Plan: | A4 Schiedam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP0014-0002 |
Door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam is ten behoeve van het bestemmingsplan een archeologieparagraaf opgesteld.
Beleidskader
De gemeente Schiedam onderschrijft de uitwerking van het “Verdrag van Malta”: behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie van vindplaatsen waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat zijn neerslag heeft gevonden in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). Schiedam heeft in 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.
Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om:
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De inventarisatie kan worden afgerond met een waardering van eventuele archeologische resten. De waardering vormt het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis en archeologische verwachting
Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Schiedam (2008) gelden voor een aantal zones binnen dit gebied verschillende archeologische verwachtingen, van redelijk hoog tot hoog, met hieraan gekoppeld archeologisch beleid. Dit beleid wordt in voorliggend bestemmingsplan omgezet in een viertal archeologische regimes (zie: Aanbevelingen). Archeologisch onderzoek ter plekke van het zandlichaam van de A4 heeft de archeologische verwachting van het gebied inmiddels bevestigd. Het archeologisch onderzoek in het gebied was op het moment van opstellen van het bestemmingsplan nog niet afgerond.
In het gehele bestemmingsplangebied zijn vindplaatsen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen te verwachten: Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop in verschillende periodes klei is afgezet (Afzettingen van Duinkerke I en III). Diverse geulruggen in de omgeving van het plangebied vinden hun oorsprong mogelijk in veenwatertjes en dateren in aanleg uit de late Prehistorie. Op het veen werd vanaf de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) gewoond, vindplaatsen uit de Romeinse tijd (begin jaartelling-450 na Christus) liggen meestal op de oevers van geulen, later ook op de met zand en klei opgevulde geultjes zelf. Er bevindt zich een fors aantal vindplaatsen uit beide periodes in en om het bestemmingsplangebied, waaronder een opvallende concentratie vindplaatsen uit de IJzertijd - nederzettingsresten en/of verkavelingspatronen - in het noordoostelijke kwadrant van het Kethelplein.
In de 10e/11e eeuw werd het (klei-op-)veengebied ontgonnen, waarbij een verkavelingspatroon ontstond dat nog tot in de jaren '60 van de 20ste eeuw goed herkenbaar was in het open landschap. Binnen de contouren van het bestemmingsplangebied zijn op vier locaties in de Holierhoekse polder nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen A (1050-1250 na Christus) aangetroffen. Door moderne bebouwing en ophogingen (spuitlocaties) is de middeleeuwse verkavelingsstructuur inmiddels in een groot deel van het plangebied onzichtbaar geraakt. Het oorspronkelijke maaiveldniveau is nu alleen nog aan het oppervlak aanwezig ten zuiden-zuidoosten van het Kethelplein en in het uiterste noorden van het bestemmingsplangebied, vanaf de spuitkades ten zuiden van de Woudweg. Op deze locaties liggen de archeologisch relevante niveaus dichter aan het oppervlak en zijn daardoor kwetsbaarder.
Archeologisch onderzoek in de wijken langs de snelweg laat zien, dat archeologische vindplaatsen goed onder de latere overbouwingen en ophogingen bewaard zijn gebleven. Het betreft met name resten van nederzettingen uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. Het is nog onduidelijk of eenzelfde goede conservering ook geldt voor eventuele vindplaatsen die zich deels of geheel onder het zandlichaam van de Rijksweg A4 bevinden, aangezien hier ná afdekking geen archeologisch onderzoek meer heeft plaatsgevonden.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 vierkante meter. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 vierkante meter), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. De kosten en administratieve handelingen die een dergelijk onderzoek met zich meebrengt staan niet in verhouding tot de relatief kleine (en dus minder kostbare) bodemingreep, die vaak door een particulier wordt uitgevoerd en betaald. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering. Uiteindelijk is de diepte van de bodemverstoring (in combinatie met de specifieke bodemopbouw) belangrijker dan de oppervlakte; die bepaalt of archeologische waarden bedreigd worden of niet. Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Aanbevelingen
Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden gelden de navolgende regelingen: