direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harreweg 63, Schiedam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP0047-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Harreweg 63, Schiedam" van de gemeente Schiedam.

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op de locatie aan de Harreweg 63 zijn thans, op een ruim kavel, een woonhuis, een garage, een stenen schuur, een houten schuur en een hooiberg (thans in gebruik als overkapping) gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van dit perceel, ten noorden van de bestaande bebouwing, een paardenbak en stapmolen voor recreatief gebruik (maximaal 4 paarden) te realiseren en ten zuiden van de bestaande bebouwing een zwembad. Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om één nieuw bijgebouw ten noorden van de woning te realiseren (circa 135 m²) ter vervanging van de te slopen garage en stenen schuur (samen circa 150 m²).

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Kethelse Venen", omdat een deel van de bebouwing niet is gelegen binnen het gedeelte van het perceel dat is bestemd als 'Wonen', maar op het gedeelte bestemd als 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Binnen deze bestemming is de realisatie van bebouwing zoals een paardenbak, stapmolen en het nieuwe bijgebouw (ten behoeve von de woonfunctie) niet toegestaan. Om het initiatief mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien door middel van een herpositionering van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen'.

1.2 Ligging plangebied

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0001.png"  

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0002.png"  

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie R, nummer 5. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 10.000 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kethelse Venen", vastgesteld door de gemeenteraad van Schiedam d.d. 25 januari 2016. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0003.png"  

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden in het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Wonen' en 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden onder meer aangewezen voor wonen in de vorm van vrijstaande woningen met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

Ter plaatse van 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden' zijn de gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een boom- en /of sierteeltbedrijf en agrarisch grondgebruik met de daarbij behorende tuinen en erven, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, paden, verhardingen en groenvoorzieningen.

Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De gronden hier zijn mede bestemd voor bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. In paragraaf 4.11 wordt dit aspect nader toegelicht.

Tot slot geldt voor een klein deel van het plangebied aan de Harreweg de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden. Ter plaatse deze bestemming zijn uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden. In paragraaf 4.2 wordt dit aspect nader toegelicht.

Conclusie

Het initiatief betreft het realiseren van een paardenbak, een stapmolen en een zwembad ter plaatse van de bestemmingen 'Wonen' en Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Daarnaast betreft het initiatief het realiseren van één nieuw bijgebouw (ca. 135 m²) ter vervanging van de garage en de stenen schuur (samen ca. 150 m²). Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Kethelse Venen”, omdat de realisatie van de paardenbak, de stapmolen en het nieuwe bijgebouw niet is toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Om het initiatief mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan herzien. De herziening betreft een herpositionering van het bestemmingsvlak 'Wonen' en het met een nadere aanduiding mogelijk make van een paardenbak binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0004.png"

OMGEVING PLANGEBIED

2.1 Bebouwing en functies

Schiedam is een stad gelegen tussen Rotterdam en Vlaardingen, in de provincie Zuid-Holland. Oorspronkelijk was de stad gelegen aan de Schie en later ook aan de Nieuwe Maas. Het plangebied bevindt zich ten noorden, in het het buitengebied, van Schiedam en maakt deel uit van het veenweidegebied van Midden-Delfland.

Het veenweidegebied is een open landschap van weiden op veengrond. Van oorsprong was dit gebied een ontoegankelijk verwilderd moerasgebied, waarin de zee regelmatig bij storm en hoogtij inbrak via kreken en geulen. Na terugtrekking van het zoute water bleven laagjes klei achter, waarop planten en bomen, uiteindelijk verrottend tot veen, groeiden. De bodem is overwegend opgebouwd uit veengrond en het bestaande slotenpatroon zorgt voor de nodige afwatering. Het authentieke polderlandschap heeft een belangrijke cultuurhistorische-, natuur- en recreatieve waarde. Hoewel de polder altijd in gebruik is geweest voor landbouw en veeteelt heeft de agrarische functie steeds meer plaats gemaakt voor landschappelijke- en recreatieve functies.

Het open polderlandschap wordt met name in noord-zuidrichting doorsneden door onder andere het oude lint Harreweg. De Harreweg is een van de belangrijke dragers van de hoofdstructuur. Tussen deze dragers is het authentieke slagenlandschap opgespannen. Tussen de A4 en de Harreweg ligt de verkaveling in noord-zuidelijke richting en vormt de Woudweg de ontsluitende verbindingsweg daartussen waarlangs de bebouwing ligt. Hier liggen een agrarisch bedrijf en zes woonpercelen op diepe kavels omgeven door weide- en grasland. De bebouwing ligt soms direct aan de weg en dan weer op redelijke afstand. Aan de Harreweg liggen vijf woonpercelen, waaronder Harreweg 63, te midden van grasland en recreatiegebied, gecombineerd met natuurfuncties. Op diverse woonpercelen worden voor recreatief gebruik (maximaal 4 paarden) paarden gehouden, al dan niet in combinatie met een paardenbak en andere bijbehorende voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0006.png"  

BESTAANDE SITUATIE

2.2 Ontsluiting

Het plangebied ligt aan de Harreweg. De Harreweg is van oudsher een lint dat het open groene poldergebied verbindt met het stedelijk woongebied van Schiedam. De Harreweg is de meest centrale ontsluitingsroute in het gebied. Dit lint loopt helemaal door tot aan het dorp Kethel in het hart van Schiedam-Noord.

2.3 Groen en water

Het plangebied is voor een groot deel voorzien van groen in de vorm van een weide (agrarisch erf) en een tuin. Het perceel wordt volledig door watergangen omsloten. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • Rijksbeleid;
  • Provinciaal en Regionaal beleid;
  • Gemeentelijk/lokaal beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd naar het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Analyse
Voorliggend plan voorziet in een toekomstbestendige ontwikkeling in het buitengebied van Schiedam en draagt daarmee bij aan een goede woon- en leefomgeving in het buitengebied van Schiedam. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie

Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland.

Analyse en conclusie

Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Het project is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de herinrichting van een perceel bij een bestaande woning en voorziet daarmee niet in de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in:

  • Omgevingsvisie Zuid-Holland;
  • Omgevingsverordening Zuid-Holland;
  • Omgevingsprogramma.

Het plan wordt aan deze beleidsdocumenten getoetst.

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 7 augustus 2021 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland in werking getreden. De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de Provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. In het Omgevingsbeleid wordt omschreven hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanning de provincie daarvoor levert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0007.png"  

UITSNEDE KAART OMGEVINGSVISIE

Analyse

Het plangebied ligt binnen de groenblauwe stedelijke structuur. De groenblauwe stedelijke structuur is een samenhangend stelsel van verschillende groenblauwe ruimtes en routes in en rondom het stedelijk gebied. Van een fijnmazige netwerk van groenblauwe plekken binnen het bebouwd gebied, via meer grofmazige robuuste groenblauwe routes die steden en stad en land met elkaar verbinden, tot aan de grote groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. De provincie zet in op een groenblauwe stedelijke structuur waarin voldoende groen en water aanwezig zijn om de leefbaarheid, gezondheid en natuurwaarden te behouden en versterken, ook in tijden van extreme wateroverlast en extreme droogte en hitte. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden en waar nodig te versterken. In het verlengde hiervan wil de provincie de biodiversiteit in het stedelijk gebied duurzaam te behouden en te versterken.

Conclusie

Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Met de voorgenomen ontwikkeling blijft de integrale structuur behouden en sluit het initiatief aan bij de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Op 7 augustus 2021 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland in werking getreden. De Omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar de provincie of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De provincie hecht waarde aan onbebouwde open landschappen, mede omdat het bebouwen van landschappen in de regel een onomkeerbaar proces is. De provincie wil de zichtbare en dus beleefbare waarde van de verschillende landschappen behouden en beschermen en op passende wijze benutten. De druk van de verstedelijking op de openheid van het landschap is groot en dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het in stand houden, benutten en versterken van bestaande gebiedskwaliteiten zoals benoemd in de gebiedsprofielen en de beleidskeuze landschap. De provincie beschermt het landschap tegen ongewenste ontwikkelingen en wil daarmee versnippering en verrommeling van het landschap tegengaan.

Analyse

Uit de kaarten behorende bij de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' blijkt dat het plangebied behoort tot 'Beschermingscategorie 2'. Indien een planvoornemen voorziet in een ruimtelijke kwaliteit dient getoetst te worden aan artikel 6.9. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan dit artikel getoetst. De locatie is gelegen buiten de gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland. Toetsing aan artikel 6.24 is niet van toepassing.

''Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
      Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande gebiedsidentiteit.
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
        Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande gebiedsidentiteit en zorgt niet voor een wijziging op structuurniveau.
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
        Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande gebiedsidentiteit. Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.

  • 2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
    • a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
      Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande gebiedsidentiteit. Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.
    • b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
      Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande gebiedsidentiteit. Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.

  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
      Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande gebiedsidentiteit. Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.

  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
      In hoofdstuk 5 is onderhavig plan middels visualisaties weergegeven. Hieruit volgt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft.

  • 5. Voor zover in deze afdeling specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij dit artikel zich daartegen niet verzet.
    Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.

  • 6. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
    Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond destad, of karakteristieke landschapselementen. Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.

  • 7. Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied laat bij een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf buiten bestaand stads- en dorpsgebied ten hoogste één bedrijfswoning toe, voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering.''
    Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Toetsing aan dit lid is niet van toepassing.

Conclusie

Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel, bestaande uit het realiseren van een paardenbak, een stapmolen, een zwembad en één nieuwbijgebouw ter vervanging van de te slopen garage en de stenen schuur . Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig aangetast. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.2.3 Omgevingsprogramma Zuid-Holland

Op 7 augustus 2021 is de Omgevingsprogramma Zuid-Holland in werking getreden.

Het Omgevingsprogramma is een uitwerking van de beleidskeuzes in de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0008.png"  

UITSNEDE KAART OMGEVINGSPROGRAMMA

Analyse

Uit de kaarten behorende bij het Omgevingsprogramma Zuid-Holland blijkt dat het plangebied behoort tot een gebied waar er op regionaal niveau veenweidestrategieën gelden en waarvoor een Nationaal Veenplan van toepassing is. De provincie leidt het opstellen van de Regionale Veenweide Strategie (gericht op 2030), op basis van gebiedsaanpakken in de Krimpenerwaard, Alblasserwaard en Nieuwkoop en in Gouwe Wiericke, Rijn en Veenstreek, Kagerplassen, Midden Delfland en (Rest)Veengebied Zuidplaspolder.

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de provincie de regie neemt om in 2020 – samen met grondgebruikers (onder andere agrariërs), maatschappelijke actoren, bewoners en mede-overheden – per veenweidegebied een conceptprogramma (regionale veenweidestrategie) op te leveren. Hierin komt te staan hoe de doelstelling voor 2030 uit het Klimaatakkoord wordt behaald (1 Mton CO2-eq reductie).

Daarnaast levert de provincie input voor het Nationaal Veenplan (met doorkijk naar 2050). De Regionale Veenweide Strategieën vormen de kern van het Veenplan. De regering stelt het Veenplan op samen met andere stakeholders, waaronder provincies, waterschappen, gemeenten, de agrarische sector, de recreatiesector, natuur- en milieuorganisaties en kennisinstellingen. Het Nationaal Veenplan moet inzicht bieden in handelingsperspectieven voor de veenweideproblematiek, waarna de stakeholders uitwerking hieraan geven op gebiedsniveau. Het Nationaal Veenplan wordt opgesteld.

Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Er wordt geen verdere nieuwe functie toegevoegd die leidt tot verstoring van veenweidestrategieën.

Conclusie

Gezien de aard en de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling is het initiatief in lijn met het Omgevingsprogramma Zuid-Holland.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de raad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. Eén daarvan is relevant voor het voorliggend plangebied. Het betreft hier het versterken van de groene longen.

Versterken 'Groene longen'

Voor de groengebieden wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk inrichtingsniveau met goede gebruiksmogelijkheden voor de stedeling, gekoppeld aan een hoogwaardig beheer. Dit streven betreft de gebieden Poldervaart, Polderwetering, Harreweg, Park Kethel, Beatrixpark en de diverse stadsparken. Daarnaast is het een opgave om het landschap van Midden-Delfland voor de toekomst te behouden en de functies voor boeren, recreanten en natuur te combineren. Met de bestaande Harreweg/Schiedamseweg, de Poldervaart en de Polderwetering/Schie als landschappelijke dragers worden verbindingen gelegd vanuit de stad naar het buitengebied. De groene en waterrijke dragers zijn van belang voor de ecologie en brengen het buitengebied ver de stad in. De Poldervaart en de Schie verbinden Midden-Delfland met de Nieuwe Maas. De opgave is verder uitgewerkt in de 'Groenvisie'.

Analyse

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Schiedam, aan de Harreweg. Het initiatief betreft een ontwikkkeling binnen de bestaande omzooming van het perceel. Het perceel wordt voor een deel opnieuw ingericht, maar het groene karakter van het landschap wordt hiermee niet onevenredig aangetast. Sterker nog, het landschappelijke zicht wordt vergroot en verfraait middels de vervanging van twee schuren door één gebouw. Het ontwerp is afgestemd met de gemeente zodat zichtlijnen ontstaan die het open karakter van de polder versterken en het geheel invulling geeft aan een moderne vorm van boerenerven.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke Stadsvisie Schiedam 2030.

3.3.2 Groenvisie 'Buitengewoon groen'

In december 2020 is de Groenvisie Schiedam vastgesteld. Deze Groenvisie vervangt de eerdere Visie Openbare Ruimte, vastgesteld in september 2009. Daarbij heeft een actualisatie plaatsgevonden vanwege recente ontwikkelingen en inzichten. Groen geldt als een van de belangrijkste elementen in de openbare ruimte. In een groeiende stad, waar de druk op de beschikbare ruimte steeds verder toeneemt, vraagt ook groen nadrukkelijk om ruimte en moet de kwaliteit worden gewaarborgd.

Analyse

Onderstaande afbeelding is de ambitiekaart afkomstig uit de Groenvisie. Hierop is te zien dat het plangebied in een gebied ligt dat is aangeduid als 'Structurele verbetering bestaand groen'. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied voor een deel opnieuw ingericht met groene elementen en draagt hiermee bij aan de realisatie van deze ambitie om bestaand groen structureel te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0009.png"  

UITSNEDE PLANKAART GROENVISIE

Conclusie

Voorliggend initiatief is in lijn met de gemeentelijke groenvisie 'Buitengewoon groen'.

3.3.3 GroenBlauwe Structuurvisie

Op 27 januari 2015 is de Groenblauwe structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De groenblauwe structuurvisie heeft de status van een structuurvisie conform de Wet ruimtelijke ordening. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder, welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De visie is verder uitgebouwd op basis van ruimtelijke kenmerken. De verschillende lagen hebben een sterke overlap met elkaar en zorgen zo voor een integrale groenblauwe structuur.

Analyse

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Schiedam, aan de Harreweg. De Harreweg behoort tot één van de vijf belangrijke inprikkers vanuit het Midden-Delfland die diep doordringen in het stedelijk weefsel van Schiedam. De Harreweg vormt een mooie verbinding met Midden-Delfland, brede graslanden en watergangen begeleiden de route. De beoogde ontwikkeling betreft het herinrichting van een deel van het perceel aan de Harreweg 63 en verstoort de bestaande groen-blauwe structuren niet en is daarmee in lijn met de gemeentelijke groenblauwe structuurvisie.

Conclusie

De Voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid zoals omschreven in de Groenblauwe structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Duurzaamheid

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaamheid is neergelegd in het Klimaatbeleidsplan (gericht op klimaatmitigatie: aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering) en het Klimaatadaptatieplan (gericht op adaptatie: aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering). Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen en technologische doorbraken. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

4.1.1 Klimaatmitigatie

Nederland en Schiedam hebben de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • Het nieuwe bijgebouw wordt geïsoleerd, uitgerust met zonnepanelen en zodanig gepositioneerd dat het geschikt is voor de levering van energie.
  • Een deel van de woning heeft nog houten vloeren. Deze worden vervangen door geïsoleerde betonvloeren. Ook zal een aanzienlijk deel van het nog aanwezige enkel glas en oud dubbel glas (voor 2000) worden vervangen voor HR++ glas. Tevens wordt de verwarming zodanig aangepast dat de woning in de winter niet meer door houtstook verwarmd hoeft te worden.
  • Om het woonhuis beter te isoleren worden binnenmuren geplaatst, waarachter isolatie wordt gedaan. De spouwmuren blijven intact, hetgeen ook betekent dat de eventueel aanwezige vleermuizen daar met gemak onderdak kunnen vinden.

4.1.2 Klimaatadaptatie

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en als er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaatdoor hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaat bestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • het regenwater van de te behouden schuur gaat opgevangen worden en in droge tijden gebruikt worden voor het besproeien van het groen in de boerentuin;
  • toepassing van groene / bruine daken;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • Aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen aanleggen en bomen planten ten behoeve van de opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress.

4.2 Waterparagraaf

4.2.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

4.2.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.

Rijk

Het Rijk stelt het nationaal strategisch waterbeleid op. Daarnaast is het Rijk de beheerder van de rijkswateren.

  • Het Ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022-2027
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. In het Nationaal Water Programma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Provincie

De provincie is verantwoordelijk voor de algemene kaders (waarbinnen waterschappen en gemeenten moeten werken) en voor de kwaliteit van het grondwater (via de Wet op de Bodembescherming (Wbb) en de dochterrichtlijn grondwater van de KRW). De strategische kaders voor (grond)waterbeheer zijn in Zuid-Holland vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de provinciale verordening. De provincie stelt milieubeschermingsgebieden vast. Ook is de provincie bevoegd gezag voor regionale ruimtelijke ontwikkelingen. In een aantal gevallen gaat de provincie over het verstrekken en het handhaven van vergunningen voor grondwateronttrekking. Die gevallen zijn:

  • grondwateronttrekkingen met bijbehorende infiltraties voor drinkwater;
  • onttrekkingen van meer dan 150.000 kubieke meter per jaar door industriële bedrijven;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen.

  • Het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
    Het regionaal waterprogramma van Zuid-Holland bevat de uitwerking van het waterbeleid. Voorheen gold het Provinciaal Waterplan. Op hoofdlijnen wordt het beleid uit het Provinciaal Waterplan voortgezet in het regionaal waterprogramma, maar op punten is het ook aangepast. Aanleidingen daartoe waren:
    • 1. kwaliteitsverbetering;
    • 2. klimaatadaptatie;
    • 3. verandering van wetgeving.

Waterschap

Het waterschap is de beheerder van het gehele watersysteem, dat bestaat uit zowel oppervlaktewater als grondwater. Beheerder zijn betekent niet, dat het waterschap verantwoordelijk is voor alles, wat er met het grondwater gebeurt, of dat het waterschap alle grondwaterproblemen moet oplossen. Het waterschap is verantwoordelijk voor het reguleren van grondwateronttrekkingen en bijbehorende infiltraties, voor zover die niet onder de rijksbevoegdheid of provinciale bevoegdheid vallen. Grondwaterkwaliteit is geen verantwoordelijkheid van het waterschap. Het waterschap stelt in het peilbesluit een oppervlaktewaterpeil vast. Bij de afweging van het peil worden alle belangen, waaronder die gerelateerd aan het grondwater, meegenomen. Ook geeft het waterschap advies over de werking en inrichting van het watersysteem bij plannen van derden (ruimtelijke plannen en rioleringsplannen).

  • Waterbeheerplan 2016-2021
    In het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP5) heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor ‘droge voeten’, ‘stevige dijken’ en ‘schoon water’ zijn meerjarenprogramma’s opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2021. Delfland zet in op integraal waterbeheer in het sterk verstedelijkt deel van Nederland. Samen met de gemeenten en andere partners werkt Delfland aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners. Delfland werkt ook aan het waterbewustzijn om de kosten van het waterbeheer waar mogelijk te verlagen en het draagvlak te vergroten voor het zelf nemen van maatregelen.

    In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving.

    Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Gemeente

De zorgplicht voor grondwater, hemelwater en voor de inzameling van stedelijk afvalwater ligt bij gemeenten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) dient de gemeente aan te geven, hoe zij invulling geeft aan deze zorgplichten. De zorgplicht is van toepassing op het openbaar gemeentelijke gebied. Gemeenten treffen zo nodig en indien doelmatig maatregelen in de openbare ruimte en in principe niet op particulier terrein. Gemeenten moeten zich inspannen om grondwaterknelpunten te voorkomen of te beperken. Gemeenten zijn bevoegd gezag voor bestemmingsplannen. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor een goed werkende riolering en adequaat bouw- en woningtoezicht. De gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor gesloten bodemenergiesystemen, grondwaterverontreiniging en bodemlozingen tot 15 meter beneden maaiveld. Middels het waterloket zijn de gemeenten aanspreekpunt voor particulieren met vragen of klachten over grondwater.

  • Klimaatadaptatieplan Schiedam
    Het Klimaatadaptatieplan Schiedam is op 12 maart 2019 vastgesteld door gemeenteraad. Het plan beschrijft in hoofdlijnen hoe Schiedam de komende jaren wil werken aan klimaatadaptatie, ofwel het aanpassen van de stad aan de gevolgen van de klimaatverandering. Het klimaatadaptatieplan gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. De ambitie is om Schiedam in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te hebben ingericht, dezelfde ambitie die de landelijke overheden gezamenlijk hebben neergelegd in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

    Als gevolg van klimaatverandering zullen kortdurende, extreme buien steeds vaker voor gaan komen, afgewisseld met langere periodes van extreme droogte. Doelstelling om bestand te zijn tegen wateroverlast is, dat een extreme bui kan worden verwerkt, waarbij 60 mm/uur valt. Om droogte tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water dat valt, opgenomen in de bodem en in het stedelijk watersysteem (vergroten van de 'sponswerking' van de stad), zodat het kan worden gebruikt in tijden van droogte. Doel daarvan is bodemdaling, funderingsschade, schade aan infrastructuur en schade aan natuur en ecologie zoveel mogelijk te beperken.

    Door klimaatverandering zullen vaker hittegolven voorkomen. Doelstelling is dat de opwarming van de stad bij een hittegolf maximaal 2 0C hoger is dan van het omliggende buitengebied. Bomen en groen spelen een belangrijke rol in schaduw en verkoeling. Bouwtechnische voorzieningen dragen eraan bij opwarming van gebouwen zoveel mogelijk te beperken. Doel is de gezondheid van Schiedammers zo min mogelijk te schaden en ook in tijden van hitte een aangenaam woon- en leefmilieu te behouden.

    Als gevolg van stijging van de zeespiegel en extreme buien kunnen de waterstanden op de rivier en in het hoofdwatersysteem van Delfland oplopen. Het risico op dijkdoorbraken wordt beperkt doordat de gezamenlijke overheden toezien op de veiligheid van de waterkeringen.

    Het Klimaatadaptatieplan ligt in lijn met de doelstellingen en ambities die het Hoogheemraadschap van Delfland in het Waterbeheerplan hebben omschreven. Het waterbeheerplan van Delfland omvat onder meer de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met het voorkomen van wateroverlast, het beschermen van de waterkeringen en het verstevigen van de dijken.

4.2.3 Watersysteem
4.2.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 4.3.1) blijkt dat er ter plaatse sprake is van een klei -en kleiig zandlaag. Plaatselijk kan er veen voorkomen. De waterdoorlatendheid is slecht.

4.2.3.2 Grondwater en voorkomen van wateroverlast

Wanneer er naar de legger van Hoogheemraadschap Delfland gekeken wordt, dan is te zien dat het perceel aan alle zijden grenst aan secundaire watergangen. Daarnaast bevindt zich ook een secundaire watergang in het midden van het gebied, welke in connectie staat met de secundaire watergang ten oosten van het gebied. Ter plaatse van de oprit naar de kavel is er een duiker aangebracht om de afwatering van de secundaire watergang te handhaven. De secundaire watergangen wateren allen af richting het noorden, waar deze op circa 180 meter ten noorden van het perceel uitstromen in een primaire watergang.

De watergangen rondom het perceel liggen in peilgebied “GPG2012ABW18”. Dit peilgebied heeft een zomerpeil van NAP -3,27 m en een winterpeil van NAP -3,32 m. In de huidige situatie bedraagt het verhard oppervlak circa 1.500 m². Onderhavige locatie leidt in zijn huidige vorm niet tot wateroverlast. Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. De verhardingstoename bedraagt hierin maximaal 550 m².

Aangezien het verhard oppervlak van het perceel toeneemt, neemt ook de hoeveelheid hemelwater dat versnelt afstroomt toe. Hierdoor wordt het bestaande watersysteem zwaarder belast en infiltreert er minder neerslag rechtstreeks in de bodem. De ontwikkeling zorgt dus voor een extra aanvulling van het grondwater ten opzichte van nu. Omdat er een toename van verhard oppervlak is, dient hiervoor een waterberging aangebracht te worden. Hier dient compensatie voor aangebracht te worden. Daarnaast eist het hoogheemraadschap bij ontwikkelingen ook een compensatie voor de hevigere neerslag door klimaatverandering. In totaal moet er circa 190 m2 aan oppervlaktewater aangelegd te worden om de extra neerslag door klimaatverandering te compenseren.

Het bouwpeil van de nieuwe ontwikkeling is voorzien op dezelfde hoogte als het huidige maaiveld. Dit houdt in dat de nieuwe ontwikkeling op circa NAP – 2,30 m komt te liggen. Er staan geen peilbuizen in de omgeving van de ontwikkeling waarvan de grondwaterstand kan worden afgeleid. Zoals eerder is benoemd ligt het waterpeil van de omliggende watergangen maximaal op NAP -3,27 m. De grondwaterstand zal door opbolling iets hoger staan dan het niveau van de watergangen. Hierom wordt de grondwaterstand ter plaatse van het perceel op circa NAP -3,15 m geschat. Dit betekend dat de drooglegging van de bebouwing 0,85 m is. Het advies van Hoogheemraadschap Delfland is om minimaal een drooglegging van 0,6 m te hebben. Aangezien hieraan wordt voldaan, is het niet nodig om maatregelen te nemen voor de drooglegging.

Watersleutel

Om de benodigde watercompensatie voor een ruimtelijke ontwikkeling te berekenen, heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de watersleutel ontwikkeld. De watersleutel toont het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. In onderstaande tabel is een overzicht van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0010.jpg"  

OVERZICHT WATERSLEUTEL

Aangezien er drainage wordt aangelegd onder de paardenbak voert deze sneller af dan onverhard land. Hierom is ervoor gekozen om in de watersleutel de helft van het oppervlak van de paardenbak toe te voegen als verhard oppervlak. Hierdoor is er in de watersleutel een toename van verhard oppervlak van 550 m2. Naast de toename van het verhard oppervlak dient er ook een compensatie voor de klimaatverandering plaats te vinden. In totaal dient er voor dit plan 190 m2 aan oppervlaktewater aangebracht te worden (40,3m3 waterberging) ter compensatie van de ontwikkeling. Om dit juridisch te borgen is er in de regeling bij de bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De volledige ingevulde watersleutel is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

De normen voor wateroverlast zijn voor verschillende bestemmingen in de Provinciale Omgevingsverordening vastgelegd. Bij deze geïsoleerde woonbestemming geldt hetzelfde beschermingsniveau als in de agrarische omgeving. Voor bebouwd gebied geldt bijvoorbeeld, dat bij een waterstand, die gemiddeld eens in de 100 jaar voorkomt, geen schade mag ontstaan. Voor agrarisch gebied is dat eens in de 10 jaar. De initiatiefnemer is daarom zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen, om daarmee een hoger beschermingsniveau te bereiken. Door bijvoorbeeld de bebouwing verhoogd aan te leggen wordt een hoger beschermingsniveau gehaald. Voor het perceel geldt de agrarische NBW norm ten bate van wateroverlast. Dit houdt in dat er bij een T=10 situatie geen schade mag ontstaan aan de bebouwing. De drooglegging van het bouwniveau tot het waterpeil van de omliggende secundaire watergangen is 0,97 m. Dit wordt gezien als voldoende drooglegging voor de waterstijging van een T=10 gebeurtenis.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot wateroverlast.

4.2.3.3 Grondwater en voorkomen (zoet)watertekort

Hoogheemraadschap Delfland heeft de zorg voor voldoende oppervlaktewater van een voldoende kwaliteit. De sturing op het gebied van watertekort bestaat uit de aanvoer van water, in eerste instantie vanuit het Brielse Meer en aanvullend vanuit Rijnland of via de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen. Vanuit de boezem wordt water ingelaten naar polders. Het aangevoerde water dient voor het binnen kleine marges handhaven van de oppervlaktewaterpeilen, voor verversing en voor watergebruikers. In droge perioden is het beperken van verzilting een belangrijk aspect.

Het bouwpeil van de nieuwe ontwikkeling is voorzien op dezelfde hoogte als het huidige maaiveld. Dit houdt in dat de nieuwe ontwikkeling op circa NAP – 2,30 m komt te liggen. Er staan geen peilbuizen in de omgeving van de ontwikkeling waarvan de grondwaterstand kan worden afgeleid. Zoals eerder is benoemd ligt het waterpeil van de omliggende watergangen maximaal op NAP -3,27 m. De grondwaterstand zal door opbolling iets hoger staan dan het niveau van de watergangen. Hierom wordt de grondwaterstand ter plaatse van het perceel op circa NAP -3,15 m geschat. Dit betekend dat de drooglegging van de bebouwing 0,85 m is. Het advies van Hoogheemraadschap Delfland is om minimaal een drooglegging van 0,6 m te hebben. Aangezien hieraan wordt voldaan, hoeven er geen maatregelen genomen te worden voor de drooglegging.

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied ligt dieper dan 0,5 m -mv.

4.2.3.4 Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

Voor het plan is de beleidsregel 'Medegebruik waterkeringen' van toepassing. Hoogheemraadschap Delfland geeft met deze beleidsregel invulling aan zijn bevoegdheid om voorwaarden te stellen voor het medegebruik van de ruimte in, op, boven, over en onder waterkeringen. De beleidsregel vormt het toetsingskader voor vergunningverlening op basis van de Waterwet en de Keur Delfland. Daarnaast wordt de beleidsregel toegepast in het kader van de advisering op ruimtelijke plannen van andere overheden (het watertoetsproces).

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen aan activiteiten gesteld die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

Op onderstaande Leggerkaart blijkt dat in de huidige situatie een klein deel van het plangebied zich in een waterkeringszone bevindt. In de huidige situatie bevindt het perceel zich in de beschermingszone en voor een klein deel in de zone van het waterstaatswerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0011.png"  

UITSNEDE WATERKERINGEN LEGGER DELFLAND

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden. Op basis van artikel 20.2 van de regels behorende bij het bestemmingsplan ''Kethelse Venen'' blijkt dat ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  • uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5,0 meter bedragen.

Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. Hierbij blijft de huidige toegangsweg behouden. Er wordt derhalve niet binnen de zone van het Waterstaatswerk gebouwd, waardoor het Waterstaatswerk niet negatief wordt aangetast.

Conclusie

Het plan heeft geen negatieve invloed op het Waterstaatswerk.

4.2.4 Onderhoud en bagger

Hoogheemraadschap Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Hoogheemraadschap Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Zogenaamd ’buitengewoon‘ onderhoud, dat wil zeggen het baggeren van watergangen en het ophogen van waterkeringen om de watergangen op diepte te houden respectievelijk om de kades op hoogte te brengen, gebeurt onder verantwoordelijkheid van Hoogheemraadschap Delfland .

Voor het deel van de watergang ter plaatse van het plangebied is de eigenaar verantwoordelijk voor het gewoon en buitengewoon onderhoud. De onderhoudswerkzaamheden voor gewoon onderhoud bestaan uit:

  • Het verwijderen van planten, kroos, riet uit de sloot;
  • Het verwijderen van vuil uit de sloot. Ook bij duikers (verbindingsbuis onder een weg door). En niet alleen wat je ziet drijven, maar ook het vuil dat op de bodem ligt;
  • Het maaien en herstellen van de slootkant;
  • Het maaien van de kade;
  • Het zorgen voor een goede staat van onderhoud van bruggen, duikers en dammen;
  • Het bestrijden van mollen en (woel)ratten;
  • Het dichten van gaten en sporen van deze dieren.

De ontwikkeling heeft geen invloed op de mogelijkheid om het water te onderhouden. De omliggende watergangen blijven bereikbaar om onderhoud aan uit te voeren.

4.2.5 Afvalwater

Het uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Harreweg geloosd worden.

4.2.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

4.2.7 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.3 Bodem

4.3.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

4.3.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Arnicon B.V. uit Capelle aan den IJssel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek in de bodem ter plaatse van de Harreweg 63 te Schiedam" 22 februari 2021, C21-044-O). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Op basis van de onderzoeksresultaten concludeert Arnicon B.V. dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging met zware metalen wordt bevestigd. Ter plaatse van de toegangsweg zijn sterk verhoogde gehalten aan koper en nikkel gemeten in de puinhoudende bodem tot 1 m-mv. Vermoedelijk is de toegangsweg in het verleden opgehoogd met grond uit de Schiedamse binnenstad. De geschatte omvang van de sterke verontreiniging bedraagt meer dan 25 m³. Op basis van de ingeschatte hoeveelheid is sprake van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). De aangetoonde verontreiniging is waarschijnlijk geheel of grotendeels ontstaan voor 1987 en wordt conform de Wbb derhalve beschouwd als historisch.

Bij herinrichting van de locatie zullen saneringsmaatregelen nodig zijn. Afhankelijk van de aard van de herinrichting kan het voorafgaand aan het opstellen van een saneringsplan nodig zijn een nader onderzoek uit te voeren. De sanerende maatregelen kunnen bestaan uit:

  • (gedeeltelijke) ontgraving van de verontreiniging;
  • isolatie van de verontreiniging door middel van een leeflaag of afdeklaag;
  • een combinatie van de bovengenoemde werkwijzen.

Op basis van de resultaten van het verkennend asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat de verdenking van bodemverontreiniging met asbest kan worden verworpen. Er is wel asbest aangetoond, maar de gewogen gehalten aan asbest liggen ruim onder de interventiewaarde.

4.3.3 Conclusie

Onderhavig planvoornemen leidt niet tot herinrichting ter plaatse van de locatie die verdacht is voor bodemverontreiniging. Omdat ter plaatse van die locatie geen activiteiten plaats vinden is een saneringsplan niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.4 Natuurbescherming

4.4.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

4.4.2 Analyse

Om in te schatten of er binnen het plangebied beschermde planten -en diersoorten en houtopstandenaanwezig zijn en om te beoordelen of de voorgenomenontwikkeling invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden of op gebieden die deel uit maken van het Natuurnetwerk Nederland, heeft Econsultancy uit Rotterdame en quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd: 'Rapportage quickscan Wet natuurbescherming Harreweg 63 te Schiedam.' (6 oktober 2021; 16885.001). De rapportage is bijgevoegd als bijlage 4.

Gebiedsbescherming
Uit de quickscan Wet natuurbescherming blijkt dat het plangebied niet binnen, of in de directe nabijheid van een beschermd gebied ligt, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Solleveld & Kapittelduinen, bevindt zich op circa 13 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 40 meter ten oosten van het plangebied.

Verstorende effecten
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Uit de quickscan Wet natuurbescherming blijkt dat externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen, gezien de afstand (+ 13 km) tot de meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen niet te verwachten zijn, gelet op de kleinschalige aard van de sloop en de realisatie van kleine opstallen voor particulier recreatief gebruik (paardenbak en opstal). Gelet op artikel 6.24 van de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland uit 2019 worden beperkingen opgelegd vanuit het kader van het Natuurnetwerk Nederland wanneer deze gelegen zijn in het Natuurnetwerk Nederland, of deel uitmaken van de strategische reservering van natuur. Beide vereisten zijn niet van toepassing op de onderhavige onderzoekslocatie. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebieden wordt niet noodzakelijk geacht.

Stikstofdepositie
Het initiatief betreft het herinrichten van een bestaand woonperceel. De referentiefase is in dit project gelijk aan de gebruiksfase. Het uitvoeren van een stikstofdepositie-onderzoek is niet doelmatig, de toename door het initiatief betreft 0,00 mol/ha/jaar.

Soortenbescherming

Uit de quickscan Wet natuurbescherming blijkt dat twee opstallen op de onderzoekslocatie in potentie verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen bevatten, die door de voorgenomen ingreep verloren zullen gaan. Nader onderzoek dient uitgevoerd te worden om de daadwerkelijke functie van de opstallen voor de soortgroep vleermuis te bepalen. In artikel 5.5.1 van de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die deze werkzaamheden juridisch borgt.

Daarnaast blijkt uit de quickscan dat de twee bomen aan het begin van de oprit niet in volledigheid geïnspecteerd konden worden. Indien het voornemen is deze bomen te kappen dient een aanvullende inspectie op potentiële vleermuisverblijfplaatsen uitgevoerd te worden, wanneer de bomen niet meer in blad staan. Onderhavig plan voorziet niet in deze werkzaamheden. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet als doelmatig beschouwd.

Ook blijkt uit het onderzoek dat in een boom bij de oprit een groot nest zit wat in potentie gebruikt wordt door boomvalk, ransuil of sperwer. Wanneer buiten het broedseizoen de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd (augustus-februari) is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Onderhavig plan speelt hier op in.

Verder komt uit de quickscan naar voren dat de rugstreeppad aangetrokken kan worden door de sloop- en aanlegwerkzaamheden op de onderzoekslocatie (enkel bij het realiseren van zandhopen). Door de werkzaamheden binnen de overwinterperiode van de rugstreeppad uit te voeren, tussen half november en half maart, wordt voorkomen dat de rugstreeppad zich op de onderzoekslocatie vestigt. Indien dit niet mogelijk is dient een paddenscherm rondom de bouwlocatie geplaatst te worden om de rugstreeppad te weren en gebruik gemaakt te worden van een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol. Onderhavig plan leidt niet tot de realisatie van zandhopen, doordat middels prefab wordt gebouwd.

Tot slot komt uit de quickscan naar voren dat voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde zijn. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht en het broedseizoen van vogels (maart tot september).

Bescherming van houtopstanden
Er is geen sprake van een beschermde houtopstand zoals beschreven in de Wet natuurbescherming.

4.4.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt, middels het opnemen van een voorwaardelijke verpliching voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar vleermuizen, geen planologische belemmering voor het plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het gewenst nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

4.5.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

4.5.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0012.png"  

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen

Eventuele risico's van buisleidingen zijn pas relevant indien de effecten van een ongeval het plangebied kan overschrijden. Om inzicht te krijgen in de bandbreedte van het invloedsgebied van buisleidingen is het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen-Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen (geactualiseerde versie 2016) geraadpleegd, waarin uit tabel 5.1 1%-letaliteitsgrens bij hogedrukaardgastransportleidingen blijkt dat de grootst mogelijke 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding 580 meter bedraagt. Voor plannen op méér dan 580 meter afstand van een buisleiding kan dan ook worden geconcludeerd dat geen beperkingen gelden voor het plan. Een de berekening van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.

Ten noorden en ten oosten van het plangebied ligt een buisleiding (type, Ocap Trading B.V., nummer 12840 , diameter 660, werkdruk 22). De leiding ligt op circa ca. 765 meter. De afstand is dermate groot dat de leidingen geen invloed hebben op de externe veiligheid in het plangebied.

Transportroutes

  • Transport over het water:
    Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

    Het maximale invloedsgebied van een waterweg bedraagt maximaal 1.070 meter. Binnen deze afstand zijn geen waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

  • Transport over de weg
    Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn uitsluitend de transportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. In beginsel zijn dit A- en N-wegen. Het plangebied ligt niet langs een weg die deel uit maakt van de routering van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ten oosten van het plangebied de A13, die opgenomen is in de Regeling basisnet en daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes valt. Volgens de risicokaart heeft de autosnelweg geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. De afstand van het plangebied tot de transportroute bedraagt circa 2.780 meter. Met deze afstand ligt het plangebied zowel buiten de PR-contour als buiten het GR- invloedsgebied. Het aspect transport van gevaarlijke stoffen over de weg levert geen belemmering op voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

  • Transport over het spoor
    Ook ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.Er liggen geen spoorwegen binnen 4.000 meter van het plangebied. Het aspect transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormen kortom geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

4.5.4 Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van enige voor de externe veiligheid relevante risicobron. Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet vereist.

4.6 Geluid

4.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

4.6.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.7.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto)bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat geen nieuwe woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Harreweg; 15958682'

categorie   grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   19,9   19,5   13,9  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   17,3   17,5   15,5  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,7   10,3   8,5  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,1   6,1   6,0  

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

4.8.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

4.8.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen aan het lint van de Harreweg. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. In de directe omgeving van het plangebied komen andere functies voor zoals een melkveebedrijf, een paardenhouderij, een bed & breakfast, een kapper en woningen

Invloed plan op de omgeving
Het initiatief betreft de herinrichting van een bestaand woonperceel. Er is derhalve geen sprake van (een verandering in de) milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Woudweg 20: kapper   9602   1   0 m   600 m  
Woudweg 12: paardenhouderij   0143   3.1   30 m   500 m  
Groenweg 31: bed & breakfast   44.1   1   0 m   750 m  
Woudweg 24: melkveebedrijf   01041;0142   3.2   50 m   500 m  


Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

4.8.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.9 Geur

4.9.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

4.9.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

4.9.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.10 Milieueffectrapportage

4.10.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

4.10.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

4.10.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

 

4.11 Archeologie

4.11.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

4.11.2 Analyse

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De gronden hier zijn mede bestemd voor bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Om na te gaan of er binnen het plangebied archeologische sporen of resten worden aangetroffen heeft BOOR uit Rotterdam zowel een bureau- als karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd: rapport "Schiedam Harreweg 63" (d.d. 21 april 2016). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

BOOR concludeert dat het booronderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied oplevert. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek en het verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek adviseert het BOOR om in het plangebied ‘Harreweg 63’ geen vervolgonderzoek uit te voeren. De kans dat bij het graven van de waterpartij waardevolle archeologische resten worden aangetast, wordt als zeer klein ingeschat. De geplande werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verdere archeologische bemoeienis.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek of een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij bevoegd gezag.

4.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.12.2 Analyse

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen beschermde monumenten aanwezig. Daarnaast zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het uitvoeren van een cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.12.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 5 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving.

5.1 Bebouwing en functies

Het initiatief betreft het realiseren van een paardenbak en een stapmolen (ten behoeve van maximaal 4 paarden en betreft conform vaste jurisprudentie het hobbymatig houden van paarden) ten noorden van de bestaande woning. Aan de zuidkant van de woning wordt een zwembad gerealiseerd, binnen de bestemming 'Wonen'. Daarnaast betreft het initiatief het realiseren van één nieuw bijgebouw met een oppervlakte van circa 135 m² ten noorden van de woning ter vervanging van de te slopen garage en stenen schuur aan de zuidkant van de woning, die samen een oppervlakte van circa 150 m² hebben. Het bestaande bijgebouw aan de zuidkant van het perceel (nabij het zwembad) en het bestaande woonhuis blijven behouden. Op de locatie die vrijvalt ten gevolge van de sloop van de bestaande garage en stenen schuur wordt een groene boerentuin gerealiseerd.

Onderstaande visualisaties geven een overzicht van het toekomstige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0013.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0014.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0047-0002_0015.png"  

VISUALISATIES

Het plan voorziet niet in een toename van de oppervlakte aan bijgebouwen ten opzichte van wat op grond van het oude bestemmingsplan reeds was toegelaten. Het voorheen geldende bestemmingsplan ging uit van een maximum van 150 m² aan bijgebouwen, tenzij in de bestaande situatie reeds een grotere hoeveelheid aanwezig was. In de bestaande situatie werd het maximum van 150 m² reeds overschreden. In dergelijke gevallen was het reeds mogelijk om een nieuw bijgebouw op te richten ter vervanging van bestaande bijgebouwen, mits de oppervlakte aan bijgebouwen met minimaal 10% wordt verminderd. Het plan voldoet aan dit uitgangspunt (artikel 15 bestemmingsplan Kethelse Venen).

5.2 Verkeer en parkeren

Het aspect 'Verkeer en parkeren' zal middels onderhavig initiatief niet veranderen. In de huidige situatie wordt het plangebied reeds gebruikt als woonperceel met parkeren op eigen terrein. Deze functie levert geen problemen op voor de verkeersgeneratie en voor het aspect parkeren.

5.3 Groen en water

Het plangebied is in de beoogde situatie voorzien van een achtertuin met een groene inrichting. Ook de voor- en zijtuin bij het zwembad van de woning met bijbehorende functies zal worden voorzien van een groene inrichting in de vorm van een boerentuin met gras en beplanting. De paardenbak zal worden voorzien van een 'natuurlijke' omheining.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De planregels sluiten zoveel als mogelijk aan op de planregels uit het voorheen geldende bestemmingsplan 'Kethelse Venen'. De regels zijn aangepast en/of aangevuld voor zover dit noodzakelijk is voor realisatie van het initiatief.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

6.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden (artikel 3)

Voor een groot deel van het perceel geldt de bestemming'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Deze gronden, zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een boom- en /of sierteeltbedrijf, agrarisch grondgebruik met de daarbij behorende tuinen en erven, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, paden, verhardingen en groenvoorzieningen. Aanvullend is ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak' tevens een paardenbak toegelaten, met een afscheiding met een maximale hoogte van 1,5 meter.

Tuin (artikel 4)

Ter plaatse van de bestemming 'Tuin' zijn de gronden onder meer aangewezen voor tuinen.

Wonen (artikel 5)

Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden onder meer aangewezen voor wonen in de vorm van vrijstaande woningen met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

Waterstaat - Waterkering (artikel 6)

De waterkerende functie is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming dient ter bescherming en instandhouding van de waterkering en de waterbeheersing. In de regels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden volgens de van kracht zijnde bestemming van deze gronden, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten. Bouwen ten behoeve van een van kracht zijnde bestemming is pas mogelijk na toestemming van burgemeester en wethouders, waarbij advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Een vergelijkbare regeling geldt voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 8)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 11)
In dit artikel is een algemene wijzigingsregel opgenomen. Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend, omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Overige regels (artikel 12)
In dit artikel zijn overige regels opgenomen. De overige regels betreffen de mogelijkheden waaronder het bevoegd gezag kan afwijken van het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 14 )
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

7.1 Financieel

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt dat voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

7.2 Maatschappelijk

7.2.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden/grondeigenaren (Harreweg 61, 62 en 66 en Woudweg 2) en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. De directe omwonenden/grondeigenaren hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het voorgenomen plan.

7.2.2 Ter inzage legging

Het bestemmingsplan heeft vanaf 27 januari 2022 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hier is een zienswijze van het Hoogheemraadschap van Delfland ontvangen. Het bestemmingsplan is overeenkomstig de zienswijze aangevuld.

7.2.3 Vaststelling

De raad heeft op 31mei 2022 besloten onderhavig bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.