Plan: | Nieuw-Mathenesse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP0024-0002 |
Door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam is ten behoeve van het bestemmingsplan een archeologieparagraaf opgesteld.
De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een 'archeologieparagraaf'. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid:
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop klei is afgezet in verschillende periodes (Afzettingen van Duinkerke I-III). Op het veen werd in de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond. Op de Afzettingen van Duinkerke I kunnen bewoningssporen uit de Romeinse tijd voorkomen. Direct ten westen van het bestemmingsplangebied ligt de monding van de Schiedamse Schie. Dit riviertje dateert vermoedelijk uit de laatste eeuwen voor Christus. De kleiafzettingen in het gebied zullen deels afkomstig zijn van dit riviertje en voor een deel van de Nieuwe Maas. Op dergelijke oever- en dekafzettingen werd in de Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen gewoond.
In de 10e / 11e eeuw werd het (klei-op) veengebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering van het veen maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. De dijken werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. In het bestemmingsplangebied ligt een deel van de zuidelijke dijk van de polder Oud Mathenesse (nu verdwenen) en de westelijke dijk van de polder Nieuw Mathenesse. De polder moet al vóór 1400 tegen de 13e-eeuwse 'Rotterdamse dijk' (die deel uitmaakt van Schielands Hoge Zeedijk) zijn ontstaan. Na circa 1850 is het gebied ontwikkeld tot bedrijventerrein en havengebied, waarbij grote stukken werden vergraven en andere delen sterk zijn opgehoogd.
In het gehele bestemmingsplangebied zijn vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. De tracés van de dijken met een strook ter weerszijden ervan zijn kansrijk voor het aantreffen van relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.
Het plangebied is sinds de 19e eeuw deels sterk opgehoogd en dichtbebouwd, naar verwachting zijn de oudere bewoningssporen daardoor in een nog onbekende mate vergraven. De op grotere diepte aanwezige archeologische waarden worden alleen verstoord bij diepere bodemingrepen, die vaak ook een grote oppervlakte hebben. Gelet op de geplande ontwikkelingen in Schiedam Nieuw-Mathenesse, en de bouwvolumes die er al staan, zullen bodemingrepen in dit gebied meestal groter zijn dan 200 m2.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen, dijkrestanten) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie indien geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Bij melding van dergelijke vondsten zal het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) indien nodig ter plekke komen documenteren.
Afbeelding 12 - Archeologische onderzoeksgebieden
Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden gelden de navolgende regelingen:
De gronden van het bestemmingsplan hebben allen de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsbevoegdheid) en een vereiste tot het hebben van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden welke de aanbevolen oppervlakte- en dieptematen overschrijden. Een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverboden of om de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen.