Memorandum uitgezette koers. Nieuwland is op basis van deze plannen vanaf ongeveer 1950 in fasen gebouwd. De realisatie van de wijk startte in het westen, nabij de Vlaardingerdijk, en duurde voort tot circa 1965. Zo zijn in een periode van ongeveer 15 jaar ruim 6.300 woningen met bijbehorende voorzieningen gebouwd.

De wijk Nieuwland kende medio jaren '80 van de vorige eeuw een periode van sterke achteruitgang. Om deze achteruitgang te stoppen werd in de jaren 1990-1992 het 'Beheerplan Nieuwland' gepresenteerd. Met dit strategisch beheerplan voor de gehele wijk werd een integrale aanpak van zowel de sociale als de ruimtelijk-functionele structuur en de fysiek-technische als de financieel-economische situatie beoogd. Met dit Beheerplan werd Nieuwland de eerste naoorlogse stadsvernieuwingswijk van Nederland.

Aan de vernieuwing van Nieuwland werd eind jaren '90 een nieuwe impuls gegeven met het programma 'Nieuwland Vernieuwend Verder' (1999). Om te voorkomen dat Nieuwland uiteenvalt in een lappendeken van verschillende buurten, worden samenhangende buurtprofielen opgesteld. Deze profielen beogen een transformatie naar een herkenbaar samenstel van buurten. De wijk wordt op basis hiervan ingedeeld in 'schillen': de Binnenstad- , Tuinstad- en Parkstadschil. Daarnaast worden enkele lijnen (radialen en ringen) van de ruimtelijke hoofdstructuur geaccentueerd. Het 'schillenmodel' is ingezet om enerzijds te komen tot de gewenste ruimtelijke differentiatie en anderzijds de gewenste samenhang binnen het transformatieproces te bewerkstelligen. De strategische visie en de daarbij behorende ruimtelijke (beeld-)kwaliteit vormden de basis voor het in 2005 vastgestelde bestemmingsplan 'Nieuwland 2004'. Het laatste bestemmingsplan voor de locatie is vastgesteld in 2016. Hiervoor is destijds een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld gestoeld op de bevindingen uit het document "De Wederopbouw in Schiedam, Deel 1, Hebly Theunissen (2014)".

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Stedenbouwkundige visie bestemmingsplan Nieuwland 2004

2.2 Bestaande situatie plangebied

dNK is onderdeel van de wijk Nieuwland, het ligt aan de groene zone langs de singel en op steenworp afstand van de metrohalte Parkweg. De singel vormt de zuidelijke begrenzing van het gebied en is daarmee het representatieve gezicht van dNK. Aan de noord- en oostzijde vormen enkele bestaande woonblokken de overgang naar de Parklaan en de Monseigneur Nolenslaan. Op dit moment bestaat het plangebied uit (leegstaande) panden van de voormalige school. Het woonmilieu rond de Monseigneur Nolenslaan wordt momenteel gedomineerd door woningen in het lagere segment. Ook is aan de noordzijde van het plangebied een kerk aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0006.png"

Afbeelding 2.3: Impressie bestaande situatie (Google Maps)

2.3 Toekomstige ontwikkelingen

De locatie neemt een belangrijke positie in tussen het historisch hart van Schiedam en de uitbreidingswijk Nieuwland. dNK heeft kenmerken van beide identiteiten verenigd:

  • Identiteit van Schiedam: oude pakhuizen, de jenevergeschiedenis en transport over water, energie van de Molens;
  • Sfeer van Nieuwland: met groene open ruimte, lange zichtlijnen en blokken in het groen.

Het plan dNK straalt de identiteit van Schiedam uit: een moderne en dynamische buurt, met sfeervol wonen, werken en recreëren. Voor het plan is een beeldkwaliteitplan opgesteld, waarin de spelregels voor de toekomstige architectuur van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte worden vastgelegd. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

In dNK worden vijf gebouwen gerealiseerd; twee pakhuizen (blok A en B), een loftgebouw in combinatie met een mobiliteitshub (blok C) en twee bouwblokken (blok D en E) met grondgebonden woningen die de aansluiting met de omliggende woonbuurten verankeren. De geïntegreerde mobiliteitshub voorziet de nieuwe woningen en functies van voldoende parkeerplaatsen. Fietsstalplaatsen bevinden zich in blok B op de begane grond en achter blok D.

Het gebied wordt getransformeerd van een introvert gebouw met veel achterkanten naar een fijnmazig gebied met veel doorzichten en groen. Door deze ingreep wordt de relatie tussen het metrostation en de Monseigneur Nolenslaan verbeterd en versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0007.jpg"

Afbeelding 2.4: Plankaart dNK (16 november 2022)

2.3.1 Programma

dNK voorziet in de ontwikkeling van maximaal 190 woningen. De plint van blok A en B worden flexibel gemaakt voor situering van een divers programma, waaronder wonen, ruimte voor het stallen van (elektrische) (brom)fietsen in blok B en er is ruimte voor circa 600 m2 aan commerciële functies in blok A. Voor de invulling wordt gedacht aan buurtgerichte functies zoals horeca, huisarts, apotheek en/ of fysio. De mobiliteitshub in blok C voorziet in 200 autoparkeerplaatsen voor de toekomstige bewoners met eventueel extra parkeerplaatsen voor omwonenden. Het aantal woningen per blok bedraagt:

  • Blok A: 77 appartementen
  • Blok B: 79 appartementen
  • Blok C: 20 appartementen
  • Blok D: 8 eengezinswoningen
  • Blok E: 6 eengezinswoningen
2.3.2 Stedenbouwkundige opzet

De ruggengraat van het plan wordt gevormd door 4 hoofdstructuren, twee oost-westverbindingen en twee noord-zuid verbindingen. Deze 4 verbindingen zorgen voor de aantakking, doorwaadbaarheid en samenhang van het plan met de omgeving.

  • a. De groene loper: is een centraal gelegen langzaamverkeersroute in de oost-westrichting. Deze groene as verbindt de Meesterstraat aan de westzijde met de Schermerhornlaan. In de toekomst wordt deze mogelijk verlengd naar de Parkweg. Aan deze groene as zijn de nieuwe woongebouwen gesitueerd.
  • b. De verbinding stad-wijk (metroroute): een andere belangrijke lijn is de noord-zuidelijke verbinding tussen het centrum via metrohalte Parklaan en de Monseigneur Nolenslaan. Deze langzaamverkeersroute ligt aan de westzijde van het plangebied en vormt een belangrijke schakel met de omgeving. Een tweede voetgangers verbinding ligt tussen de Schermerhornlaan en de Meesterstraat. Parallel hier langs ligt de ontsluitingsroute voor de (niet openbaar toegankelijke) parkeergarage.
  • c. Oeverzone: dit betreft de groene wandelpromenade langs de singel in de oost-west richting. De singel kenmerkt zich met groepen bomen en solitaire bomen. De gebouwen presenteren zich hier aan de groene singel met hun pakhuis geïnspireerde architectuur.
  • d. Schermerhornlaan: Tussen de woonblokken zijn kleine, groene straatjes en pleinen, deels van de VvE (niet openbaar toegankelijk) en deels de verbinding van het water (de singel) richting de groene loper.

De stedenbouwkundige opzet zorgt ervoor dat zowel de gebouwen als de ruimtes daartussen een relatie aangaan met de omgeving door middel van zorgvuldig gekozen routes en zichtlijnen. De groene parkachtige inrichting en de stedelijke objecten in het groen vormen de basissfeer van het openbare gebied. Het gebied is autoluw ingericht, met maximale ruimte voor de voetgangers en fietsers. De verschillende routes en verblijfsplekjes in het gebied zijn verbonden met samenhangende materialen, inrichtings-elementen en de groene structuur. Daarnaast wordt in de openbare ruimte rekening gehouden met duurzaamheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit, zie paragraaf 4.13.

2.3.3 Bebouwing

De bebouwing van dNK voegt zich in de omgeving. Er is rekening gehouden met de massa-opbouw en bouwhoogte, om een vriendelijke en geleidelijke overgang met de aangrenzende woningen te creëren. In totaal zijn er vijf blokken met vier verschillende bebouwingsvolumes. De twee pakhuizen hebben op de verdiepingen hetzelfde volume. De afstand tussen blok A en B is circa 8,4 meter en de afstand tussen blok B en C is circa 9,5 meter. Blok D en E bevinden zich ten noorden van Blok A, B en C op circa 10,4 meter afstand. De afstand tussen blok D en E is circa 19,6 meter. Binnen het samenhangende ensemble van de woonblokken, worden de volgende sferen onderscheiden:

1. Blok A (IJzer) en B (Stoom)

Twee moderne pakhuizen markeren de verbinding tussen het historische centrum en de Monseigneur Nolenslaan. De pakhuizen zijn te herkennen als separate gebouwen, als familie van elkaar met eigen vormtaal. Met hun symmetrische voorname gevel staan ze prominent aan het water. De twee gebouwen zijn zeven lagen hoog met een hoge plint. De plint vormt een belangrijk onderdeel in de overgang van de openbare ruimte naar commerciële functies in blok A (IJzer), fietsenstalling in blok B (Stoom) en deels woningen in de hoge plint. De plint is programmatisch zo ingericht dat deze deel uitmaakt van de blurring zone. Deze is open, transparant en mededeelzaam, tevens sociaal veilig en goed toegankelijk. Vanuit de balkons hebben alle woningen zicht op zowel Nieuwland als het historisch centrum van Schiedam. De entree van blok A (IJzer) bevindt zich aan de westzijde langs de metroroute en de entree van blok B (Stoom) bevindt zich aan de oostzijde naast de mobiliteitshub.

2. Blok C (De Kethel)

Dit stedelijke blok is tweeledig opgebouwd: met een representatieve zijde aan de singel en met de parkeerhub aan de groene loper. Dit blok bestaat uit woningen (5 lagen) en een mobiliteitshub (3 lagen waarbij op het dak wordt geparkeerd). De gebouwde parkeervoorziening is aan de noordzijde van het bouwblok gesitueerd. De entree van de hub bevindt zich aan de Schermerhornlaan.

3. Blok D + E (De Heren van Schiedam)

Aan de noordzijde van het plangebied worden grondgebonden woningen gesitueerd. Deze herenhuizen zorgen voor binding tussen bestaande en nieuwe bebouwing. De herenhuizen aan de groene De Meesterstraat zorgen voor een vriendelijke woonwand met veel voordeuren aan de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 2.5: Impressie Blok A, B en C (indicatief beeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0009.jpg"

Afbeelding 2.6: Impressie Blok D en E (indicatief beeld)

2.3.4 Groen en water

De groen-waterstructuur van De Nieuwe Kethelpoort is verbonden met de groene hoofdstructuur van de wijk, de singel en de groene zone (met objecten en voorzieningen) ten noorden ervan. In dNK wordt de singel toegankelijk en beleefbaar gemaakt. De wandelpromenade langs de singel wordt doorgetrokken en ter hoogte van het bruggetje over de singel wordt een terras aan het water gesitueerd. De singel wordt deels uitgegraven ten behoeve van berging van de hemelwater. Daarbij worden de oevers van de singel natuurvriendelijk ingericht, met rijk aquatisch leven, en wordt de oever deels vergroot (zie afbeelding 2.7). De ruimte tussen de woonblokken vormt een groen tapijt, met solitaire bomen, boomgroepen en heesters. De autovrije inrichting versterkt de groene informele sfeer van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0010.png"

Afbeelding 2.7: Oever vergroting

De biodiversiteit wordt vergroot door natuur-inclusief te bouwen. Gebouwen en natuur in de openbare ruimte complementeren en versterken elkaar. Langs en in het water staan moeras- en waterplanten die de overgang markeren tussen nat en droog en die voor grotere biodiversiteit zorgen. Het dNK-terrein is een klimaatadaptief gebied met veel aandacht voor groen- en waterbeleving. Het gebied is bestand tegen droge, hete zomers en natte, warmere winters. Hittestress wordt tegengegaan doordat het verhard oppervlak in de nieuwe situatie afneemt, het wateroppervlak toeneemt en het toepassen van bomen in de volle grond bij verharde oppervlaktes (zie inrichtingsplan, afbeelding 2.4). De duurzaamheidsambities binnen het plan zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.13.

2.3.5 Eigendomsverdeling

Op afbeelding 2.8 is de verdeling tussen privaat eigendom, eigendom van de VVE en openbaar gebied weergegeven. De eigendomsverdeling is als volgt verdeelt:

  • Entrees in het vlak van blok A zijn privé (van commercieel)
  • Delftse stoepen zijn privé (van bewoners)
  • Hofjes achter blok D en E zijn collectief
  • Collectieve binnentuin tussen blok A en B
  • Terras is privé (van commercieel)
  • De noord-, oost- en westzijde van de parkeergarage is collectief i.v.m. onderhoud van groene gevel
  • Tussen blok B en C is openbaar i.v.m. brandweer route richting voorgevel blok C.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0011.jpg"

Afbeelding 2.8: Eigendomsverdeling

2.3.6 Ondergrondse afvalcontainers

Voor de ontwikkeling zullen ten behoeve van het vuil ondergrondse afvalcontainers worden geplaatst in het plangebied. In de nadere planuitwerking zal hiervoor een locatie aangewezen worden. Het plaatsen van deze afvalcontainers is op grond van het Besluit omgevingsrecht omgevingsvergunningsvrij.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, de leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Ook internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet is er één rijksvisie op de leefomgeving opgesteld: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De eerste Nationale Omgevingsvisie is in september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt op nationaal niveau de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) en de strategische ruimtelijke delen van het verkeers- en vervoerplan, het nationale waterplan, de natuurvisie en het milieubeleidsplan. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt de NOVI als nationale visie onder de Omgevingswet. Voorliggend projectgebied wordt niet specifiek benoemd in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het provinciaal Omgevingsbeleid wordt gevormd door de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening die per 1 april 2019 in werking zijn getreden, en daarna op verschillende momenten zijn geactualiseerd. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Met haar Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit'. De daarmee samenhangende provinciale beleidskeuzes zijn in die opgaven geclusterd. De twaalf opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende beleidskeuzes van belang.

Energietransitie binnen de bebouwde omgeving

Het doel is op termijn een duurzame en CO2-neutrale samenleving en voorziening in de energiebehoefte. Voor nieuwbouw van woningen en andere gebouwen geldt dat deze dienen te voldoen aan de BENG-normen.

Verstedelijking en wonen

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Daarbij wordt primair ingezet op bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en dient bouw bij voorkeur georiënteerd te zijn op hoogwaardig openbaar vervoer en dient de potentie van energietransitie en klimaatadaptie te worden benut.

Provinciaal kwaliteitsbeleid

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De essentie van 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie Zuid-Holland beschikt over een kwaliteitskaart, die een belangrijk instrument vormt om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid- Hollandse ruimte.

Toetsing

Op het plangebied is een tweetal kaartlagen van toepassing. De laag van de ondergrond (kaartlaag I) gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Ontwikkelingen dienen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden en waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt. De ontwikkeling betreft de inpassing van nieuwbouw in een stedelijke omgeving. Bijzondere structuren die nog zichtbaar zijn in de omgeving van het projectgebied en de ontstaansgeschiedenis aftekenen worden niet aangetast door de beoogde ontwikkeling.

Binnen de laag van de stedelijke occupatie (kaartlaag III) is ter plaatse van het projectgebied het onderdeel 'Steden en dorpen' van toepassing. Voor voorliggende ontwikkeling is het gestelde ten aanzien van het onderdeel 'steden' van belang. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. De beoogde ontwikkeling betreft inpassing van nieuwbouw. De ontwikkeling voorziet verschillende bouwhoogtes, de hoogte van de bebouwing is afgestemd op de hoogte van de omgeving. De bebouwing van dNK voegt zich in de omgeving. Er is rekening gehouden met de massa-opbouw en bouwhoogte, om een vriendelijke en geleidelijke overgang met de aangrenzende woningen te creëren. De hoogste gebouwen staan aan de Singel (zuidwestzijde) en vormen het gezicht naar de omgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld, zie Bijlage 1.

De groen-waterstructuur van dNK is verbonden met de groene hoofdstructuur van de wijk, de singel en de groene zone (met objecten en voorzieningen) ten noorden ervan.

Bij de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied wordt aan de van toepassing zijnde relevante richtpunten voldaan. Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Samen met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het wijzigingsplan. De volgende provinciale belangen zijn van toepassing op het plangebied.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 6.9). Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorziet en past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen, zie paragraaf 3.2.1). Dit is nader omschreven in het beeldkwaliteitplan dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.

Duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame ontwikkeling uit het Besluit ruimtelijke ordening is geïncorporeerd in artikel 6.10 van de provinciale omgevingsverordening. Dit houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting een verantwoording moet bevatten dat sprake is van een actuele, zo nodig regionaal afgestemde, behoefte die binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien wordt. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de verordening waarop de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing is.

Toetsing

Voor de woningbehoefte is allereerst de Woondeal Zuidelijke Randstad relevant (zie paragraaf 3.2.3). In hoofdzaak zijn de kwantitatieve afspraken in deze woondeal erop gericht om de productie van 100.000 woningen tot 2025 in de zuidelijke Randstad te versnellen en om te zorgen voor voldoende harde plancapaciteit voor de periode tot 2040 (bouwproductie van 230.000 woningen).

Daarnaast hebben 14 gemeenten samen met woningcorporaties uit de regio Rijnmond begin 2019 het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' gesloten. Daarmee zetten zij in op een uitbreiding van het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000. In het akkoord is vastgelegd wat de bijdrage van iedere gemeente is aan het behalen van de regionale doelen. Voor Schiedam is afgesproken dat de totale woningvoorraad wordt uitgebreid tot 40.609 woningen. Om dit te realiseren zullen tot 2030 5.062 nieuwe woningen moeten worden gebouwd. De provincie Zuid-Holland heeft op 19 maart 2019 (gedeeltelijk) ingestemd met deze regionale woningmarktafspraken en (geheel) met het Schiedamse bod als onderdeel daarvan.

De Woonvisie van de gemeente Schiedam is afgestemd op deze regionale woningmarktafspraken. In de nieuwe Woonvisie van september 2020 is het aantal te realiseren woningen vergroot. Daarnaast wordt ingezet op het ontwikkelen van 6.000 woningen en realiseren van 2.000 woningen voor ouderen. Daarbij staan doorstroming en wooncarrière, en een afwisselender woningaanbod passend bij de verschillende doelgroepen centraal. Bijzondere aandacht is er ook voor kleinere huishoudens zoals starters en ouderen.

Uit het bovenstaande blijkt dat er een aanzienlijke behoefte bestaat aan nieuwe woningen in de regio en de stad Schiedam in de komende jaren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 190 nieuwe woningen in Schiedam, variërend in type en omvang. Het woonmilieu rond de Monseigneur Nolenslaan wordt momenteel gedomineerd door woningen in het lagere segment. In dNK komen diverse woningen, zowel in het midden- als dure segment. Het plan voorziet in woningen voor starters, ouderen en gezinnen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dus zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht voorzien in een behoefte.

De voorgenomen stedelijke ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt een verdichting gerealiseerd door vervanging van bestaande bebouwing. De locatiekeuze van de ontwikkeling behoeft om deze reden geen verdere onderbouwing.

Het plan voldoet aan de vraag naar woningen en vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee is het plan niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Molenbiotoop

De omgevingsverordening bevat een regeling met betrekking tot molenbiotopen (artikel 6.25). Hierin is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • a. binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • b. binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
      • voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
      • voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
    • a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
    • b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

Toetsing

Binnen het plangebied liggen geen molens die aangewezen zijn in de verordening ruimte. De beschermingszones van de oude molens in de binnenstad, molens 'De Vrijheid', 'De Noord' en 'De Nieuwe Palmboom', vallen echter wel over het plangebied. Om die reden is, met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' een passende, beschermende regeling opgenomen die de windvang op molens een plaats in de ruimtelijke belangenafweging geeft.

De historische molens liggen allemaal in bestemmingsplan 'Binnenstad 2014', maar de molenbiotopen, onder andere die van de maatgevende molen 'De Vrijheid', vallen wel over het plangebied. Deze molen is op 208 meter van het plangebied gelegen en verbeeld op kaart 15 van de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'vrijwaringszone – molenbiotoop 400 m', waaraan de volgende regeling is gekoppeld: Binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 meter' mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of hoogopgaande beplanting of bomen worden aangebracht hoger dan de 1/30ste van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting tot het middelpunt van de molen vermeerderd met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.

De hoogte van alle gebouwen voldoet aan het provinciale molenbeleid. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale Omgevingsverordening, artikel 6.25 lid 1b.

3.2.3 Woondeal Zuidelijke Randstad

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en de gemeenten van de Bestuurlijke Tafel Wonen Haaglanden en het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (waaronder de gemeente Schiedam) hebben de Woondeal Zuidelijke Randstad gesloten. De woondeal is een wederzijdse erkenning van de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de zuidelijke Randstad; een gebied waar de spanning op de woningmarkt binnen Nederland het grootst is. In de woondeal zijn, als startpunt voor een meerjarig samenwerkingstraject, de wederzijdse verantwoordelijkheden en inspanningen voor die opgaven vastgelegd. Doel van de woondeal is om op korte termijn tot doorbraken te komen voor de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de gebieden waar de spanning op de woningmarkt het grootst is. Gemeenten en provincie zetten zich in voor:

  • Voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040, aansluitend op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  • De productie van ruim 100.000 woningen in de periode 2018-2025, waarvan bijna de helft in de gemeenten Den Haag en Rotterdam, en een aanzienlijk deel in het betaalbare segment.
  • Evenwichtige verdeling onder doelgroepen en bevordering van spreiding van betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe woningen, die zijn afgestemd op de regionale en lokale vraag. Daarmee wordt voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte zoals benoemd in de Woondeal Zuidelijke Randstad.

3.2.4 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden (de 'oude lijn'). De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de woningbouwopgave zoals gesteld in de Verstedelijkingsalliantie. De woningen worden gerealiseerd in een centrumstedelijke locatie, op steenworp afstand van de metrohalte Parkweg.

3.2.5 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Begin 2019 hebben 14 gemeenten en 25 woningcorporaties uit de Regio Rijnmond het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' vastgesteld. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen.

In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Met de uitbreiding van het aantal woningen wordt gestreefd een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren. Om dit doel te bereiken zal de sociale voorraad de komende jaren in absolute aantallen gelijk blijven, maar zal het aandeel afnemen van 64% naar 56% van de totale voorraad. Deze afname is mogelijk doordat in andere regiogemeenten sprake zal zijn van een relatieve toename, waardoor een betere verdeling van de sociale voorraad over de regio ontstaat.

De provincie Zuid-Holland heeft op 19 maart 2019 (gedeeltelijk) ingestemd met de regionale woningmarktafspraken en geheel met het Schiedamse bod dat daar onderdeel van is.

Voor de gemeente Schiedam ligt er de komende jaren een stevige opgave om te voorzien in de woonbehoefte. Ruim 5.000 woningen dienen te worden gerealiseerd om aan de afspraken te voldoen. De toevoeging van 190 woningen binnen dNK draagt bij aan dit kwantitatieve doel. Voor de kwalitatieve behoefte geldt dat vooral behoefte bestaat aan woningen in het betaalbare en middeldure segment. Aan sociale woningbouw is beperkt behoefte. Hiervoor geldt dat deze behoefte in de regio kan worden opgevangen, waardoor samen met de bestaande goedkope woningen in Schiedam een goede balans in de woningbouw voorraad ontstaat. Het toevoegen van de beoogde woningen voor het vrije sector segment draagt bij aan het creëren van die balans.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de regionale woningmarktafspraken, en het Schiedamse aandeel daarin. Met de mix van woningen voor verschillende doelgroepen wordt aangesloten bij de doelstelling voor een evenwichtigere bevolkingssamenstelling.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden tien hoofdopgaven onderscheiden, die zijn vertaald in acht ruimtelijke opgaven. Op deze opgaven wil de gemeente zich tot 2030 focussen. De volgende opgaven zijn relevant voor het projectgebied:

  • Hoofdopgave 4: Realiseren van levensloopvriendelijke wijken voor jong en oud;
  • Hoofdopgave 5: Inzet op sociale ontwikkeling en stijging, realiseren van een wooncarrière in wijk en stad;
  • Hoofdopgave 8: Doorgaan met de wijkenaanpak.

Toetsing

In de stadsvisie wordt gestreefd naar een aantrekkelijke woonstad voor jong en oud. Belangrijke doelstellingen van het woonbeleid zijn de vergroting van de kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad en de verbetering van de fysieke kwaliteit van de woonomgeving. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving. Voorliggend projectgebied is op de visiekaart voor wonen aangeduid als 'herstructurering'. Een van de hoofdopgaven die is geformuleerd in de visie is de herstructurering van Nieuwland, Groenoord en Oost. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een deel van deze herstructurering.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ruimtelijke opgave van het herstructureren van de wijk Nieuwland. Daarbij wordt invulling gegeven aan de verschillende hoofdopgaven zoals mogelijkheden tot sociale stijging en het bijdragen aan het realiseren van een levensloopvriendelijke wijk. Er wordt een binnenstedelijke ontwikkeling gerealiseerd, door het toevoegen van wonen op deze locatie. Daarnaast variëren de woningen in type en oppervlakte, waarmee een gedifferentieerd woningaanbod voor verschillende doelgroepen wordt gerealiseerd.

3.3.2 Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'

Op 29 september 2020 is de woonvisie 'Groei als kans voor de stad' vastgesteld. De Woonvisie geeft een actuele kijk op het wonen in Schiedam en beschrijft de koers die de gemeente de komende 20 jaar wil volgen. De belangrijkste ambities van de Woonvisie zijn: groei als kans voor de stad, wooncarrière voor alle Schiedammers, passende en herkenbare woonmilieus, passende woningen, groei van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving, een veilige en leefbare woonomgeving en verduurzaming van de bestaande bouw

en nieuwbouw. Om deze ambities te realiseren gaat de Woonvisie uit van:

  • het toevoegen van 6.000 woningen en het vervangen van 1.000 woningen tot 2030;
  • het realiseren van 2.000 passende woningen voor senioren;
  • het gelijk houden van de sociale woningvoorraad (niveau 2018);
  • versterken particuliere woningverbetering, inclusief verduurzamen bestaande woningen.

Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke tekorten aan passende woningen aan te vullen en daarnaast de sociale voorraad in absolute aantallen gelijk te houden. Het doel is dat er voldoende passende woningen beschikbaar komen om een wooncarrière in Schiedam te kunnen maken. De behoefte bestaat met name uit meer verschillende typen woningen voor Schiedammers die willen doorstromen binnen Schiedam, maar ook het toevoegen van woningtypen die momenteel nog ontbreken in Schiedam. Om in deze behoefte te voorzien zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de leefomgeving stijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0012.jpg"

Afbeelding 3.1: Projecten uit de Woonvisie met als project 7 de Nolenlaan 99.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de ambitie om tot 2030 6.000 woningen toe te voegen. In de woonvisie zijn een aantal kenmerken opgenomen waar nieuwe woningen aan moeten voldoen, zoals duurzaam, goede woonkwaliteit en een minimale grootte van 70 m2. Het plan voorziet in een mix van woningen, voor verschillende doelgroepen. De grootte van de appartementen en rijwoningen varieert tussen de 70 en de 90 m2. De woningen zullen voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen en er wordt in het plan ruimschoots aandacht besteed aan biodiversiteit, klimaatadaptie en sociale veiligheid. dNK is een gezonde wijk, die haar bewoners uitdaagt om buiten te zijn, te spelen en te sporten. Hiermee wordt een sociaal veilige woonomgeving gecreëerd. Daarnaast hebben alle woningen een eigen balkon of Delftse stoep en bevindt tussen blok A en B zich een collectief hof. De toekomstige woningen voldoen aan de kenmerken en het plan past binnen de kaders uit de woonvisie.

3.3.3 Klimaatbeleid 'Een wereld te winnen'

Het klimaatbeleid heeft twee invalshoeken: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Mitigatie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering. Adaptatie accepteert klimaatverandering en richt zich op aanpassen van de omgeving aan de gevolgen daarvan.

Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het Klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en de stad voor te bereiden op de energietransitie. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad het Klimaatadaptatieplan Schiedam vastgesteld, waarin de ambitie is vastgelegd dat de stad in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. De belangrijkste doelstellingen uit beide nota's zijn:

  • 49% minder uitstoot van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990;
  • in 2050 is Schiedam CO2-neutraal;
  • iedereen kan meedoen in de energietransitie;
  • Schiedam is voorbereid op extreme weersomstandigheden;
  • het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologische waarde in en buiten Schiedam.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor wat betreft klimaatmitigatie verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energievoorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft de woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiele energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Daarnaast geldt dat zoveel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van circulaire materialen, waarbij bijvoorbeeld aandacht is voor materiaalregistratie, losmaakbaarheid, biobased en non-virgin.

Toetsing

In dNK worden de wettelijke normen ten aanzien van energiezuinigheid - die vanaf 2021 ondergebracht zijn in BENG-normen - gehanteerd. Het beoogde warmtesysteem is een warmte-koude opslag (wko-systeem). Het hemelwater wordt in het gebied opgevangen en gebruikt voor de groene ambities. Met bomen en beplanting en het verminderen van de verharding kan de hittestress in het gebied worden voorkomen. Voor het tegengaan van hittestress wordt ingezet op een fijnmazige verspreiding van het groen.

Daken, gevels en buitenruimte worden in dNK robuust en met oog voor ecologische kwaliteit ingericht. Biodiversiteit zit in vele facetten binnen het plan: in onderwatermilieus, op het land, op verticale gevels en op daken.

Fietsen, wandelen, OV, etc., vormen de basis voor ontwikkeling. De woningen voldoen aan hoge eisen voor wat betreft energetische duurzaamheid. dNK is een gezonde wijk, die haar bewoners uitdaagt om buiten te zijn. In dNK wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van hergebruikt materiaal. De duurzaamheidsambities binnen het plan zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.13.

3.3.4 Hoogbouwvisie

In 2008 is de Hoogbouwvisie Schiedam vastgesteld. De grootstedelijke opgave waar Schiedam voor staat richt zich minder op verdere stedelijke uitbreiding en meer op stedelijke herontwikkeling en herstructurering binnen haar gemeentegrenzen. Bij deze stadsvernieuwing komt regelmatig de wens tot hoogbouwinitiatieven vanuit de markt naar voren. De nota is bedoeld om de vraag naar hoogbouw te structureren. Daarbij is een drietal opgaven te onderscheiden: versterken van de eigen identiteit van Schiedam, Schiedam in een dynamisch evenwicht en de groenblauwe slinger van Midden-Delfland naar de Nieuwe Maas. Binnen de visie wordt hoogbouw als volgt gedefinieerd: 'Hoogbouw is gestapeld programma van woningbouw, kantoren en bedrijvigheid'. In de Hoogbouwvisie is een onderscheid gemaakt naar drie categorieën: samenhang (hier is de hoogte van de hoogbouw niet hoger dan 5/3 van de gemiddelde hoogte), onderscheid (de hoogte ligt tussen 5/3 en 8/3 van de gemiddelde hoogte) en overstijging (de hoogte is meer dan 8/3 van de gemiddelde hoogte).

Veel van de bestaande vooroorlogse, maar ook naoorlogse wijken kennen een gemiddelde hoogte van drie à vier bouwlagen. En in wijken als Nieuwland en Groenoord, die een hogere gemiddelde hoogte kennen, wordt bij de herontwikkeling van die wijken wederom teruggegrepen naar diezelfde bouwhoogte van drie à vier lagen. Binnen Schiedam is de grens waarbinnen hoogbouw zich nog binnen de gemiddelde hoogte van haar omgeving voegt, bepaald op acht lagen. Met dit gegeven is het mogelijk de visie op hoogbouw binnen Schiedam te verdelen in een tweetal schaalniveaus: het stedelijk niveau en het niveau van de wijken en buurten.

Op het niveau van wijken en buurten speelt hoogbouw een rol in de leesbaarheid binnen de wijken en buurten en is sterk gerelateerd aan de karakteristiek en gemiddelde hoogte van die omgeving. Het versterkt de oriëntatie binnen het stedelijk weefsel en zoekt de aansluiting met de verschijningsvorm van haar directe omgeving. Het biedt een bijdrage in de oriëntatie ten opzichte van waar men is in de stad, hoe het stedelijke weefsel te lezen, hoe wijk- en buurtstructuren in elkaar zitten en waar bijzonder programma als winkels, metrostations en voorzieningen binnen dat weefsel logisch te vinden zijn.

Toetsing

Voor wat betreft het plangebied wordt getoetst aan het niveau van de wijken en buurten. Hoogbouw op het niveau van de wijken en buurten heeft minder de nadruk op het profileren van de stad naar buiten. Hier ligt het doel meer in de leesbaarheid van de bebouwingsstructuur, de oriëntatie binnen de stad, het aangeven van specifiek programma als winkels of voorzieningen en het benadrukken van het herkenbare karakter van de wijk. Daarom is de hoogte van hoogbouw op het niveau van de wijk ook beperkt tot acht lagen. Het plangebied valt binnen de wijk 'Nieuwland'. Nieuwland is gebouwd net na de Tweede Wereldoorlog. Vanwege de woningbehoefte uit die tijd bestaat de wijk hoofdzakelijk uit stempels van portiekflats van vier lagen, afgewisseld met hogere flats. Nieuwland is een herstructureringswijk. Een aantal buurten binnen de wijk zijn al geherstructureerd, waarbij met name grondgebonden woningen en woontorens zijn terug gebouwd. De komende jaren zal dit proces zich voortzetten.

Het plangebied grenst aan het metrostation Parkweg. Hoogbouw wordt hier in de visie gezien als een kans. De ontwikkeling voorziet verschillende bouwhoogtes, de hoogte van de bebouwing is afgestemd op de hoogte van de omgeving: van 3 tot 7 bouwlagen hoog aan het water. De bebouwing van dNK voegt zich in de omgeving en voldoet aan de genoemde verhoudingen uit de Hoogbouwvisie én het aantal bouwlagen dat voor de wijken en buurten voorstelbaar wordt geacht. Er is rekening gehouden met de massa-opbouw en bouwhoogte, om een vriendelijke en geleidelijke overgang met de aangrenzende woningen te creëren. De hoogste gebouwen staan aan de Singel (zuidwestzijde) en vormen het gezicht naar de omgeving. Hiermee is het plan passend binnen de hoogbouwvisie.

3.3.5 Molenbeleid 2003

De gemeenteraad heeft op 15 september 2003 de nota 'Molenbeleid Schiedam' vastgesteld. De nota heeft tot doel de vijf Schiedam kenmerkende stellingmolens, de hoogste stellingmolens in de wereld, te beschermen tegen ontwikkelingen in de omgeving die de vrije windvang en het uitzicht op de molens kunnen beperken. Op grond van het Schiedamse molenbeleid geldt dat binnen een straal van 100 meter van de molen geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting mag worden aangebracht welke hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Binnen een straal van 100 tot 400 meter is geen nieuwe bebouwing of beplanting toegelaten welke hoger is dan de hoogte van de verticaal staande wiek vermeerderd met 1/50ste van de afstand tussen de bebouwing en beplanting en de molen. Deze bepaling vormt een aanscherping van de provinciale norm, welke uitgaat van 1/30ste van de afstand. Afgeweken kan worden van het molenbeleid indien voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening en de Stichting Schiedamse Molens om advies is gevraagd.

Toetsing

De afstand van de ontwikkeling tot de maatgevende molen De Vrijheid is 208 meter. Dit betekent dat volgens de regels een maximale bouwhoogte van 22,8 meter ten opzichte van NAP is toegestaan.

Het dakvlak van alle gebouwen is lager dan de maximale hoogte (maximaal 22,8 meter t.o.v. NAP) op basis van de afstand tot de molen. Hiermee voldoet de hoogte van het dakvlak aan de nota 'Molenbeleid Schiedam'.

3.3.6 Welstandsnota

De gemeente Schiedam heeft in 2004 een welstandsnota vastgesteld zoals aangegeven in de wet. Hierin zijn beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundige kenmerken en landschappelijke structuren. In 2019 is de welstandsnota herzien. Het doel van de herziening is het actualiseren en waar mogelijk vereenvoudigen van het welstandsbeleid. Hierbij wordt aangesloten op de landelijke en gemeentelijke trend van het verminderen van regeldruk in combinatie met meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor de burger.

Toetsing

Het plangebied kent in de welstandsnota het welstandsniveau 'Vrij (behoudens uitzonderingen)'. In de gebieden met dit niveau is de wens van de raad om zoveel mogelijk vrij te geven vertaald in een minimale toets. Nieuwbouwplannen en herontwikkelingsprojecten vereisen echter een bijzondere inzet. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dit is het geval indien sprake is van een functiewijziging ten opzichte van de gebiedenkaart waarbij de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het betreffende gebied niet toereikend zijn voor een goede beoordeling. Dergelijke welstandscriteria kunnen niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, aan ten grondslag ligt.

Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten kan een onderdeel zijn van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden in dat geval opgesteld door de gemeente of in overleg met de commissie. De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota, waarbij de inspraak gekoppeld kan worden aan de inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld, zie Bijlage 1, waarin principes zijn opgenomen waar het plan aan dient te voldoen.

3.3.7 Mobiliteitsvisie

De mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 vastgesteld. De Mobiliteitsvisie heeft als ambitie om bij te dragen aan het realiseren van een leefbare en bereikbare stad, een gezonde en duurzame stad en een sociale en veilige stad.

Een aantrekkelijke stad is een stad waar ruimte is voor wonen, ontmoeten, werken en recreëren. Mobiliteit zorgt voor verbinding en kan ontwikkelingen aanjagen. Mobiliteit heeft ook een keerzijde; hoge parkeerdruk, toenemende overlast van binnenstadslogistiek en een groeiend aantal files in en rondom de stad, die de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad onder druk zetten. Tegelijkertijd heeft een goede bereikbaarheid van bedrijven voor werknemers, werkgevers en leveranciers een directe invloed op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Schiedam in de regio.

De Mobiliteitsvisie geeft een andere, vernieuwende kijk op mobiliteit, met een juiste balans als uitgangspunt. Keuzes die verblijfskwaliteit toevoegen en er tegelijkertijd voor zorgen dat mensen en plekken verbonden blijven. Daarbij wordt meer ingezet op duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen, zoals lopen, fietsen en een kwalitatief hoogwaardig OV en worden auto's en vrachtverkeer zoveel als mogelijk geweerd uit de drukke binnenstad. Tegelijkertijd wordt het eenvoudiger en aantrekkelijker om te kiezen voor alternatieven.

Transportmiddelen zijn verantwoordelijk voor bijna een derde van alle CO2 uitstoot door verkeer en voor meer dan 60 procent van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2). De bijdrage hiervan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid is aanzienlijk. De ambitie is om deze uitstoot terug te dringen, met een sterkere inzet op duurzame en groene alternatieven voor met name het auto- en vrachtverkeer. Bij de sociale component van mobiliteit wordt ingezet op 'inclusiviteit': iedereen moet van het mobiliteitsaanbod gebruik kunnen maken.

Toetsing

Het plan sluit aan bij de ambities uit de mobiliteitsvisie, door onder andere te kiezen voor het verhogen van de verblijfskwaliteit binnen het plangebied en het clusteren van de parkeervoorzieningen in één mobiliteitshub. Het aspect verkeer is verder uitgewerkt in paragraaf 4.7.

3.3.8 Groenblauwe structuurvisie

Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden.

Op een lager schaalniveau spelen een aantal structuurlijnen een belangrijke rol in het groenblauwe netwerk. Een van deze structuurlijnen is de Parkweg. De Parkweg vormt voor het stadslandschap een belangrijke route. Voor de groenblauwe verbindingen gelden de volgende uitgangspunten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0013.jpg"

Toetsing

De singel aan de zuidzijde van het plangebied is op de visiekaart aangegeven als groenblauwe verbinding. Dit betreft een lijnverbinding met groene, blauwe en/of recreatieve waarde. De groenblauwe structuur van De Nieuwe Kethelpoort is verbonden met de groene hoofdstructuur van de wijk, de singel en de groene zone (met objecten en voorzieningen) ten noorden ervan (zie ook paragraaf 2.3.4). In dNK wordt de singel toegankelijk en beleefbaar gemaakt. De wandelpromenade langs de singel wordt doorgetrokken en ter hoogte van het bruggetje over de singel wordt een terras aan het water gesitueerd. De singel wordt deels uitgegraven ten behoeve van berging van de hemelwater. Daarbij worden de oevers van de singel natuurvriendelijk ingericht, met rijk aquatisch leven. De ruimte tussen de woonblokken vormt een groen tapijt, met solitaire bomen, boomgroepen en heesters. De autovrije inrichting versterkt de groene informele sfeer van het gebied. Het plan sluit hiermee aan bij de ambities uit de GroenBlauwe Structuurvisie.

3.3.9 Economische Visie Kansen voor Schiedam

Op 2 november 2021 heeft de gemeenteraad van Schiedam de economische Visie Kansen voor Schiedam vastgesteld. De actuele economische context, waarin nog meer dan voorheen de nadruk ligt op digitalisering, duurzaamheid en stedelijke verdichting, vroeg om herziening van het beleid uit 2016. Ook de aanstaande Omgevingswet vraagt om een duidelijke keuze ten aanzien van ruimtegebruik. Als centrale missie in de economische visie is opgenomen dat Schiedam staat voor een sterk, aantrekkelijk en toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat, als voorwaarde voor het creëren van brede welvaart in de gemeente.

Voor wat betreft het plangebied voor de Nieuwe Kethelpoort is het volgende van belang. In de economische visie is opgenomen dat Schiedam drie kantorenlocaties heeft waar (grotere) kantoren zich kunnen vestigen. Dit zijn Vijfsluizen, 's-Graveland Zuid en het gebied rond station Schiedam Centrum. Het plangebied ligt niet in een van deze aangewezen gebieden. Daarom is het vestigen van grotere kantoren ter plekke niet toegestaan. In de regels is een maximum oppervlak van 600 m2 voor het commerciële programma opgenomen. Daarnaast is aangegeven dat alleen lokaal verzorgende kantoren zijn toegestaan.

Verder ligt het plangebied op een steenworp afstand van het winkelcentrum aan de Monseigneur Nolenslaan. Dit is een goed functionerend wijkwinkelcentrum dat niet aangetast mag worden door in de nabije omgeving concurrente detailhandel toe te staan. Daarom is de vestiging van detailhandel in het plangebied in de regels van het bestemmingsplan ter plekke uitgesloten. Een uitzondering wordt alleen gemaakt voor ondergeschikte detailhandel, bijvoorbeeld bij dienstverlener functies. Waar lokaal wel behoefte aan is, is aan horeca die een goede kwalitatieve aanvulling kan zijn op het nabijgelegen wijkwinkelcentrum. Daarnaast is er vanuit de economische visie ook geen bezwaar voor de menging van functies of maatschappelijke functies.

Gelet op het voorgaande en de waarborgende regels van het bestemmingsplan, kan dan ook worden gesteld dat de ontwikkeling past in de Economische Visie Kansen voor Schiedam.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Waterparagraaf

4.1.1 Algemeen

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is voor dit bestemmingsplan een waterparagraaf opgesteld. In deze waterparagraaf wordt stilgestaan bij de belangrijkste aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het doel van de waterparagraaf is het vastleggen en behouden van de watergerelateerde functies in het bestemmingsplan. Daarnaast wordt stilgestaan bij randvoorwaarden die gelden voor toekomstige ontwikkelingen. Hierbij wordt onder andere aandacht geschonken aan de waterkwantiteit, waterkwaliteit en de waterafvoer.

4.1.2 Beleidskader
4.1.2.1 Rijksbeleid

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Nationaal Waterplan 

Op 22 december 2009 is ook het Nationaal Waterplan vastgesteld door het Rijk. Inmiddels is dit plan geactualiseerd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het plan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Nationaal Waterplan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de bijbehorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Nederland voldoet met dit Nationaal Waterplan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan 2016-2021 kent vijf ambities waaronder dat Nederland de veiligste delta in de wereld moet blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstromingen te vernieuwen. Daarnaast wordt er gekozen voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit en zoet water beschikbaarheid. Een andere ambitie is dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht. Ook moet het bewustzijn van de bevolking met betrekking tot het duurzame en verantwoorde gebruik van en de omgang met water worden vergroot.

Watertoets

Omdat het aspect water in ruimtelijke plannen een mede ordenend principe is, is de watertoets geïntroduceerd. Deze watertoets is verplicht gesteld in november 2003 voor ruimtelijke plannen. De watertoets is een procedure, waarbij de initiatiefnemer in overleg met de waterbeheerders de waterhuishouding van een te ontwikkelen gebied inricht. Het belangrijkste inhoudelijke doel van de watertoets is, dat initiatiefnemers 'waterneutraal' bouwen. Dit betekent voor het waterkwantiteitsaspect, dat niet meer water wordt afgevoerd uit het plangebied dan in de situatie voor de ruimtelijke ingreep. Voor de waterkwaliteit betekent dit in ieder geval dat de waterkwaliteit in en om het gebied niet mag verslechteren. Bovendien mogen plannen de grondwatersituatie buiten het plangebied niet negatief beïnvloeden.

4.1.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsverordening Zuid-Holland

De omgevingsverordening Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:

  • waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening;
  • het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Waterverordening Zuid-Holland

In 2019 is de omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Daarin is onder andere vastgelegd dat voor bebouwing in de bebouwde kom, de norm voor de gemiddelde overstromingskans maximaal 1 keer per 100 jaar is. Deze norm is van toepassing vanuit het oogpunt van berging en afvoer van regionale wateren. In de omgevingsverordening staan verder normen opgenomen voor regionale waterkeringen en zijn regels opgenomen ten aanzien van grote grondwateronttrekkingen.

4.1.2.3 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerprogramma 6

Natuurlijk zijn veiligheid en het voorkomen van wateroverlast belangrijke aandachtspunten voor Delfland. Maar het gaat niet alleen om deze voor de hand liggende aspecten. Sinds het Waterbeheerplan 2010-2015 organiseert Delfland het werk vanuit de inhoudelijke onderwerpen: Stevige dijken, Voldoende water, Schoon water en Gezuiverd afvalwater. De onderwerpen zijn onderverdeeld in thema's (zie onderstaande tabel). Bij het leveren van input voor en beoordelen van ruimtelijke plannen hanteert Delfland deze onderwerpen en thema's als leidraad. In het Waterbeheerplan 2016-2021 is bovendien aangegeven, dat deze thema's niet op zichzelf staan, maar een integrale opgave voor een toekomstbestendig watersysteem omvatten. Op 10 maart 2022 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) vastgesteld. In het WBP6 wordt met een brede blik naar de watertaken van Delfland gekeken vanuit het perspectief van de leefomgeving. Meer informatie is te vinden op: www.hhdelfland.nl/wbp6. Voor de structuur van deze Handreiking gaan we nog steeds van onderstaande onderwerpen en thema's uit.

Onderwerp Thema's

Stevige dijken veiligheid, waterkeringen

Voldoende water voorkomen van wateroverlast, grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, onderhoud en bagger

Schoon water watersysteemkwaliteit, ecologie

Gezuiverd afvalwater afvalwaterketen

Klimaatadaptatie klimaatadaptatie

Handreiking watertoets

In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast en moet worden gecompenseerd door extra waterberging aan te leggen. Daarnaast vindt Delfland het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met hevigere neerslag door klimaatverandering. De vernieuwde watersleutel van juni 2020 berekent daarom de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen.

Een belangrijk uitgangspunt in planvorming is het zogenaamde standstill-beginsel. Dit betekent dat de kans op wateroverlast in principe niet mag toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen dat de eventuele negatieve gevolgen van het ruimtelijk plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van het principe vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer in de bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater)riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.

4.1.2.4 Gemeentelijk beleid

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan beschrijft voor de periode 2019-2023 de doelen en eisen die worden gesteld aan de riolering en het beheer, zodat een goede invulling gegeven wordt aan de gemeentelijke watertaak van afvalwater, hemelwater en grondwater. In vergelijking met het voorgaande plan voor de periode 2014-2018 zijn de ambitieniveaus voor het onderwerp klimaatadaptatie verhoogd (van basis naar ambitieus).

In lijn met het door het Rijk opgestelde Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie heeft de gemeente als doel om de stad klimaatbestendig en water robuust in te richten. Om deze reden is het klimaatadaptatieplan ontwikkeld, waarin wordt ingegaan op ruimtelijke adaptatie en de omgang met weersextremen. Met dit vGRP worden de klimaatambities vertaald in concreet beleid voor stedelijk water. De belangrijkste aandachtspunten zijn:

  • aanpak van droogte (aandacht voor bodemdaling en kwetsbare funderingen);
  • wateroverlast door hevige neerslag (ambitie: de stad moet 60 mm neerslag in 1 uur kunnen verwerken zonder dat een dergelijke hevige bui leidt tot overlast);
  • actief betrekken van bewoners bij het klimaatadaptief inrichten van de stad.

Met de rioleringszorg in Schiedam worden doelen nagestreefd. De doelen voor de rioleringszorg zijn aangepast aan de nieuwe rol ten aanzien van het hemelwater en grondwater en sluiten goed aan bij het gedachtegoed van de invoering van de verbrede watertaken. De rioleringszorg in Schiedam dient de volgende doelen: zorgplichten op orde, klaar voor de toekomst, maatwerk en innovatie, meten en leren in de praktijk en samenwerken op alle niveaus.

In het vGRP wordt extra aandacht besteed aan het toetsbaar maken van doelen aan de hand van prestatie indicatoren. In het vGRP is een toelichting gegeven op hoe de doelen meetbaar zijn gemaakt.

Klimaatadaptatieplan

Klimaatadaptatie betreft vier thema's, die betrekking hebben op 'te veel' of 'te weinig' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.

Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt (mede) een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.

4.1.3 Relatie tot ontwikkeling

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap Delfland. De beoogde ontwikkeling heeft geen (significant) negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.

Planbeschrijving en waterkwantiteit

Het plangebied kent een vastgesteld waterpeil van -2,25 m NAP. Direct aan het plangebied grenst een primaire watergang. Het plangebied bedraagt in totaal ca. 15.400 m2. In de huidige situatie bestaat het grootste gedeelte van het plangebied uit verhard oppervlak (circa 10.200 m2). Het overige deel bestaat uit onverhard groen. In de toekomstige situatie bedraagt het aantal m2 verharding circa 8.350 m2. Het aantal m2 verharding neemt op basis van deze uitgangspunten met de ontwikkeling af, waardoor er geen waterbergingsopgave geldt. Ten behoeve van de ontwikkeling is een watersleutel ingevuld, zie Bijlage 13.

Het hemelwater wordt in het gebied echter wel opgevangen en gebruikt voor de groene ambities. dNK ligt aan een bestaande watergang. Deze watergang/Singel wordt verbreed om een robuust watersysteem te kunnen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0014.png" Afbeelding 4.1: Oever vergroting

In het plan wordt een integraal watersysteem ontworpen waarin de gebouwen en openbare ruimte samenwerken om het gebied klimaatadaptief te maken. Hittestress wordt tegengegaan door het maximaal vergroenen van de openbare ruimte, slimme materiaalkeuzes en het toepassen van bomen in volle grond bij verharde oppervlaktes. Er wordt ingezet op vergroening en een reductie van het verhard oppervlak (voorkomen overbodige verharding, aanleggen alleen de benodigde verharding). Er worden waterbergende daken gerealiseerd op blok D en E. Het regenwater dat op het maaiveld valt wordt oppervlakkig afgestroomd naar wadi-achtige voorzieningen in het groen. In het plan wordt een centraal gelegen langzaamverkeersroute in de oost-westrichting gerealiseerd: de groene as. De groene as is de centrale ader in het watersysteem, haaks op de groene as komen er groene zones en infiltraties zones die het water uiteindelijk laten inzijgen of afstromen naar het oppervlakte water. Daarnaast wordt het regenwater opgevangen en opgeslagen zodat het later gebruikt kan worden om daken te voeden en/of om gevels en beplantingen in het maaiveld water te kunnen geven.

In het plan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Het watersysteem is integraal en robuust ontworpen, zichtbaar en beleefbaar voor de gebruikers.
  • Uitgangspunt is het verwerken van 60 mm neerslag per uur. Dit wordt behaald doordat het verhard oppervlak afneemt en het wateroppervlak toeneemt. Dit aspect wordt in de nadere planuitwerking, in overleg met het hoogheemraadschap, verder uitgewerkt en getoetst.
  • De groen ingerichte openbare ruimte draagt bij aan opvang van de regenbuien en berging van het water.
  • Inrichting van de wateroevers van de Singel is continu, zowel in ecologische als ruimtelijke zin (schakel groenblauwe hoofdstructuur).

Afvalwaterketen en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met het 'verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023' en de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Derhalve wordt voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aangelegd. Het toevoegen van het plan aan het rioolstelsel zal geen probleem opleveren voor het transportstelsel of de zuivering van Delfland.

Beschermde gebieden

Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op NNN-gebieden in de omgeving zijn daarmee uit te sluiten.

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0015.jpg"

Afbeelding 4.2: uitsnede Legger Delfland

Onderhoud en bagger

De primaire watergang is in beheer bij het hoogheemraadschap. Onderhoud en beheer van de watergang dient ook in de nieuwe situatie mogelijk te blijven. Hierover dient nadere afstemming met Delfland in het kader van de watervergunning plaats te vinden. Beheer en onderhoud van de riolering is in handen van de gemeente Schiedam.

Grondwater en (zoet)watertekort

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Hierdoor zal bodemdaling niet aan de orde zijn. Grondwateroverlast is niet bekend en is ook niet te verwachten. Indien bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. In het plan zijn vooralsnog geen ondergrondse constructies gepland.

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; er is immers geen kans op verdroging als gevolg van het plan.

Waterveiligheid

Uit de legger van het Hoogheemraadschap Delfland blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een beschermingszone van een waterkering.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater leiden. Op en aan het water zullen diverse werkzaamheden en activiteiten plaats vinden. Deze mogen de waterkwaliteit niet beïnvloeden. Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Bij het verbreden van de watergang/Singel zal worden voorkomen dat de waterkwaliteit door het mengen met eventuele nabije bodemvervuiling niet verslechtert. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

4.1.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wet bodembescherming, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen.

4.2.2 Relatie tot ontwikkeling

Door onderzoeksbureau ATKB is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het complete onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. In deze paragraaf zijn de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem op de locatie tot circa 2,0 m-mv onder maaiveld bestaat uit afwisselend zand- en kleilagen en hieronder tot tenminste 3,5 m-mv uit kleilagen met plaatselijk veen. De grondwaterstand is gelegen op circa 1,5 m-mv. In verschillende boringen is bodemvreemd materiaal waargenomen. Dit is hoofdzakelijk in kleilagen aanwezig. Deze lagen zijn als historische ophooglagen beschouwd. Rond de grondwaterstand is plaatselijk sprake van oliewaarnemingen. De waarnemingen zijn in lijn met de verwachtingen.

Ter plaatse van een mogelijk nog aanwezige ondergrondse HBO-tank op het zuidwestelijk deel van de locatie (15.000 liter) is zintuiglijk in verschillende boringen geen olie waargenomen. De tank zelf is niet aangetroffen.

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de grond op vrijwel alle locatiedelen licht verontreinigd is met PCB, PAK en zware metalen. De daarnaast en meer plaatselijk vastgestelde matige en sterke verontreinigingen in de grond (lood, zink, minerale olie en PFAS) zijn aansluitend nader onderzocht. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen.

Uit het nader onderzoek blijkt dat de omvang van sterk met minerale olie verontreinigde grond (bekende restverontreiniging na sanering) circa 125 m3 bedraagt. Dit is een bekend geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging leidt niet tot onaanvaardbare risico's. Uit eerdere monitoring (tot 2014) is bekend dat geen sterke grondwaterverontreiniging aanwezig is.

Uit het nader onderzoek blijkt daarnaast dat de omvang van sterk met lood en zink verontreinigde grond circa 1.320 m3 bedraagt. Ter plaatse heeft nog geen volledige afperking kunnen plaatsvinden. De verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging en leidt niet tot onaanvaardbare risico's.

Uit het nader onderzoek blijkt dat de omvang van met PFAS verontreinigde grond (niet toepasbare grond) tenminste circa 200 m3 bedraagt. De vastgestelde gehalten liggen ruim onder de risicogrenzen. De herkomst van de verontreiniging is niet bekend en wordt als een historische verontreiniging beschouwd. Een deel van deze grond is gelegen binnen het geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en zink. Ook deze verontreiniging leidt niet tot onaanvaardbare risico's.

Uit het verkennend asbest en bodemonderzoek blijkt dat op de locatie asbest in grondlagen aanwezig is (zowel in plaatmateriaal als in de kleinere fracties). Er is geen noodzaak tot nader onderzoek. Het is, volgens de werkwijze uit NEN 5707, niet aannemelijk dat sprake is van asbestverontreiniging.

In het kader van een voorgenomen herontwikkeling van de locatie (en hiervoor noodzakelijk grondverzet) leiden de verontreinigingen met lood en zink, minerale olie en PFAS tot beperkingen. Voor een aantal percelen is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en wanneer de resultaten hiervan beschikbaar zijn, zullen deze aan deze paragraaf worden toegevoegd. Naar verwachting is het saneren van de gronden noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Om de locatie geschikt te maken voor de nieuwe bestemming 'wonen' is het naar verwachting nodig de verontreiniging te saneren. Om de verontreiniging te saneren zal een BUS-melding of een saneringsplan ingediend worden bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb).

4.3 Natuurbescherming

4.3.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000- gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

4.3.2 Relatie tot ontwikkeling

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Door onderzoeksbureau Aqua-Terra Nova is een eco-effectscan en een soortgericht onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. De complete onderzoeken zijn opgenomen als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting. In deze paragraaf zijn de belangrijkste resultaten uit deze onderzoeken opgenomen.

Uit de eco-effectscan blijkt dat de aanwezigheid van beschermde vaatplanten, vogels, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en overige soorten kunnen worden uitgesloten. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen is wel noodzakelijk gebleken. Op basis van het soortgericht onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

  • In het plangebied zijn twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis aan de westkant van het schoolgebouw op beide hoeken van het plein;
  • In het plangebied zijn twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aan de westkant van het schoolgebouw op beide hoeken van het plein;
  • Het groen in het plangebied wordt gebruikt door gewone dwergvleermuis als foerageergebied, dit is echter geen essentieel foerageergebied;
  • De watergang ten zuiden van het plangebied wordt gebruikt door gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis als vliegroute. Voor beide soorten is dit geen essentiële vliegroute;
  • De bomen op het plein in het westen van het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied. Dit is geen essentieel foerageergebied;
  • Het plangebied wordt mogelijk gebruikt door zoogdiersoorten zoals de egel.

Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond strikt beschermd, conform artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming en de Europese Habitatrichtlijn. De functionele leefomgeving van vleermuizen is echter ook beschermd. Op basis van het soortgericht onderzoek naar vleermuizen kan gesteld worden dat het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, omdat er verblijfplaatsen van vleermuizen in en om de bebouwing geconstateerd zijn. Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld, zie Bijlage 7, waarin de noodzakelijke maatregelen staan beschreven. De ontheffing is aangevraagd en verleend, zie Bijlage 8. Er zijn ook foerageergebieden in de omgeving van het plangebied gelegen. De foerageergebieden en vliegroutes binnen het plangebied zijn niet essentieel. Wel dient tijdens de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de uitstraling van verlichting op de watergang aan de zuidzijde van het plangebied om overvliegende en foeragerende vleermuizen niet te verstoren.

Tevens zijn er binnen het plangebied egels waargenomen. die ook een beschermde diersoort betreffen. Het is hiervoor belangrijk vanuit één richting te werken zodat de egels zich kunnen verplaatsen naar een locatie buiten het plangebied.

Wat betreft vogelsoorten zijn alle in Nederland broedende vogels en hun eventuele nesten strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Echter zijn vogels welke buiten deze periode broeden ook te allen tijde beschermd. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van broedende vogels voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten of broedende vogels aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest of broedplaats uitgesteld te worden totdat de jongen vliegvlug zijn of dient er een verstoringsvrije zone rond de broedplaats opgesteld te worden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Oude Maas, ten zuiden van het plangebied. Voor het gebied Oude Maas (circa 8,5 km afstand) geldt dat binnen dit gebied geen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn, zodat het onderzoek geen betrekking heeft op dit natuurgebied. De meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn Solleveld & Kapittelduinen (circa 15,5 km afstand), Westduinpark & Wapendal (circa 20 km afstand) en Voornes Duin (circa 20 km afstand). Gelet op de onderlinge afstand zijn significante negatieve gevolgen op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden voor storingfactoren als verstoring, verdroging en licht- en geluidverstoring.

Voor stikstofgerelateerde storingsfactoren (verzuring en vermesting) geldt dat deze via de lucht verder kunnen reiken dan de directe omgeving van het plangebied. Gelet hierop is ten behoeve van het plan een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, welke als Bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door de aanleg en het gebruik van de nieuwe woningen en commerciële functies.

Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren welke onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet van invloed op het functioneren van deze natte ecologische structuur. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.3.3 Conclusie

Voordat de voormalige school gesloopt kan worden en daarbij de aanwezige paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis verstoord en vernietigd worden dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld, zie Bijlage 7, waarin de noodzakelijke maatregelen staan beschreven. De ontheffing is inmiddels verleend, zie Bijlage 8, en de benodigde maatregelen zullen worden genomen, waardoor het aspect natuurbescherming geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

4.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Op basis van de risicokaart zijn de volgende risicobronnen in de omgeving aanwezig:

  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de rijkswegen A20, A4 en A13;

Langs vervoersassen van gevaarlijke stoffen is een verantwoordingsgebied aanwezig van 200 meter. Het invloedsgebied van toxische stoffen is meer dan 4.000 meter. Het plangebied bevindt zich tevens binnen het invloedsgebied van toxische stoffen voor de rijkswegen. Er dient een beschrijving te worden gegeven van de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals ouderen of gehandicapten. Evenwel is het natuurlijk niet uit te sluiten dat kinderen, ouderen en/of gehandicapten in de woningen gaan wonen/aanwezig zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het juist gewenst dat dergelijke specifieke doelgroepen zich gelijkmatig 'verspreiden' tussen de reguliere doelgroepen.

Scenario toxische gassen

Door een incident kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de toxische vloeistof in korte tijd uitstroomt. De toxische stof verdampt deels direct en wordt gedurende korte tijd meegevoerd door de wind. De resterende vloeistof vormt een plas. Het gevaar kan door de aanwezigen in het benedenwindse effectgebied opgemerkt worden door de herkenbare geur van ammoniak. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario.

Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding van rampen

Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat een E-Alert wordt ingezet.

In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij ontwikkelingen afsluitbare ventilatiesystemen in gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Aanwezigen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Het opleggen van het aanbrengen van afsluitbare mechanische ventilatiesystemen is alleen mogelijk indien dit in de planregels van het bestemmingsplan is vastgelegd.

Risicocommunicatie naar toekomstige bewoners/werknemers is zeer belangrijk. Bij het sluiten van een huur-/koopcontract voor een woning of indiensttreding kunnen bewoners en werknemers op de externe veiligheidsrisico's gewezen worden en kan onderhavige rapportage genoemd worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht. Voor de voorlichting kan gebruik gemaakt worden van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” en de website www.rijnmondveilig.nl.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Bij definitieve planvorming dient het bestemmingsplan voor advies voorgelegd te worden aan de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

4.5 Geluid (Wet geluidhinder)

4.5.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven. Relevant geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de “Beleidsnota Hogere waarden voor geluid”, d.d. november 2010. Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

Het vaststellen van een hogere waarde door burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden zijn geluidgevoelige functies niet mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).

Met het actieplan 'Lucht & Geluid' heeft Schiedam gekozen voor het voorkomen en bestrijden van ernstige geluidhinder en slaapverstoring, in zowel bestaande als nieuwe situaties, met een plandrempel van 55 dB.

4.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Door KuiperCompagnons is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 6 toegevoegd. De resultaten van het akoestisch onderzoek worden hieronder integraal opgenomen.

Het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A20 en de Burgemeester van Haarenlaan. De relevante 30 km-wegen (Monseigneur Nolenslaan/Joop den Uyllaan, Piersonstraat, Parkweg/Ooievaarsteeg/Spinhuispad en Burgemeester Honnerlage Gretelaan) zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens in het onderzoek betrokken.

Ten slotte is in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens onderzocht welke geluidbelastingen de bestaande woningen langs de Schermerhornlaan gaan ondervinden ten gevolge van het verkeer van/naar dNK.

Gezoneerde geluidsbron

Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting voor de enige gezoneerde geluidsbron, de Rijksweg, bij de woningen en appartementen binnen dNK voldoet aan de wettelijke grenswaarde van 48 dB. Er is derhalve geen noodzaak tot het vaststellen van hogere waarden en dus ook geen maatregelenonderzoek.

Verkeer van/naar dNK

Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van/naar het plangebied c.q. de parkeergarage bij bestaande woningen langs de Schermerhornlaan de grenswaarde van 48 dB met maximaal 2 dB overschrijdt.

Deze beperkte overschrijding kan worden weggenomen door één van de volgende 2 maatregelen:

  • Snelheidsverlaging;
  • Toepassing stille elementenverharding.

Snelheidsverlaging

In het onderzoek is gerekend met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Door het plangebied in te richten als woonerf kan de snelheid worden verlaagd en zal de beperkte overschrijding ongedaan worden gemaakt.

Stille elementenverharding

In het onderzoek is gerekend met een reguliere elementenverharding in keperverband. Door het plangebied in te richten met een stille elementenverharding kan de geluidsemissie met ca. 3 dB worden verlaagd en wordt de beperkte overschrijding ongedaan gemaakt.

4.5.3 Conclusie

De geluidbelastingen bij de woningen en appartementen binnen dNK voldoen aan de wettelijke grenswaarde van 48 dB, zodat geen hogere waarden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidbelastingen te beperken.

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van/naar dNK leidt bij bestaande woningen langs de Schermerhornlaan tot een overschrijding van de grenswaarde van 48 dB met maximaal 2 dB. In het akoestisch onderzoek zijn, zoals hiervoor beschreven, maatregelen aangedragen om de beperkte overschrijding weg te nemen. Er bestaat op grond van de Wet geluidhinder geen juridische verplichting om de overschrijding weg te nemen. Het aspect geluid vormt zodoende geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling. Bij de nadere planuitwerking zullen de mogelijke maatregelen worden afgewogen en eventueel verder worden uitgewerkt.

Het aspect geluid vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².

Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Actieplan Lucht & Geluid

In 2019 heeft de gemeente het Actieplan Lucht & Geluid (2019-2022) vastgesteld. Met de maatregelen in dit actieplan wordt mede een bijdrage geleverd aan het realiseren van de ambities van het college: Schiedam als een gezonde, aantrekkelijke, leefbare, groene en bereikbare stad, waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is. Duurzaamheid is daarin het fundament voor alle acties in de komende periode, en vormt samen met stedelijke ontwikkeling, mobiliteit en gezondheid de rode draad door dit actieplan.

Schiedam voldoet momenteel overal aan de Europese normen, en dus ook Nederlandse normen voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en Stikstofdioxide (NO2). Daarentegen is er sprake van een overschrijding van de WHO-advieswaarde voor roet (EC, de belangrijkste gezondheids-indicator). Met het oog op de fiks lagere grenswaarden die door vele officiële instanties aanbevolen worden voor een gezonde leefomgeving (WHO, GGD, Gezondheidsraad) kiest Schiedam voor de volgende doelstelling, aangevuld met een onderzoek naar hoe Schiedam in 2030 aan de WHO-normen kan gaan voldoen: "Schiedam kiest voor gezonde lucht voor iedere Schiedammer. Binnen vijf jaar (2022) is het doel daarom om de in het actieplan genoemde (jaargemiddelde) waardes te halen.

4.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 190 woningen en is dusdanig beperkt in omvang dat geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0016.png"

Afbeelding 4.1: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2020 (NSL-monitoringstool 2020)

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 24,8 µg/m3, 19,3 µg/m3 en 11,6 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie PM10 is maximaal 7, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.

De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor het uitvoeren van het plan.

4.7 Verkeer

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente in 2022 de beleidsregel Mobiliteitsnormen 2022 vastgesteld. Deze beleidsregel biedt voor wat betreft deze ontwikkeling een overgangsrechtelijke bepaling op grond waarvan het plan beoordeeld zal worden aan de voorheen geldende beleidsregel Nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017. Aan de hand daarvan kan de parkeerbehoefte voor een nieuwe ontwikkeling worden vastgesteld. In de basis geldt dat dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat in deze behoefte dient te worden voorzien op eigen terrein.

4.7.2 Parkeren

Om het gebied autovrij te kunnen maken, wordt aan de zuidoostzijde één grote mobiliteitshub (parkeervoorziening) voor het nieuwe woongebied dNK gerealiseerd. De mobiliteitshub wordt ontsloten vanaf de Schermerhornlaan richting de Monseigneur Nolenslaan. In de mobiliteitshub is ruimte voor 200 autoparkeerplaatsen. De mobiliteitshub heeft een centrale plek in de wijk gekregen, rekening houdend met de maximaal geaccepteerde loopafstand van de hub naar de functie wonen van 150 meter (CROW, 2019).

Voor de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen is het volgende van belang. Het parkeren wordt getoetst aan de beleidsregel 'Nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017'. dNK valt in het deelgebied 'schil', zoals weergegeven op bijlage 1 van de beleidsregel 'Nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017'. In het gebied is geen sprake van gereguleerd parkeren. Dit betekent dat voor de 190 woningen een norm geldt van 1,0 parkeerplaatsen per woning. Dit komt neer op 190 parkeerplaatsen. Het parkeren voor de bewoners wordt opgelost binnen een mobiliteitshub met een capaciteit van circa 200 autoparkeerplaatsen.
De parkeernorm is opgebouwd uit een deel voor bewoners en een deel voor bezoekers. Het beleid verplicht de ontwikkelaar echter niet een deel van de parkeerplaatsen openbaar te maken (voor bezoekers). Dit heeft tot gevolg dat indien de parkeerplaatsen worden gerealiseerd in een afgesloten voorziening, zoals hier het geval is, het plan op zichzelf voldoet aan de parkeernorm, maar dat de bezoekers nog steeds gebruik zullen moeten maken van de openbare parkeerplaatsen. Dit maakt dat, om overcapaciteit aan parkeerplaatsen voor bewoners te voorkomen, in dit geval voor wat betreft het bezoekersparkeren van de woningen (57 parkeerplaatsen) gebruik zou kunnen worden gemaakt van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

De parkeerdruk in de Nolensbuurt bedraagt op het maatgevende moment (de avond op een werkdag) 82,9% (Parkeeronderzoek Schiedam 2019, d.d. 28 augustus 2020). De parkeerdruk in de Nolensbuurt is daarmee niet dusdanig hoog dat sprake is van hinder (85%) of overlast (90%). Dit betekent dat er op dat moment nog 281 parkeerplaatsen in het openbaar gebied beschikbaar zijn waarvan er maximaal 65 zouden kunnen worden gebruikt ten behoeve van dit project, zonder dat de norm van 85% voor hinder wordt overschreden.

Ook is er sprake van maximaal 600 m² aan commerciële ruimte. Het is nog niet duidelijk welke buurtvoorziening er specifiek zal komen. Er wordt rekening gehouden met maximaal 300 m2 horecavoorziening en maximaal 300 m2 commerciële dienstverlening. Voor horeca geldt een parkeernorm van 8,0 parkeerplaatsen per 100 m2 en voor commerciële dienstverlening geldt een norm van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2. In totaal zijn dus 217 parkeerplaatsen benodigd. Benadrukt wordt dat dit een worst case scenario is, omdat het aannemelijk is dat de meerderheid van de bezoekers geen gebruik zullen maken van de auto.

Daarnaast is het mogelijk parkeerplaatsen te salderen op basis van de huidige LTS-school. Er geldt voor een ROC-school een parkeernorm van 3,3 parkeerplaatsen per 100 leerlingen. Met 31 lokalen en 20 leerlingen per lokaal, wordt er gerekend met 620 leerlingen voor de LTS-school. Dit betekent dat er 21 parkeerplaatsen kunnen worden gesaldeerd. Tevens wordt er één extra parkeerplaats gerealiseerd in de wijk door het aanpassen van de openbare ruimte.

Het parkeren van de bewoners van dNK wordt opgelost in de mobiliteitshub en het parkeren voor de bezoekers van commerciële ruimten en bewoners wordt opgelost in de wijk. Aan hand van dubbel parkeren blijkt het meest cruciale moment voor bezoekers op zaterdagavond. Op dat moment zijn 81 parkeerplaatsen in de wijk benodigd voor bezoekers. Met het salderen van 21 parkeerplaatsen en het realiseren van één extra parkeerplaats in de wijk, komt dit neer op 59 parkeerplaatsen in de wijk. Er zijn voor dNK maximaal 65 parkeerplaatsen in de wijk beschikbaar. Het plan voldoet daarmee aan de beleidsregel 'Nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' en de ruimte die deze laat om de parkeerbehoefte anderszins in te vullen.

In dNK is maximaal ingezet op een maaiveld voor de voetganger en de fietser, een autovrij maaiveld waar de auto sporadisch komt (in de Schermerhornlaan en toegankelijk voor de hulpdiensten). De fietsparkeerplaatsen worden in blok B en achter blok D gesitueerd. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt gerekend conform de normen uit de Amsterdamse bouwbrief, waarbij voor de woningen in blok C, D en E een uitzondering geldt voor de minimale norm van 2 fietsenplekken per woning in een laag rek doordat deze woningen enkel met trap bereikbaar zijn en de verwachte doelgroep overweg kan met een regulier hoger fietsenrek. Voor het stallen van (elektrische) (brom)fietsen wordt er uitgegaan van 3 fietsplekken per woning met een gebruiksoppervlakte van 70 - 75 m2 en 4 fietsplekken per woning met een gebruiksoppervlakte van 76 - 100 m2. In totaal dienen er 601 fietsparkeerplaatsen te worden gerealiseerd (bij deze aantallen woningen met deze afmetingen). Zie onderstaande tabel en Bijlage 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00110-ON01_0017.jpg"

Tabel 4.1: Fietsparkeernorm conform Amsterdamse bouwbrief

4.7.3 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Op basis van de CROW-publicatie 381 is de verkeersgeneratie van de woningen bepaald. De kern van Schiedam valt onder de categorie 'zeer sterk stedelijk' en het plangebied ligt binnen de schil van het centrum. De kencijfers van het CROW gelden voor een gemiddelde weekdag.

In de berekening is gerekend met 190 woningen. Voor de appartementen wordt worst-case uitgegaan van dure huurappartementen, in de uitwerking van het plan kan dit nog wijzigen. Zoals hiervoor beschreven wordt ervan uitgegaan dat de commerciële functies weinig tot geen extra verkeer genereren, waardoor deze niet zijn meegenomen in onderstaande berekening.

Programma   CROW-categorie   Aantal   Gemiddeld kencijfer CROW   Verkeersgeneratie (mvt/etmaal)  
Appartementen   Huur, appartement, duur   176   4,1   721,6  
Eengezinswoningen   Koop, huis, tussen/hoek   14   5,8   81,2  
Totaal   802,8  

Tabel 4.2: berekening verkeersgeneratie nieuw programma

Uit bovenstaande berekening blijkt dat het toekomstige programma gepaard gaat met ca. 803 verkeersbewegingen per etmaal. In de voorgaande situatie betrof het plangebied een onderwijslocatie. De verkeersbewegingen behorende bij een onderwijslocatie zijn sterk afhankelijk van het aantal leerlingen en de (regionale) functie van de school. De panden staan al geruime tijd leeg, waardoor het aantal voorgaande verkeersbewegingen niet is berekend. Het plangebied zal worden ontsloten via de Schermerhornlaan. De ontwikkeling zorgt voor een toename van verkeer in de omgeving ten opzichte van de huidige situatie. De toename van het aantal verkeersbewegingen kan naar verwachting goed door het omliggende wegennet worden verwerkt.

4.7.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

4.8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.

4.8.2 Relatie tot ontwikkeling

Bij een bestemmingsplan dient voor nieuwe situaties rekening te worden gehouden met de richtafstanden van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Deze VNG-richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De gemeente Schiedam heeft aangegeven dat in beginsel uitgegaan moet worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele functies waarvan de richtafstand over het plangebied reikt. Naar deze functies is onderzoek verricht, de resultaten van deze onderzoeken worden hieronder uiteengezet.

Kerk

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een aantal maatschappelijke bestemmingen. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een kerk. Kerkgebouwen vallen in de VNG-handreiking onder milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. Hier wordt niet aan voldaan. Door Buro Bouwfysica is daarom een akoestisch onderzoek naar de kerk uitgevoerd, welke als Bijlage 14 bij deze toelichting is opgenomen.

Uit geluidsmetingen tijdens een repetitie volgt dat tijdens repetities en diensten een equivalent muziekgeluidsniveau in de kerkruimte optreedt van circa LA,eq = 85 dB(A) met een spectraal verloop dat vrijwel overeenkomt met het standaard popmuziekspectrum.

Daarnaast zijn aanvullende metingen uitgevoerd met een ruisbron op basis waarvan de (muziek) geluiduitstraling van de verschillende (kritische) geveldelen in beeld zijn gebracht. Op basis van de meetresultaten is een akoestisch model opgesteld waarmee de optredende geluidbelastingen ter plaatse van de nieuwe en bestaande woningen zijn bepaald.

Uit de berekeningsresultaten volgt voor het langtijdgemiddelde boordelingsniveau ter plaatse van de noordgevel van Blok D een waarde van maximaal LAr,LT = 62 dB(A) etmaalwaarde, waarmee niet wordt voldaan aan de reguliere en de verhoogde richtwaarde van LAr,LT = 45 dB(A) resp. 50 dB(A) etmaalwaarde voor een rustige woonwijk. De genoemde gevels aan de noordzijde worden doof (zonder te openen delen) uitgevoerd en worden voorzien van beglazing / geveldelen met een zodanige geluidwering dat (ruimschoots) aan het gewenste binnenniveau van LAr,LT = 35 dB(A) etmaalwaarde kan worden voldaan.

Ter plaatse van de west- en oostgevel van Blok D wordt in de dagperiode voldaan aan de richtwaarde van LAr,LT = 45 dB(A) etmaalwaarde maar treedt in de avondperiode een overschrijding op van maximaal 3 dB, aan de verhoogde richtwaarde van LAr,LT = 50 dB(A) etmaalwaarde conform stap 3 uit de VNG publicatie wordt wel voldaan.

Ter plaatse van de noordgevels van de Blokken A, B en E treden geluidbelastingen op van maximaal LAr,LT = 47, 49 resp. 47 dB(A) zowel in de dag- als in de avondperiode. Hiermee wordt voor de dagperiode niet voldaan aan de richtwaarde van LAr,LT = 45 dB(A) maar wel aan de verhoogde richtwaarde van LAr,LT = 50 dB(A) conform stap 3. In de avondperiode wordt ook de verhoogde richtwaarde van LAr,LT = 50 dB(A) etmaalwaarde met 2 tot 4 dB overschreden.

Op de gevels van de omliggende bestaande woningen treden langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op van maximaal LAr,LT = 56 dB(A) etmaalwaarde, dit voor het immissiepunt ter plaatse van de woningen aan het Lieftinckplein. Dit komt overeen met een overschrijding van de grenswaarde op basis van het Activiteitenbesluit van 6 dB.

Uit de deelbijdragen volgt dat de geluidbelasting ter plaatse van de verschillende woningen vrijwel gelijke mate worden bepaald door de geluidafstraling van het dak, de beglazing in de opbouw en de ventilatieroosters van de kerk. Door het treffen van geluiddempende maatregelen aan een van de genoemde onderdelen, bijvoorbeeld het toepassen van suskasten of zelfs gebalanceerde ventilatie, kan de geluidbelasting ter plaatse van de woningen weliswaar met ca 1-2 dB worden gereduceerd maar wordt alsnog niet voldaan aan de reguliere of verhoogde richtwaarden uit de VNG publicatie.

Ter plaatse van de bestaande woningen aan het Lieftinckplein en de Schermerhornlaan treden vergelijkbare geluidbelastingen op als gevolg van de Evangeliegemeente De Deur. Om deze reden wordt het bevoegd gezag verzocht op basis van de aanduiding gemengd gebied of eventueel stap 4 uit de VNG-publicatie te overwegen een hogere waarde toelaatbaar te achten. Hierbij kunnen de gevels van de woningen worden voorzien van beglazing / geveldelen met een zodanig geluidisolatie dat een binnenniveau van LAr,LT = 35 dB(A) etmaalwaarde is gewaarborgd.

Voor de situatie dat de kiepramen in de zomerperiode zowel aan de zuid- als de noordzijde van de dakopbouw van het kerkgebouw geopend zijn, neemt de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen (zowel bestaand als nieuw) met maximaal circa 1 dB toe. Door de beheerder is aangegeven dat men voornemens is de kerkruimte te voorzien van actieve koeling door middel van een recirculatie (fancoil) unit. Hierdoor zal het in de toekomst niet meer noodzakelijk zijn om de kiepramen tijdens bijeenkomsten te openen.

School, trapveld en terras

Daarnaast is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de geluiduitstraling van het naastgelegen CON (Centrale Opvang Nieuwkomers) de Wereldschool en van het naastgelegen trapveld (zie Bijlage 9). De Wereldschool is gevestigd aan de De Meesterstraat 40 te Schiedam. Omdat het plangebied voor wat betreft het aspect geluid gelegen is binnen de richtafstand van het perceel van de Wereldschool en het trapveld is nader akoestisch onderzoek noodzakelijk. Daarnaast is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor (het terras van) de commerciële functies binnen het plan (zie Bijlage 18).

Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau niet voldaan wordt aan de toetswaarden uit de VNG-publicatie. Wel wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Het treffen van bronmaatregelen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is niet realistisch omdat het stemgeluid van spelende kinderen, gebruikers van het trapveld en terrasbezoekers betreft. Het plaatsen van een scherm (overdrachtsmaatregel) tussen het schoolplein en het trapveld enerzijds en de nieuwbouw anderzijds is evenmin realistisch. Om te zorgen dat in de woningen een binnenwaarde van LAr,LT = 35 dB(A) etmaalwaarde respectievelijk LAmax = 55 dB(A) etmaalwaarde gewaarborgd is, zal de geluidwering van de betreffende woningen zwaarder uitgevoerd worden.

Voor de woningen die aan de zuid- en westgevel van blok A gelegen zijn geldt dat de buitenruimtes niet zondermeer als geluidluw zijn aan te merken als gevolg van de school, het trapveld en het terras. Voor deze bewoners is een geluidluwe collectieve buitenruimte tussen blok A en B beschikbaar.

Voor wat betreft het aspect indirecte hinder is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8.3 Conclusie

De aanbevelingen uit de akoestische onderzoeken worden meegenomen in de planuitwerking. Er wordt een dove gevel gerealiseerd en er wordt extra gevelwering toegepast zodat de binnenwaarden van 35 dB(A) respectievelijk 55 dB(A) worden behaald. Daarnaast wordt een collectieve geluidluwe buitenruimte gerealiseerd. Indien in enig vertrek van de horeca-inrichting het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie meer bedraagt dan 70 dB(A), wordt voorafgaand aan de ingebruikname een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze aspecten zijn geborgd in de planregels. Het aspect milieuhinder vormt hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Geurhinder

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor geurgevoelige objecten (zoals woningen) moet het geuraspect meewegen. Het is niet toegestaan om zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk te maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf. In de omgeving van het plangebied zijn echter geen bedrijven aanwezig waarvan de geurcontour tot aan het plangebied reikt. Andersom veroorzaken de woningen ook geen geurhinder. Het aspect geurhinder vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Milieueffectrapportage

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². dNK voorziet in ontwikkeling van maximaal 190 woningen, commerciële functies en parkeren in een mobiliteitshub.

De ontwikkeling betreft dus geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Hierbij is in aanmerking genomen dat de ontwikkeling een binnenstedelijke inbreidingslocatie betreft, gelegen in een sterk verstedelijkt gebied. Daarbij wordt een locatie welke bedrijfsmatig werd gebruikt en volledig bebouwd was, getransformeerd naar een binnenstedelijke woonlocatie aansluitend op de omliggende woonbebouwing. Het project heeft daarbij een beperkte oppervlakte, binnen de context van dit sterkt verstedelijkte gebied, en voorziet in de toevoeging van een beperkt aantal woningen aan de totale woningvoorraad van Schiedam.

Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben.

Hoewel gelet op voornoemde geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is ten overvloede beoordeeld of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze eerder in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.

4.11 Archeologie

4.11.1 Algemeen

De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.11.2 Relatie tot ontwikkeling

In het vigerende bestemmingsplan 'Nieuwland 2016' kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Inmiddels is door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een Bureauonderzoek (zie Bijlage 12) uitgevoerd en op basis hiervan wordt er onder voorbehoud van uitgegaan dat archeologisch onderzoek in enige vorm nodig zal zijn. De gemeente, als bevoegde overheid, zal op basis van een uitgewerkt bouwplan beoordelen of archeologisch veldonderzoek moet plaatsvinden. Dit beleid wordt geborgd door middel van een dubbelbestemming in de Regels.

4.11.3 Conclusie

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden. Dit is onder andere geborgd middels de archeologische dubbelbestemming in de regels. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Algemeen

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat onderzoek uitgevoerd moet worden over de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

4.12.2 Relatie tot ontwikkeling

Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn, behalve de oude molens in de binnenstad, in of nabij het plangebied geen cultuurhistorische elementen aangeduid. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden, monumentale bomen of historisch groen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat er als gevolg van de ontwikkeling cultuurhistorisch waardevolle elementen verloren gaan en zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid.

4.12.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 Duurzaamheid

Binnen dNK wordt gestreefd naar het nalaten van een leefbare en bloeiende aarde, voor mens, plant en dier. Met oog voor hier en nu, daar en later. Hierin speelt de gebouwde omgeving een sleutelrol. De Nieuwe Kethelpoort, een toplocatie in Schiedam, verdient kwalitatief uitmuntende bebouwing en buitenruimte. Daarom is de Nieuwe Kethelpoort (dNK) een nieuwe, duurzame buurt in de breedste zin van het woord, waarin bewoners en bezoekers comfortabel en met plezier wonen, werken en recreëren. Tegelijkertijd is dNK zo gemaakt dat de milieulast minimaal is.

Gezond wonen, werken en ontspannen

Energieprestatie

De gebouwen binnen dNK zullen voldoen aan de prestatie eisen van BENG. Dit wordt meetbaar gemaakt met GPR-software. In het proces van planuitwerking meet een GPR-Expert periodiek de duurzaamheid. Uitkomsten worden gedeeld binenn het team en met de gemeente om de voortgang op dit vlak te volgen en eventueel bij te kunnen sturen.

Milieuprestatie kleiner of gelijk aan 1

De life cycle cost van materialen van vervaardiging, tot transport en mogelijk hergebruik. Via verschillende platforms, zoals oogtkaart.nl en marktplaats.insert.nl, wordt op zoek gegaan naar bouwmaterialen die we een tweede leven geven in dNK. Een verkenning naar materialen die vrijkomen uit Schiedamse gebiedsontwikkelingen hoort vanzelfsprekend in het ontwerpproces. De mobiliteitshub wordt opgebouwd in staal en is demontabel en daarmee her te gebruiken.

Regenwater

dNK ligt aan een bestaande watergang en hier wordt in het plan water aan toegevoegd, wat de robuustheid van het systeem ten goede komt. Verder wordt het water in het gebied opgevangen en gebruikt om de groene ambities waar te maken. Het water dat valt zal oppervlakkig afstromen naar wadi-achtige voorzieningen in het groen. Hiermee wordt water gezuiverd, geborgen en vertraagd afgevoerd.

Luchtkwaliteit

Een goede luchtkwaliteit is essentieel voor de gezondheid. Schiedam heeft een relatief hoge dichtheid van fijnstof (A20/A4 en de havens). Met beplanting in de gevels en dakvlakken en in de vorm van bomen wordt het fijnstof zoveel mogelijk afgevangen.

Toegankelijkheid

Gezond stedelijk leven; binnen dNK bestaat het voornemen om een gezonde stad te maken. Mensen wordt uitgedaagd om te bewegen. Binnen het plan is het logisch om de fiets te pakken of wandelend op weg te gaan richting de metro. De auto staat altijd op enige afstand. Door verbinding met de omgeving worden mensen verleid naar buiten te gaan en een rondje te gaan lopen, rennen of fietsen.

Functionaliteit

Waar mogelijk wordt industrieel en flexibel gebouwd en de parkeergarage wordt demontabel gebouwd. Het groene landschap wint aan aantrekkelijkheid als het ecologische ook waardevol is. Binnen het plan worden toegankelijke kades en rietkragen geïntroduceerd, maar wordt ook gezorgd ook voor functionele en kwalitatieve terrassen.

Technische kwaliteit

dNK is BENG en klaar om door te groeien naar energieneutraal. Vanzelfsprekend wordt dNK gasloos gerealiseerd. Volumes en gevels van de nieuwe gebouwen zijn ontworpen op voldoende dag- en zonlichttoetreding. De gebouwen zijn rondom luchtdicht en goed geïsoleerd met een robuust isolatiepakket en hoogwaardige beglazing. Comfortabele verwarming (lt) biedt warmte in koude jaargetijden en koude bij zomers temperaturen. Warmte-/koudeopslag met warmtepomp worden collectief gerealiseerd. Gebouwen en woningen worden met individuele afleversets hierop aangesloten en op behaaglijk niveau, energiezuinig verwarmd of gekoeld. Gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning levert frisse lucht.

Sociale veiligheid

Wil de mens zich goed voelen dan heeft zij contact met de ander nodig. Een sociale cohesie is essentieel voor het wel slagen van een stad, qua maatschappij en qua buurt. Deze ontmoeting krijgt vorm en inhoud in het ontwerp: veel doelgroepen, veel mensen, veel voordeuren, veel levendigheid.

Belevingswaarde

Binnen dNK wordt een brede opvatting van duurzaam bouwen gehanteerd. Niet alleen het beperken van milieu-impact is een uitdaging, ook het vergroten van ruimtelijke en functionele kwaliteiten maakt deel uit van de duurzaamheidsambities. Hierbij staan comfort, beleving en verbondenheid van bewoners en bezoekers van dNK centraal. Er wordt gestreefd naar een uitgebalanceerd resultaat op de drie duurzaamheidspeilers People, Planet, Profit. Als mensen buiten zijn wordt een aantrekkelijk groen landschap aangebovden. Meerdere onderzoeken wijzen uit dat 'zicht op', en 'zijn in' een groene omgeving het welzijnsniveau positief beïnvloed. De ruimte is zo ingericht dat verblijf en gebruik logisch wordt. Dit draagt bij aan een gezonde stad.

De gezonde stad

Binnen en buiten lopen in elkaar over

in DNK ben je thuis in het groen, je leeft, werkt en sport in het landschap. Meerdere onderzoeken wijzen uit een groene omgeving en het welzijnsniveau positief beïnvloed. Het plangebied wordt zo ingericht dat het uitdaagt tot bewegen, tot verblijven, tot interactie, tot een gezonde samenleving. Denk hierbij aan spelen, sporten, werken in de buitenlucht of in de middag samen met de buren in de lounge genieten van de nazomer.

Tegengaan van hittestress

Microklimaat is een belangrijke pijler voor de gezonde stad. Met bomen en beplanting, extra oppervlaktewater en het niet aanleggen van grote vlakken verharding wordt hittestress voorkomen in het gebied. Voor het tegengaan van hittestress wordt ingezet in op een fijnmazige verspreiding van het groen, zodat zodra je buiten komt altijd ruim groen en verkoeling voor handen is. Door een goede waterhuishouding wordt gezorgd dat de luchtvochtigheid in de buurt goed is.

Biodiversiteit

Er wordt maximaal ingezet op biodiversiteit. Hierbij wordt gestreefd naar robuuste systemen die zichzelf in stand kunnen houden. dNK is één groot ecosysteem. Het heeft vele facetten inzicht, van onder watermilieus tot droge steppes op de daken. Hierin wordt het onderscheid gemaaktt ussen het waterleven, het landleven, het verticale leven en het dakleven.

Waterleven

Op het zuiden worden oevers gemaakt met diverse niveaus die geleidelijk in elkaar overgaan. Hierdoor krijgen diverse soorten planten een plek, van waterlelies onder water, tot zwanenbloemen en dotters in de natte oeverzone. Voor vissen zijn dit geschikte paaiplekken. Ook zijn dit plekken waar insecten relatief beschut kunnen foerageren.

Landleven

Het maaiveld wordt zo groen en ecologisch mogelijk ingericht, dus geen gemaaid gras, maar kruidenrijke weides met inheems materiaal. Dit is een prima plek voor diverse insecten en voor kleine zoogdieren. Bestaande bomen en heesters zullen inpassen in de plannen en door toepassing van enkele inheemse struiken en meerstammige bomen kunnen diverse vogelsoorten hier foerageren, zoals meidoorns voor de huismussen. Ook is dit een gebied waar wellicht de steenmarter zou kunnen voorkomen. De kruidenrijke, wat ruigere beplanting is voor deze soort geschikt om in voort te bewegen.

Verticale leven

In de gevels van de bebouwing worden op diverse plaatsen nestkasten en -gelegenheden ingebouwd voor vogels en vleermuizen. Specifiek worden er meerdere inbouwkasten voor de gierzwaluw voorzien in groepen bij elkaar. Deze worden boven de 12 meter op de noordzijde in de gevel geplaatst. Zo zijn de gierzwaluwen goed te zien vanaf de groene as en zijn de aanvliegroutes vrij. Voor huismussen worden tussen de gebouwen op de oostgevel nestkasten ingebouwd tussen de 5 en 12 meter hoog in groepen van minimaal 20 kasten. Zo zijn de mussen actief onderdeel van het stedelijk leven tussen de gebouwen in. Aan de gevels worden op diverse plekken klimplanten voorzien, met name tussen de gebouwen in combinatie met een pergola groeit een divers palet aan klimplanten. Hier worden wintergroene en bloeiende soorten gecombineerd.

4.14 Windhinder

4.14.1 Algemeen

In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. In een bestemmingsplan kan door de wijze van bestemmen van de bouwmassa's en openbare ruimte voorkomen worden dat er windhinder optreedt. De in 2006 uitgekomen NEN 8100-norm geeft aan dat een windonderzoek nodig is als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt.

4.14.2 Relatie tot ontwikkeling

Met dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 22,8 meter mogelijk gemaakt. Het plan overschrijdt de norm van 30 meter niet, waardoor onderzoek naar windhinder niet noodzakelijk is.

4.14.3 Conclusie

Het aspect windhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.15 Bezonning

4.15.1 Algemeen

Het realiseren van een (woon-)gebouw van met het in dit bestemmingsplan voorziene volume zal zorgen voor schaduwwerking in haar omgeving. Voor een goede stedenbouwkundige inpassing dient de schaduwwerking in ogenschouw te worden genomen. Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning. Wel zijn er normen van TNO, welke gebruikelijk zijn om aan te toetsen. De 'lichte' TNO-norm is: 'Ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag voor de gevels van woningen, in de periode van 19 februari tot 21 oktober'.

4.15.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Groosman Architecten is een bezonningsstudie uitgevoerd, welke als Bijlage 11 aan deze toelichting is toegevoegd. Uit deze bezonningsstudie kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de omliggende bestaande woningen wordt voldaan aan de lichte TNO-norm van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag voor de gevels van woningen in de periode van 19 februari tot 21 oktober.

4.15.3 Conclusie

De bezonningssituatie als gevolg van de geplande ontwikkeling vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.16 Kabels en leidingen

4.16.1 Algemeen

Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

4.16.2 Relatie tot ontwikkeling

Binnen het plangebied lopen geen planologisch relevante kabels of (hoogspannings)leidingen.

4.16.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.17 Niet-gesprongen explosieven

Voor geheel Schiedam is een inventarisatie gemaakt naar de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven. Het resultaat van dit onderzoek is een kaart, de zogenoemde 'Bommenkaart'. Op basis van deze kaart wordt geconcludeerd dat het plangebied niet verdacht is op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven, omdat in (de omgeving van) het plangebied geen bombardementen en grondgevechten hebben plaatsgevonden.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor dNK. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is om de gewenste planologische situatie redelijk gedetailleerd te bestemmen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Gemengd

De locaties van de nieuwe gebouwen aan de zuidzijde van het plangebied kennen de bestemming 'Gemengd'. Door middel van bouwvlakken is de toekomstige bebouwing aangeduid. Binnen de bestemming zijn gestapelde woningen toegestaan, alsmede de beoogde commerciële functies. De commerciële functies zijn gelimiteerd tot een oppervlak van 600 m2 bvo. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en dienen de op de verbeelding aangegeven maximale hoogte niet te overschrijden. Op de verbeelding zijn bij blok C de twee trappenhuizen van een apart maatvoeringsvlak voorzien. Omdat blok C de mobiliteitshub betreft is ook de aanduiding parkeergarage hier opgenomen. Hier is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - pergola' opgenomen, deze pergola komt bovenop de parkeervoorziening zodat de parkeervoorziening mooi wordt afgewerkt.

Binnen deze bestemming is tevens de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting geluidwering' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt het volgende:

  • a. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan pas worden verleend wanneer door middel van onderzoek is aangetoond dat de karakteristieke geluidwering van de betreffende gevel groter of gelijk is aan het verschil tussen de optredende geluidbelasting ten gevolge van respectievelijk de school, het trapveld, het horecaterras en de kerk (conform opgenomen als bijlage 10 en 17 bij de toelichting van dit bestemmingsplan) en een binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • b. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan pas worden verleend wanneer door middel van onderzoek is aangetoond dat de karakteristieke geluidwering van de betreffende gevel groter of gelijk is aan het verschil tussen de optredende geluidbelasting ten gevolge van respectievelijk de school, het trapveld, het horecaterras en de kerk (conform opgenomen als bijlage 10 en 17 bij de toelichting van dit bestemmingsplan) en een binnenniveau van 55 dB(A) (dagperiode), 50 dB(A) (avondperiode) en 45 dB(A) (nachtperiode) voor wat betreft het maximale geluidsniveau voor zover de betreffende activiteit in de betreffende periode plaatsvindt.
5.2.2 Groen

De belangrijkste groenvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Ook zijn hier ondergeschikte watergangen, watervoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Enkel ter plaatse van de aanduiding 'terras', is een terras ten behoeve van de horecavoorziening toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenroute' dienen de gronden vrij te worden gehouden van bouwwerken, in verband met een route voor de brandweer. Parkeervoorzieningen voor auto's zijn binnen deze bestemming niet toegelaten.

5.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' en voorzien hoofdzakelijk in de bereikbaarheid en ontsluiting van de woningen.

5.2.4 Water

Het gedeelte van het plangebied waar verbreding van de singel is voorzien, heeft de bestemming 'Water' gekregen. Het is binnen deze bestemming toegestaan om bruggen en duikers te realiseren. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

5.2.5 Wonen

De locaties van de nieuwe gebouwen aan de noordzijde van het plangebied kennen de bestemming 'Wonen'. Binnen de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woning mag worden gebouwd. Voor de woningen is in alle gevallen een maximum bouwhoogte opgenomen. Gelet op de aanvullende bepalingen zijn binnen de woonbestemmingen ook mantelzorg, kamerverhuur en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of (bedrijfs)activiteit toegelaten.

Tevens is binnen deze bestemming de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is een woning slechts toegestaan, voor zover deze woningen zijn voorzien van een dove gevel over alle bouwlagen, of anderszins wordt voorzien in een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

Mantelzorg

Landelijk is maatschappelijk draagvlak gegroeid voor het creëren van woonruimte in of bij een bestaande woning welke het voor de bewoners van een woning mogelijk maakt (tijdelijk) mantelzorg te verlenen aan iemand die deze zorg nodig heeft. Deze behoefte is ontstaan uit de wens van hulpbehoevenden om in een vertrouwde omgeving de vereiste hulp te krijgen en de wil van familie of vrienden om deze hulp te geven. Om deze reden wordt, in aansluiting op mogelijkheden uit het Besluit omgevingsrecht, mantelzorg binnen de woonbestemming toegelaten. Mantelzorg is gedefinieerd als het bieden van zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning in een aan- of bijgebouw. Mantelzorg mag daarmee in de eerste plaats niet plaatsvinden in het kader van de beroepsuitoefening of door zorgorganisaties. Daarnaast mag mantelzorg niet leiden tot een toename van het aantal zelfstandige woonruimten. Om deze reden is mantelzorg slechts toegelaten in de vorm van inwoning wat een sterke mate van afhankelijkheid en verbondenheid veronderstelt. De regeling voor aan- en bijgebouwen biedt voldoende ruimte om te voorzien in de behoefte aan afhankelijk woonruimte.

Beroep of bedrijf aan huis

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de bijbehorende bijgebouwen:

  • bij beroepsmatige activiteiten gaat het met name om de 'vrije beroepen';
  • bij bedrijfsmatige activiteiten gaat het om kleinschalige vormen van bedrijfsmatige activiteiten, niet zijnde dienstverlening, en het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid.

Binnen de woonbestemming is het gebruik van de woning en bijgebouwen ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis tot maximaal 30% van de vloeroppervlakte toegestaan. Verder is onder meer bepaald dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de woonomgeving en dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van het pand.

5.3 Dubbelbestemmingen

5.3.1 Waarde - Archeologie 2

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde. Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunningsplicht gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Afwijken is pas mogelijk of aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het afwijken of het verlenen van een aanlegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze dubbelbestemming bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

5.4 Overige bepalingen

5.4.1 Algemene aanduidingsregels

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van wettelijke geluidsbronnen. Deze zones zijn op de verbeelding aangeduid als 'Geluidzone'. Binnen deze zone geldt dat, in overeenstemming met de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, geen (extra) woningen mogen worden gebouwd, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid of een verkregen hogere waarde (geluid). De aanvullende werking van deze bepaling is voor deze ontwikkeling beperkt doordat het aantal toegelaten woningen reeds is gemaximeerd en uit akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat geen hogere waarden (geluid) nodig zijn voor het plan.

Ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molens geldt rond de in het plangebied aanwezige molens een beschermingszone ('Vrijwaringszone - molenbiotoop'). Binnen een zone van 100 tot 400 meter van een molen zijn geen bouwwerken toegestaan die hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek plus 1/50ste van de afstand tussen het bouwwerk en het hart van de molen. Van deze regel kan worden afgeweken indien de vrije windvang al beperkt is en deze niet onevenredig verder wordt beperkt. De stichting De Schiedamse Molens wordt bij het toepassen van een afwijking gehoord. Overigens moeten de bouwregels uit de andere bestemmingen wel in acht worden genomen. Op basis van deze aanvullende regels is reeds geen bebouwing toegelaten met een hoogte die de vrije windvang of het zicht beperkt.

5.4.2 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk bij recht bestemd, dat wil zeggen zonder dat een aanvullende afwijkings- of wijzigingsprocedure moet worden doorlopen. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is wel een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.

5.4.3 Algemene gebruiksregels

Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de individuele bestemmingen. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemene gebruiksregels'.

5.4.4 Parkeren, laden, lossen en stallen

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Om deze reden is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.

De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op basis van de regels. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.

De regeling kent een afwijkingsbevoegdheid voor die gevallen dat het niet mogelijk of wenselijk is de parkeergelegenheid (volledig) op eigen terrein te realiseren, en op een 'andere wijze' wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Indien het niet mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren en ook op een 'andere wijze' niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien bestaat de mogelijkheid dat sprake is van uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen.

Tot slot kent de regeling een afwijkingsbevoegdheid voor die situaties dat niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en geen sprake is van uitwisselbaarheid, maar naar het oordeel van het college sprake is van een ontwikkeling met een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen is aangetoond, dat het niet mogelijk is de vereiste parkeergelegenheid te realiseren. Het betreft hierbij ontwikkelingen die zodanig gewenst zijn dat het uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, gedeeltelijk of volledig vrijstelling van de parkeernorm wordt gegeven.

Laden en lossen

Voor diverse gebruiksfuncties is, uit het oogpunt van doorstroming en gebruik van de openbare weg, een voorziening voor het laden en lossen vereist. Het is wenselijk om een dergelijke voorziening te hebben, indien de aard en omvang van een ruimtelijke ontwikkelingen daar aanleiding toe geeft. Gelet op de grote verscheidenheid aan ontwikkelingen is het niet mogelijk hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties.

Fietsparkeren

Het gebruik van de fiets maakt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook ruimte moet worden gereserveerd voor het stallen van fietsen. Deze vereiste gold voorheen op grond van het Bouwbesluit. Gelet op het hoge fietsgebruik en om wildparkeren van fietsen te voorkomen is het wenselijk dergelijke stallingsvoorzieningen te hebben. De grote verscheidenheid aan ontwikkelingen maakt dat het niet mogelijk is hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties, omdat voor woningen op grond van het Bouwbesluit nog wel een verplichting geldt voor het hebben van een (fietsen)berging. Voor het project is uitgegaan van de gelijkwaardigheidsoplossing. Er worden twee gezamenlijke fietsenstallingen gerealiseerd conform de normen uit Bijlage 10, waarbij voor de woningen in blok C, D en E een uitzondering geldt voor de minimale norm van 2 fietsplekken per woning in een laag rek. Daarnaast krijgen de woningen een inpandige berging.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is op 1 april 2022 een anterieure overeenkomst gesloten omdat er sprake is van een plan als genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. De initiatiefnemer zal geheel voor eigen rekening en risico overgaan tot de ontwikkeling en realisatie van het plan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Op 2 december 2020 en 19 april 2022 zijn twee participatiebijeenkomsten gehouden met de omgeving. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten zijn door de initiatiefnemer enkele wijzigingen doorgevoerd, onder andere:

  • Parkeergarage (blok C) is verder van de erfgrens gepositioneerd;
  • Van de parkeergarage (blok C) is een laag eraf gehaald;
  • De gevels van de parkeergarage (blok C) wordt deels met groen en hout afgewerkt en deels bedekt door middel van een pergola op de bovenste verdieping;
  • De balkons van de woningen van blok C zijn heroriënteerd, namelijk van de oostzijde naar de zuidzijde zodat deze niet richting de naastgelegen VVE zijn gepositioneerd;
  • Blokken D en E zijn kleiner gemaakt zodat deze niet direct naast de kerk en bestaande eengezinswoningen gepositioneerd zijn;
  • De ontsluiting van de parkeergarage is via Schermerhornlaan in plaats van Parkweg.

Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft vooroverleg plaatsgevonden met diverse bestuurlijke partners. De aanpassingen die volgden uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Zienswijzen

Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan de diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ingediende zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien in de 'Nota van Zienswijzen', die als separate bijlage bij dit bestemmingsplan zal worden gevoegd.

Beroep

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad een besluit nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

De vaststelling van het bestemmingsplan moet vervolgens op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend worden gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.