direct naar inhoud van Toelichting
Plan: HavenVeste
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP00102-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De locatie HavenVeste ligt in het stedelijk gebied van de gemeente Schiedam in de provincie Zuid-Holland. Het plangebied ligt aan de Nieuwe Haven 229-241 en sluit aan bij het bestaande zorgcomplex dat aan het plangebied grenst. Het plangebied is onlangs door zorgaanbieder Frankeland aangekocht en dient als uitbreiding van het bestaande zorgcomplex.

Het doel van dit bestemmingsplan is om een ruimtelijke regeling te bieden voor een gebouw dat plaats biedt aan 62 zorgunits. Het gebouw komt in de plaats van een aantal bestaande gebouwen. Met het bestemmingsplan zullen deze thans niet meer gewenste functies worden wegbestemd. Het gebouw zal maximaal zes bouwlagen hoog worden en is direct aan de straatzijde gepositioneerd.

In het gebied is het bestemmingsplan 'West van kracht dat op 26 april 2012 door de gemeenteraad van Schiedam is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd-1'. Omdat er zowel qua gebruik als qua bouwen strijd is met het bestemmingsplan, is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan bevat de verantwoording dat aan het wettelijke criterium van een goede ruimtelijke ordening voldaan wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0001.png"

Afbeelding 1 - Begrenzing plangebied

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de Nieuwe Haven 229-241 (zie afbeelding 1). Dit gebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Nieuwe Haven en ligt globaal tussen de Westfrankelandsestraat aan de noordzijde en de Liduinastraat aan de zuidzijde. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de bestaande locatie van Frankeland.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn momenteel drie bestemmingsplannen van kracht, welke met dit plan worden herzien. Het betreft de volgende plannen:

Bestemmingsplan   IMRO-nummer   Vastgesteld door Raad  
West   NL.IMRO.0606.BP0002-0002   26 april 2012  
Facetbestemmingsplan Parkeren   NL.IMRO.0606.BP0044-0002   5 juni 2018  
Paraplubestemmingsplan begrippen en wijze van meten   NL.IMRO.0606.BP00100-0002   20 april 2021  

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0002.png"

Afbeelding 2- Afdruk verbeelding bestemmingsplan West en in blauwe lijnen het plangebied

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied.
  • De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • De visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 5. Op basis van verschillende aspecten wordt een beeld gevormd van herontwikkeling van het plangebied.
  • In hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven.
  • Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 8 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Schiedam is ontstaan rond de dam die in de monding van de Schie is aangelegd in 1250. Het doel van de dam was de bescherming van het achterliggende gebied tegen de zee. Door de dam ontstond tevens een plaats waar lading van scheepvaart overgeslagen moest worden naar andere schepen. Gecombineerd met de handel, visserij en nijverheid in de streek, zorgde de dam al snel voor het ontstaan van een nederzetting. De nederzetting groeide en kreeg in 1275 stadsrechten. De landsheerlijke belangen werden beschermd door de bouw van het slot Huis te Riviere.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0003.png"

Afbeelding 3 - Ontwikkeling Schiedam tot 1614. Plangebied aangeduid in de 'Bajonet' met pijl

Door het aanslibben van de Maasoever ging het belang van de haven in de loop der tijd achteruit. Met het graven van de Delftse en Rotterdamse Schie in de 14e eeuw kregen deze steden eigen verbindingen tussen de Maas en het achterland. Hiermee verloor Schiedam definitief haar leidende positie als havenstad in de regio.

Meer en meer richtte Schiedam zich op de nijverheid en haringvisserij. Aan het begin van de 17e eeuw investeert de stad in de verbetering van haar zeehavens door de aanleg van de Nieuwe Haven. Tegelijk wordt een nieuw stadsdeel aangelegd: het Nieuwe Werk (1614). Aan het einde van de 17e eeuw neemt de jeneverproductie in de stad een grote vlucht. De grondstoffen werden aangevoerd per schip, wat de bedrijvigheid in de havens weer deed toenemen. Schiedam bloeide op door de jeneverproductie. Op de stadswallen verrezen hoge stellingmolens om het graan voor de vele branderijen te malen. In de hoogtijdagen van de jeneverproductie telde de stad ruim twintig molens en 188 branderijen. De jeneverindustrie bracht veel werkgelegenheid met zich mee en de stad groeide snel. Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat het plangebied aan de rand lag van de uitbreiding die al in 1360 tot stand is gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0004.png"

Afbeelding 4 - Kaart Schiedam 1868. Met pijl is het plangebied aangegeven

Tijdens de bloeiperiode van de stad in de 18e eeuw is op diverse plaatsen rijke bebouwing verrezen. Deze bebouwing bestond uit representatieve herenhuizen, veelal op bredere percelen. De keerzijde van de medaille vormt de verdichting in de binnenstad, en later ook het omliggende gebied, waarbij veel open ruimte heeft plaatsgemaakt voor branderijen en behuizing voor fabrieksarbeiders. Hierboven is een historische kaart weergegeven uit ongeveer 1868. In het plangebied was toen het 'Ludwina's gesticht voor Oude Vrouwen' gesitueerd. Net ten zuiden daarvan lag het 'Nieuwe Proveniershuis'. Beide gebouwen zijn thans niet meer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0005.png"

Afbeelding 5 - Nieuwe Haven nabij de Kippenbrug en molen De Walvisch - ca. 1939

2.2 Ruimtelijke en functionele beschrijving

Het plangebied ligt aan de Nieuwe Haven 229-241 en bestaat uit een garagebedrijf, bowlingbaan en een tankstation. In het plangebied zelf zijn gebouwen aanwezig van de jaren 60/70 die weinig esthetische waarde hebben. Daaromheen ligt grotendeels het bestaande complex van zorginstelling Frankeland. Het straatbeeld ziet er architectonisch dan ook niet coherent uit (zie afbeelding 6). Het hele plangebied is bebouwd en maakt een gedateerde indruk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0006.png"

Afbeelding 6 - Aanzicht plangebied vanaf de Nieuwe Haven

Het plangebied ligt net ten westen van het beschermd stadsgezicht van Schiedam. Weg, kade en water vormen een brede overgangszone met prachtige perspectieven. Het nieuwe zorgcomplex kijkt letterlijk uit naar het historische gedeelte van Schiedam. Met name molen de Walvisch is daarbij een echte blikvanger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0007.png"

Afbeelding 7 - Molen De Walvisch gezien vanaf de planlocatie

 

Aan de westzijde van het historische centrum van Schiedam ligt de Nieuwe Haven. Deze brede vaart wordt begeleid door een doorgaande verkeersroute in de vorm van een tweebaansweg met aan weerszijden een fietspad en trottoir. De bebouwing volgt voor een groot deel de Nieuwe Haven, echter niet ter plaatse van Frankeland. De knik in de weg wordt hier begeleid door een kleine tuin behorende bij Frankeland.

De Havenflat, 8 lagen hoog, ligt iets terug ten opzichte van de naastgelegen rooilijn. De meeste bebouwing langs de Nieuwe Haven is gestapeld, van 4 tot 6 lagen met de Havenflat van 8 lagen als hoogte accent. De bebouwing Kalfsbeek wijkt af van de overige bebouwing door het lage karakter, 1 en 2 lagen.

De bestaande panden binnen het plangebied geven ruimte aan functies zoals een pompstation, een garage, een bowlingbaan en enkele andere gemengde doeleinden. De locatie maakt ruimtelijk onderdeel uit van het stedenbouwkundige verkavelingveld, waarbinnen ook het grote en gemêleerd samengestelde Frankelandcomplex zijn plaats heeft. Dit veld ligt (met de klok mee draaiend) ingesloten tussen de Nieuwe Haven, de Sint Liduinastraat, de Fabristraat en de Westfrankelandsestraat. Hoewel gelegen in de wijk West, grenst de locatie aan de contouren van de binnenstad van Schiedam. Via min of meer historische routes als de Sint Liduinastraat en de Westfrankelandsestraat haakt de wijk West aan de Nieuwe Haven en via de Kippenbrug op het oude centrum van de stad.

De bebouwing aan de zuidwestzijde van de Nieuwe Haven behoort tot één van de eerste uitbreidingsgebieden aan de westzijde van de stad buiten de veste. Deze zone aan het water dateert overwegend uit de late 19e, begin 20e eeuw en bestaat uit een relatief kleinschalige schakering van herenhuizen, pakhuizen en andere ambachtelijke of semi-industriële bedrijfsbebouwing in een aan-één-gesloten verkavelingsstructuur, waarbij de panden in de voorgevelrooilijn langs de openbare weg zijn geplaatst. Achter deze zone is in de jaren '30 van de vorige eeuw de wijk West tot ontwikkeling gekomen. Gedeelten van de zone zijn inmiddels ook weer gesloopt en vervangen door meer eigentijdse woongebouwen.

Ook binnen de locatie waarop het zorgcomplex van Frankeland vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw in verschillende fasen tot ontwikkeling is gekomen, hebben zich vele gedaantewisselingen voorgedaan. Zo stond tot het einde van de jaren '50 van de vorige eeuw, op de plek waar zich nu het hoofdcomplex bevindt, het zogenaamde 'Ludwina's gesticht voor Oude Vrouwen' met schuin daarachter een hofje, het 'Nieuw Proveniershuis'. Op de plaats waar in de jaren '90 van de vorige eeuw de zogenaamde 'Havenbogen' zijn gerealiseerd herinnert een grote schoorsteen nog aan het voormalige, kleinschalige bedrijfscomplex. Alleen aan de randen bevinden zich nog resten uit het verleden; zo ook op de Kalfsbeek-locatie.

Het totale terrein van de locatie Frankeland omvat actueel:

  • de intramurale zorglocatie Frankeland (in eigendom bij de Frankeland - Sint Liduinastichting)
  • het aanleunwoningcomplex De Liduinahof (in eigendom van de Stichting Wonen Frankelandgroep) Beide stichtingen en daarmee ook woongebouwen zijn onderdeel van c.q. in eigendom van de Frankelandgroep.

Het gebouw Frankeland (de zorglocatie)

Binnen het gebouw van Frankeland zijn er in de huidige situatie 212 appartementen bestemd voor intramuraal verblijf/verpleeghuiszorg. Deze appartementen worden alle bewoond door ouderen met een (zeer) intensieve - somatische of psychogeriatrische - zorgvraag. Geen van deze bewoners is nog in bezit van een auto. De gemiddelde leeftijd ligt boven de 85 jaar.

 

Op alle zorgafdelingen zijn diverse ruimten aanwezig ten behoeve van de zorgverlening en het zorgpersoneel op die afdeling (huiskamer-/activiteitenruimten, opslag-/dienstruimten, zusterposten/afdelingskantoren). Daarnaast zijn in de afgelopen 17 jaar 11 voormalige bewonersappartementen in gebruik genomen en deels omgebouwd ten behoeve van een oefenzaal voor fysiotherapie, behandel-/spreekruimtes (fysiotherapie, ergotherapie/logopedie/ diëtetiek) en kantoren voor medici en paramedici. Dit betreffen alle ruimten en medewerkers die voor het overgrote deel worden ingezet voor zorgverlening aan de bewoners binnen Frankeland en de Liduinahof.

Op de begane grond van Frankeland zijn voorts - in hoofdlijnen - de receptie, de brasserie/horecaruimten, de keuken, een kapsalon, winkeltje, beautysalon en de kantoren van alle overheadpersoneel (administratie, personeelszaken, secretariaat, staffunctionarissen, bestuur/directie) gehuisvest.

De Liduinahof

Aanleunwoningcomplex De Liduinahof omvat 151 woningen en 1 ontmoetingsruimte. Van de 151 woningen zijn er drie in gebruik als dienstruimte (2x zuster-/afdelingspost en lx activiteitenruimte) in het kader van de zorg- en dienstverlening. De overige 148 woningen worden bestemd voor zowel intramurale zorg (verzorgingshuiszorg) alsook voor ouderen met een intensieve zorgvraag die vanwege gewijzigd overheidsbeleid niet meer (zoals voorheen) in aanmerking komen voor opname in een zorginstelling maar die wel behoefte hebben aan beschut wonen met zorg en voorzieningen in de nabijheid. De gemiddelde leeftijd van de bewoners in de Liduinahof ligt boven de 80 jaar.

Wooncomplex Havenbogen

Voor de volledigheid wordt hier ook nog melding gemaakt van het wooncomplex Havenbogen, hoewel dit geen onderdeel uitmaakt van het terrein van de locatie Frankeland. Dit complex Havenbogen is direct naast/aan Frankeland gelegen. Het complex omvat 101 huurappartementen die in eigendom zijn van woningcorporatie Woonplus en op begane grondniveau - diverse bedrijfsruimten. Deze bedrijfsruimten zijn deels in eigendom zijn van de Facilitaire Stichting Gezondheidszorg (Nieuwe Haven 245 en 249) en voor het overige bij de Frankelandgroep: op het adres Havenbogen 102 is het zwembad en fitnessruimte van Frankeland gehuisvest en op de Nieuwe Haven 243 het thuiszorgkantoor van Frankeland. Voor de bewoners is er (gehuurd) parkeren op het eigen terrein van Havenbogen, dat toegankelijk is vanuit de Westfrankelandsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0008.png"

Afbeelding 8 - Aanzicht straatzijde bestaande situatie Nieuwe Haven

Uiteindelijk heeft een uitgebreide stedenbouwkundige analyse van Kokon Architectuur & Stedenbouw geleid tot een verantwoorde nieuwe invulling op deze locatie. Dit plan wordt besproken in hoofdstuk 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0009.png"

Afbeelding 9 - Indeling locatie Frankeland bestaande situatie

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0010.png"

Afbeelding 10 - Luchtfoto bestaande locatie Frankeland met pijl de planlocatie aangegeven

 

Opvallende locatie karakteristieken

De volgende karakteristieken van de locatie en directe omgeving zijn van belang voor (de invulling van) dit plangebied:

  • 1. De locatie is gelegen op een zeer markant punt langs de Nieuwe Haven, juist op de plaats waar deze een knik maakt. Ook de zogenaamde rooilijn en of bebouwingswand langs de zuidwestzijde van de Nieuwe Haven maakt hier een sprong waardoor het een zicht-locatie is geworden. Mede gelet op de lange zichtlijnen, die hierdoor zijn ontstaan. Dit gegeven schept kwalitatieve verplichtingen bij het herontwikkelen van de locatie.
  • 2. Tegenover de locatie staat, aan de overzijde van het water, één van de hoge historische stellingmolens van Schiedam, de Walvisch. Deze maakt deel uit van het beschermd stadgezicht.
  • 3. Aan de zuidwestzijde van de locatie bevindt zich, circa 4,5 meter uit de bestaande aansluitende voorgevelrooilijn, het hoogste gebouw van het Frankelandcomplex. Het betreft een relatief hoog gebouw uit de 'Wederopbouwperiode', bestaande uit 7 bouwlagen op een hoge plint (in totaal 8 bouwlagen). Het vormt met enkele daarachter gelegen lagere bouwdelen een geschakeld ensemble, waarbij de alzijdigheid van de architectuur een belangrijk kenmerk is.
  • 4. De noordwestzijde van de locatie wordt gevuld door één van de zogenaamde 'Havenbogen' uit einde van de 20e eeuw. Deze woongebouwen, die ook voor het Frankeland als geheel functies vervullen, bestaan uit 5 bouwlagen op een plint (in totaal 6 bouwlagen) en worden met name gekarakteriseerd door hun halfronde vormen.
  • 5. Het Frankelandcomplex is onderdeel van de doorgaande bebouwingswand aan de Lange Haven. Deze bestaat aan de zuidzijde uit kleinere woningen, terwijl aan de noordzijde sprake is van woon- en appartementengebouwen met een grotere bouwmassa.
  • 6. Op de zuidoostzijde van de locatie bevindt zich een klein 'stadsparkje'. Het is een tuin die behoort bij het Frankelandcomplex, voor een deel gevuld is met bijna monumentale bomen en zich in de oksel van de eerder genoemde knik bevindt. Dit parkje is een belangrijke groene buitenruimte en verblijfsplek voor de bewoners.
  • 7. De historische Kippenbrug over de Nieuwe Haven vormt een belangrijk element met het oog op de ontsluiting van het gebied en de zichtbaarheid van de locatie.
  • 8. De enkel of dubbele bomenrij, ter hoogte van het fietspad langs het water, vormt een belangrijk element op deze locatie en maakt als zodanig ook deel uit van de GroenBlauwe Structuurvisie.
  • 9. De laatste, en misschien wel belangrijkste, karakteristiek die genoemd dient worden, is dat vrijwel alle samenstellende onderdelen van het Frankeland complex tot op heden, ondanks hun soms eigenzinnige verschijningsvorm, de bestaande context en elkaar respecteren en de groepering ervan veelal rondom groene binnenhoven heeft plaats gevonden.

In hoofdstuk 5.2 zijn op basis van deze stedenbouwkundige analyse van de bestaande situatie randvoorwaarden opgenomen voor de verdere stedenbouwkundige ontwikkeling die in dit bestemmingsplan verder zijn vertaald en geborgd.

 

2.3 Cultuurhistorische waarden en monumenten

Vanaf 1 januari 2012 bevat elk bestemmingsplan volgens het Besluit ruimtelijke ordening verplicht een analyse van de cultuurhistorische waarden. Daarnaast stelt dit besluit eisen waaraan de voorbereiding van het bestemmingsplan moet voldoen. Zo dient beschreven te worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en met de in de grond aanwezige of te verwachten cultuurhistorische waarden wordt omgegaan.

Het plangebied is bebouwd maar deze gebouwen hebben geen monumentale status. Ook ligt het plangebied niet binnen het beschermd stadsgezicht. Zowel op de themakaart cultuurhistorie van de Omgevingsverordening als de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland heeft het plangebied een nadere aanduiding in verband met de molens. Verder worden ten aanzien van cultuurhistorie geen bijzonderheden vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0011.png"

Afbeelding 11 - Afdruk Omgevingsverordening Zuid-Holland

Ten aanzien van het aspect “archeologie” is in het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming “Waarde – Archeologie” is opgenomen. Door middel van een aanlegvergunningenstelsel worden de archeologische waarden beschermd. In het voorliggende bestemmingsplan wordt deze dubbelbestemming opnieuw vastgelegd. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is opdracht verleend voor een archeologisch onderzoek.

Ter bescherming van het archeologisch erfgoed is de systematiek uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Door in de regels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' met een aanlegvergunningenstelsel op te nemen, wordt het archeologisch erfgoed afdoende beschermd. Vanuit het thema cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen om tot vaststelling van het bestemmingsplan over te gaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit, en schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en het behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Schiedam maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio, en voor zover van belang voor Schiedam, in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, mede door het ontwikkelen van een efficiënt multimodaal logistiek netwerk, het borgen van de waterveiligheid en een het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) aan woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij.

De structuurvisie gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen. Een dergelijke wijze van programmeren is vereist om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en om krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, op grond waarvan bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moet worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik (zie paragraaf Duurzame verstedelijking).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 1 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland in werking getreden. De visie geldt voor de gehele provincie. Met het samenbrengen van verschillende visies voor de fysieke leefomgeving tot 1 integrale Omgevingsvisie sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om een Omgevingsvisie te maken. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel Ambities en sturing;
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor ruimtelijke kwaliteit;
  • Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Samen met de structuurvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 20 februari 2019 vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de structuurvisie. De verordening anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Beoogd is een beleidsneutrale integratie. Dat betekent dat de regels uit de voormalige Verordening ruimte alsmede de regels uit andere domeinen zoals de provinciale regelgeving op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, ontgrondingen, waterbeheer etc. zonder aanpassing van de normstelling en met een gelijkwaardige normstelling zijn overgezet naar een nieuwe integrale verordening. Belangrijk voor het bestemmingsplan zijn de instructieregels aan gemeenten om het provinciale ruimtelijke beleid te laten doorwerken in bestemmingsplannen (hoofdstuk 6). Het gaat daarbij om onderwerpen als bijvoorbeeld ruimtelijke kwaliteit en stedelijke ontwikkelingen. Deze worden nader uitgewerkt in onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking, kantoren, bedrijven, detailhandel, veiligheidszonering oevers Nieuwe Maas, ruimtelijke kwaliteit, herbestemmen bestaande bebouwing buiten het bestaand stadsgebied, ecologische hoofdstructuur, molenbiotopen, windenergie, regionale waterkeringen, buitendijks bouwen en archeologie. De volgende provinciale belangen uit de verordening zijn van toepassing op het plangebied.

1. Duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening is geïncorporeerd in de provinciale verordening. Het bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam en passend in het regionale programma. Het plan is daarmee in overeenstemming met de verordening 'Ruimte'. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar de paragraaf 'Duurzame verstedelijking'.

2. Ruimtelijke kwaliteit

Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een gebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam en passend in het regionale woningbouwprogramma. De ontwikkeling betreft het 'inpassen' als bedoeld in artikel 6.9 van de provinciale verordening, welke voldoet aan de op grond van de bij de visie behorende kwaliteitskaart geldende richtpunten. Het betreft ook de sloop van slechte panden met weinig esthetische kwaliteit en de amovering van een benzinetankstation in centrumstedelijk gebied, waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Het plan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in de Omgevingsverordening voor het thema ruimtelijke kwaliteit. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2 van deze toelichting. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan het hoofdstuk Beeldkwaliteit

3. Molenbiotoop

Voor het aspect Molenbiotoop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (omgevingsaspecten).

4. Archeologie

Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde dient een regeling te bevatten die deze waarden beschermt. Het plangebied omvat geen gronden welke op grond van de provinciale verordening als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Dit neemt niet weg dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze regeling is een vergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. In par. 4.10 wordt aan het onderwerp archeologie nader aandacht besteed.

3.2.3 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)

Op 1 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. De visie is per 1 augustus 2014 in werking getreden. Sindsdien is de Visie een aantal malen gewijzigd vastgesteld. Een van de doelstellingen is het beter laten aansluiten van het aanbod van woningen op de maatschappelijke vraag.

Regionaal is een zogenaamd Regioakkoord Nieuwe woningmarkt afspraken Regio Rotterdam 2018- 2030 opgesteld. De provincie heeft dit akkoord goedgekeurd. Het akkoord gaat over de kwantitatieve aspecten. Het akkoord is niet uitgesplitst in projecten en gaat ook niet in op de kwalitatieve aspecten. De aantallen woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen in het Regioakkoord.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren.

Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke hoofdopgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. Het bestemmingsplan heeft vooral een relatie met de opgave 'Levensloopbestendige wijken en sociale stijging bevorderen'. Onder deze opgave wordt benoemd dat ouderen geschikte woningen nodig hebben, gekoppeld aan goede voorzieningen, op bereikbare afstand en - ter voorkoming van eenzaamheid - met mogelijkheden voor ontmoeting (voorzieningen, locaties, openbare ruimte). Het realiseren van woningen voor senioren met een zorgindicatie draagt onmiskenbaar bij aan het realiseren van levensloopvriendelijke wijken en voorziet in een maatschappelijke behoefte.

3.3.2 Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'

In september 2020 is een nieuwe Woonvisie opgesteld met als titel “Groei als kans voor de stad”. De Woonvisie is op 29 september 2020 vastgesteld. Deze woonvisie komt in de plaats van de visie van 2012. In de woonvisie zijn, vanuit het thema “groei als kans voor de stad” de volgende ambities geformuleerd:

  • Groei als een kans voor de stad
  • Wooncarrière voor alle Schiedammers
  • Passende en herkenbare woonmilieus
  • Passende woning, ongeacht leeftijd, inkomen of beperking
  • Kwaliteit van woningvoorraad en leefomgeving groeit
  • Veilige en leefbare woonomgeving
  • Duurzaam verweven in nieuwebouw en bestaande bouw

Bij het onderwerp “een passende woning voor iedereen” wordt aandacht besteed aan het aantal ouderen met dementie in Schiedam. Thans telt Schiedam ongeveer 1200 ouderen met dementie en dit aantal zal oplopen tot 2100 in 2040. Elk jaar vragen zo'n 200 mensen urgentie aan. Voor verpleeghuiszorg staan in Schiedam ongeveer 150 ouderen op de wachtlijst. In de Woonvisie wordt Ben de Koning, bestuurder van de Frankelandgroep aan het woord gelaten en wordt het project HavenVeste, het terrein waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, genoemd. Aangegeven wordt dat met dit project een flinke stap gezet wordt om de wachtlijst te verminderen.

In het Plan van aanpak Langer Zelfstandig Wonen d.d. 3 juli 2019, opgesteld door de Werkgroep Wonen en Zorg van de gemeente Schiedam, om uitspraken te kunnen doen over de actuele en toekomstige ontwikkelingen van vraag en aanbod op het gebied van wonen en zorg heeft de gemeente Schiedam in 2016 onderzoek laten uitvoeren. De aanbevelingen van het onderzoek zijn het uitgangspunt voor het plan van aanpak. Doelstelling is om mensen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen, ongeacht leeftijd, huishoudenssituatie, beperking of inkomen. In het Plan van aanpak komt de woon-zorgopgave van Schiedam aan de orde. Deze is onderverdeeld in 11 deelopgaven. Per deelopgaven zijn activiteiten benoemd om gericht oplossingen te organiseren om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Een van de deelopgaven is het ontwikkelen van een gevarieerd aanbod aan huisvesting voor senioren. Als opgave voor de gemeente wordt geformuleerd: het meedenken met zorginstellingen over nieuwbouw en transformatie van vastgoed voor senioren. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan, geeft de gemeente uitvoering aan deze opgave. Op bladzijde 22 van het Plan van aanpak wordt het project waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, beschreven.

3.3.3 Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst'

Het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2011-2020 'Schiedam duurzaam bereikbaar' (GVVP) is in 2011 vastgesteld. In de periode 2011-2020 is gewerkt aan de uitvoering van dit plan. De uitvoering van het GVVP is in 2019 geëvalueerd. De nieuwe Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. In de nieuwe Mobiliteitsvisie hebben ruimtelijke kwaliteit en groei van de stad de hoogste prioriteit, waarbij mobiliteit vooral faciliteert en mede mogelijk maakt. Zo blijft de stad niet alleen leefbaar en bereikbaar op de lange termijn, maar investeren we ook in een duurzame en gezonde stad.

De uitgangspunten met betrekking tot het parkeren uit het GVVP zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Parkeren (22 augustus 2017). De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregels Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017.

 

Op 5 juni 2018 is het Facetbestemmingsplan parkeren vastgesteld. Reden voor vaststelling van dat plan was dat in de Bouwverordening vanaf 1 juli 2018 vanwege een wijziging van de Woningwet geen bepalingen over parkeren meer mochten worden opgenomen. Dat betekende dat aan alle bestemmingsplannen een regel diende te worden toegevoegd op basis waarvan bij een nieuwe ontwikkeling moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Deze regel treedt in bestaande bestemmingsplannen welke al een parkeerregel bevatten, in de plaats van die parkeerregel. Ontwikkelingen in de stad worden daarmee op dezelfde wijze beoordeeld, op basis van de geldende parkeernormen, zoals deze door het college van burgemeester en wethouders als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Parkeren zijn vastgesteld.

Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen exact vereist zijn, zijn gemeentelijke parkeernormen vastgesteld. De volgende parkeernormen zijn van toepassing (zone 'schil', niet gereguleerd gebied):

  • Verpleeg-/verzorgingstehuis: 0,5 parkeerplaatsen per wooneenheid;
  • Praktijk fysiotherapie: 0,9 parkeerplaatsen per behandelkamer;
  • Gezondheidscentrum: 1,2 parkeerplaatsen per behandelkamer;
  • Kantoor zonder baliefunctie: 0,9 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO;
  • Gymlokaal/sportzaal: 1,6 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO.

Uitgangspunt is dat de parkeereis alleen kan worden toegepast voor de extra parkeervraag. Om die reden is in overleg met de gemeente Schiedam op basis van de gemeentelijke parkeernormen een parkeerbalans opgesteld. In die parkeerbalans is uitgegaan van de realisatie van 62 zorgunits die op grond van de parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per zorgunit een parkeerbehoefte opleveren van 31 parkeerplaatsen.

In de plint van het gebouw zullen 5 behandelkamers voor fysiotherapie en 5 behandelkamers gezondheidscentrum worden aangebracht. Tenslotte worden 90 m2 kantoor zonder baliefunctie en 150 m2 gymlokaal/sportzaal in de plint opgenomen. Al deze functies zijn echter al aanwezig in Frankeland en zullen dus worden verplaatst. Het gaat daarom niet om een toevoeging van nieuwe functies.

De parkeerbehoefte (nieuwe functies) is dan als volgt:

  • 62 zorgunits (norm 0,5 parkeerplaats per zorgunit): 31,0 parkeerplaatsen.
  • 11 woningen in bestaand complex als gevolg van verplaatsing van functies: 5,5 parkeerplaatsen.

Dat betekent een totale parkeerbehoefte van 36,5 parkeerplaatsen.

Hiervan kan worden afgetrokken de bestaande parkeerbehoefte van de te slopen gebouwen:

  • owlingcentrum 8 banen (norm is 1,2 parkeerplaats per bowlingbaan) : 9,6 parkeerplaatsen.
  • 1278 m2 bvo Bosch car service (norm bezoekersextensieve bedrijven 0,5 pp per 100 m2 bvo): 6,4 parkeerplaatsen.

Totaal te vervallen parkeervraag: 16,0 parkeerplaatsen

Per saldo is de parkeervraag die overblijft dan 20,5 parkeerplaatsen.

In de parkeergarage die voorzien is onder het nieuwe gebouw is plaats voor 30 parkeerplaatsen. Dit betekent dat aan de parkeereis, geheel op eigen terrein, ruim voldaan wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0012.png"  

Afbeelding 12 - Parkeerbalans

3.3.4 Molenbeleid Schiedam

Voor het aspect Molenbiotoop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (omgevingsaspecten).

3.3.5 Groenbeleid
3.3.5.1 Groen Blauwe Structuurvisie

Begin 2015 is de Groen Blauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De visie is verder uitgebouwd op basis van ruimtelijke kenmerken. De verschillende lagen hebben een sterke overlap met elkaar en zorgen zo voor een integrale groenblauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0013.png"

Afbeelding 13 - Uitsnede visiekaart Groen Blauwe Structuurvisie, plangebied aangegeven

In de omgeving van de planlocatie zijn geen relevante zaken opgenomen die meegenomen kunnen worden in deze ontwikkeling. In de nabije omgeving van het plangebied ligt de Nieuwe Haven die op de visiekaart als 'Stadslaan' is weergegeven. Dit houdt in dat er langs doorgaande wegen zoals de Nieuwe Haven een bomenstructuur aanwezig moet zijn danwel gerealiseerd moet worden. Deze gronden liggen echter in het openbaar gebied waarvan de initiatiefnemer geen rechthebbende is. Het project doet geen afbreuk aan de groenblauwe structuur van de gemeente en er is binnen het plangebied geen mogelijkheid om deze structuur te versterken. Gelet hierop voldoet het project aan de Groen Blauwe Structuurvisie.

3.3.5.2 Groenvisie 'Buitengewoon groen'

De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuurvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving.

Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.

Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden

3.3.6 Duurzaamheid en Klimaat
3.3.6.1 Duurzaamheid

De gemeente Schiedam geeft in het beleid veel aandacht aan duurzaamheid. In de Zomernota 2019, het Coalitieakkoord 2018-2022, het Klimaatbeleidsplan 2016-2020 en het Actieplan Luchtkwaliteit en Geluid 2018-2022 is hieraan aandacht besteed en zijn ambities geformuleerd om duurzaamheid te bevorderen.

3.3.6.2 Klimaatbeleidsplan

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaamheid is neergelegd in het Klimaatbeleidsplan (gericht op klimaatmitigatie: aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering) en het Klimaatadaptatieplan (gericht op adaptatie: aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering). Het nieuwe Klimaatbeleidsplan 'Een wereld te winnen' is op 3 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit klimaatbeleidsplan is aangepast, geactualiseerd en aangevuld en bouwt voort op de weg die ingeslagen is met het Programma Duurzaamheid (2016-2018), het klimaatbeleidsplan 2016-2020. Het Klimaatadaptatieplan Schiedam en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 tot en met 2023 zijn op 12 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. Het Klimaatadaptatieplan gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingsrisico's.

3.3.6.3 Klimaatadaptatieplan

Het Klimaatadaptatieplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 12 maart 2019 zet de koers uit voor het aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Het plan draagt als subtitel “Op weg naar een klimaatbestendige en waterrobuuste stad, leven met water in Schiedam” Het gaat om vier thema's die samenhangen met een “teveel” of juist een “tekort” aan water:

  • Wateroverlast
  • Droogte
  • Hitte
  • Overstromingen

Voor deze thema's zijn de opgaven in beeld gebracht en de oplossingen verkend. Op grond van de huidige inzichten is een strategie uitgezet voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering in Schiedam.

In hoofdstuk 4.2 (duurzaamheid en kwaliteit) wordt nader ingegaan op de onderwerpen duurzaamheid en klimaat en wordt verantwoord hoe hiermee in dit plangebied zal worden omgegaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Waterparagraaf

Inleiding

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren. Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is voor dit bestemmingsplan deze waterparagraaf opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 2 februari 2021 aangegeven in te kunnen stemmen met deze waterparagraaf.

Wettelijk kader

Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW). Nationaal:
  • Nationale Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Omgevingsvisie Zuid-Holland;
  • Omgevingsverordening Zuid-Holland Regionaal;
  • Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn water (KRW)beoogde in 2000 dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde zou zijn. Met de KWR zijn de waterkwaliteitsnormen op Europees niveau wettelijk vastgelegd. De richtlijn heeft aan de basis gelegen van wettelijke regelingen op nationaal niveau. De KRW is daarmee juridisch geïmplementeerd. De KRW wordt verder door de Rijksoverheid vertaald in landelijke uitgangspunten, kaders en instrumenten

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, welke het beheer van oppervlaktewater en grondwater regelt en de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De waterwet is een samenvoeging van een achttal wetten. Met deze wet zijn het Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. In deze wet worden verschillende functies toegekend aan het gebruik van het water (zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie). Afhankelijk van de functie van het gebruik van het water worden verschillende eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem. Totdat de Omgevingswet in werking treedt, blijft de Waterwet van kracht.

 

Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het Nationaal Waterplan is op 10 december 2015 vastgesteld op basis van de Waterwet. In dit plan staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust

Tegelijk met dit plan is het beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (2016-2021) vastgesteld, waarin wordt beschreven hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elke ruimtelijke ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP5) heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2021. Delfland zet in op integraal waterbeheer in het sterk verstedelijkt deel van Nederland. Samen met de gemeenten en andere partners werkt Delfland aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners. Delfland werkt ook aan het waterbewustzijn om de kosten van het waterbeheer waar mogelijk te verlagen en het draagvlak te vergroten voor het zelf nemen van maatregelen.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de regionale beleidskaders vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2016-2021'. Op basis van het waterbeheerplan worden de komende zes jaren de kadernota's geschreven die op hun beurt richting geven aan een jaarlijks uitvoeringsprogramma met begroting. Hierin worden de speerpunten voor deze periode besproken, bijvoorbeeld veiligheid, leefbaarheid en communicatie.

De Beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. In de beleidsnota is hiervoor een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak uitgewerkt. Dit betekent een breuk met het verleden, waarin Delfland een normgerichte aanpak volgde. De nieuwe aanpak houdt in dat Delfland in nauwe samenwerking met haar partners in het gebied op zoek gaat naar doelmatige oplossingen om wateroverlast te beperken en te voorkomen. De nieuwe aanpak is ook gericht op samenwerking en op oplossingen in “de weg van het water” (vasthouden, bergen en afvoeren) die bijdragen aan een beter functionerend watersysteem.

Behalve de Handreiking watertoets, waarop hierna wordt ingegaan, zijn de peilbesluiten, de keur en de leggers belangrijke beleidsstukken waarin de technische aspecten van het watersysteem vastliggen.

Handreiking watertoets

In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. Hierin zijn de verschillende randvoorwaarden van het Hoogheemraadschap opgenomen met betrekking tot waterberging, veiligheid, waterkwantiteit en beheer en onderhoud. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Wateragenda Schiedam 2016-2020

Het Waterplan Schiedam beschrijft de gezamenlijke visie van de gemeente Schiedam en het Hoogheemraadschap van Delfland op het water in de bebouwde kom van Schiedam en de stadsranden. Het doel van het waterplan is 'het bereiken van een duurzaam, schoon, heel en veilig watersysteem'. Daarnaast moet het bijdragen aan een goede afstemming tussen de diverse partijen bij de inrichting, het beheer en onderhoud van het stedelijk water. Er zijn in het Wateragenda vijf beleidsdoelen geformuleerd voor de langetermijndoelstellingen voor het water in Schiedam namelijk:

  • veilig water: veilige waterkeringen langs de rivier en langs de boezemkanalen, zodat lagere delen van Schiedam niet overstromen;
  • het houden van droge voeten: bestrijden van acute wateroverlast bij hevige regenbuien. Gewerkt wordt aan voldoende bergings- en afvoercapaciteit in zowel oppervlaktewater als riolering. Doel is om wateroverlast, nu of in de toekomst, zoveel mogelijk te voorkomen.;
  • gezond water: het Schiedamse watersysteem is uiterlijk in 2027 (doeljaar voor de Europese kader Richtlijn Water) chemisch schoon en gezond en ecologisch robuust ingericht.
  • beleving van water: het Schiedamse watersysteem is zodanig ingericht dat de burgers en bezoekers van Schiedam de stad een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving vinden;
  • duurzaamheid: het water levert een bijdrage in het beperken van gebruik van energie, grondstoffen en negatieve impact op het milieu.

Gemeentelijk rioleringsplan

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de riolering, afstromend hemelwater en grondwater is verwoord in het vastgesteld Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023, met als titel “toekomstbestendig waterbeheer in een historische omgeving. Met het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 wordt beschreven hoe de gemeente Schiedam in de periode van 5 jaar invulling zal geven aan haar zorgplicht voor:

  • de inzameling en transport van afvalwater
  • de verwerking van afvloeiend hemelwater
  • het beperken van nadelige gevolgen van te hoge of te lage grondwaterstanden.

In het plan wordt in vergelijking met het daaraan voorafgaande plan het ambitieniveau voor het onderwerp klimaatadaptatie verhoogd van “basis” naar “ambitieus”.

Er zijn vijf doelen geformuleerd:

  • 1. Zorgplichten op orde
  • 2. Klaar voor de toekomst
  • 3. Maatwerk en innovatie
  • 4. Meten en leren in de praktijk
  • 5. Samenwerken op alle niveaus

Bij het realiseren van deze laatste doelstelling wil de gemeente inwoners actief betrekken en inspireren in het klimaatbestendig denken en handelen op eigen terrein.

 

Standstill-beginsel (thema Voorkomen wateroverlast)

Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van het ruimtelijke plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijke plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt.

Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer in de bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater)riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0014.png"

Afbeelding 14 - Kaart verhard oppervlak bestaand en nieuw

 

Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren is gebruik gemaakt van de Watersleutel. Deze rekentool heeft Delfland ontwikkeld om voor eenvoudige plannen op basis van een aantal kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem snel inzicht te krijgen in de benodigde compensatie. Op afbeeldign 14 is het plangebied aangegeven. Op de kaart is aangegeven waar zich in de bestaande situatie de verharding bevindt en is het verhard oppervlak in de nieuwe situatie aangegeven die door het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Er is sprake van een beperkte toename van verhard oppervlak. Dit is op onderstaande kaart aangegeven.

De oppervlakte van de bestaande en de nieuwe verharding is opgenomen in de watersleutel. Op basis van deze watersleutel is een wateropgave van 46,8 m3 vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0015.png"

Afbeelding 15 - Watersleutel

Huidige situatie

  • Waterkwantiteit: Voorkomen van wateroverlast

Het plangebied is thans vrijwel volledig bebouwd. Het gebied ligt nabij de Schie (Nieuwe Haven) met een peil van -0,43 NAP. De locatie is thans in gebruik voor een benzinestation en aanvullende bedrijfsruimtes. Het gebied betreft het boezemgebied. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Nieuwe Haven. Weg en water zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied is geen water aanwezig, het is vrijwel volledig bebouwd. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een tuin. In deze tuin is geen water aanwezig.

  • Grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort

In de huidige situatie is er geen sprake van contact met grondwater. De bebouwing ligt op maaiveld. Binnen de locatie liggen ondergronds inmiddels gesaneerde tanks voor motorbrandstoffen die ten behoeve van het plan zullen worden verwijderd. Er is verder ook geen sprake van het oppompen van grondwater.

  • Onderhoud en bagger

Voor het plangebied geldt geen bijzondere onderhoudsdoelstelling. Dit thema is niet van toepassing gezien de afwezigheid van water in het plangebied.

 

  • Schoon water: Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het plangebied is zoals aangegeven, volledig bebouwd. Er is geen sprake van een bijzondere kwetsbaarheid of een locatie met een specifiek waterkwaliteitsdoel. De Schie (Nieuwe Haven) is een aangewezen water binnen de Kader Richtlijn Water. De realisatie van de het woonzorgcomplex heeft geen invloed op de waterkwaliteit. De projectlocatie is gelegen nabij oppervlaktewater, maar er worden geen uitlogende materialen gebruikt die met het hemelwater in aanraking kunnen komen, waardoor verontreiniging van afstromend regenwater voorkomen wordt.

  • Gezuiverd afvalwater: Afvalwaterketen

Het afvalwater ter plaatse wordt direct geloosd op de riolering. Thans is een gemengd rioolstelsel aanwezig.

  • Klimaatadaptatie

In de huidige situatie wordt niet voldaan aan het aspect klimaatadaptatie. Bij raadpleging van de klimaatatlas Schiedam blijkt dat er in de onmiddellijke omgeving sprake is van een knelpunt van droogte. Voor het onderdeel “hitte” is duidelijk dat het gebied volledig is bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0016.png"

Afbeelding 16 - Klimaatatlas: droogtekaart en hittekaart

  • Waterveiligheid

Bij raadpleging van de legger blijkt dat er geen bijzondere beschermingszone ter plaatse is aangewezen waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

 

Toekomstige situatie

  • Waterkwantiteit: voorkomen van wateroverlast

Bij de beschrijving van het standstill-beginsel zijn de effecten van de ontwikkeling die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, inzichtelijk gemaakt.

Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel. Tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. In dit geval gaat het om een plangebied dat zowel in de 'oude' situatie als in de 'nieuwe' situatie geheel bebouwd is. Voor alle ontwikkelingen geldt echter dat afstromend hemelwater moet worden opgevangen en vastgehouden.

De gemeente is in overleg met het hoogheemraadschap over afstemming met betrekking tot de watersleutel en klimaatadaptatie. De hoogste opgave is tot nog toe leidend en zo is dat ook hier afgesproken. Het Klimaatadaptatieplan Schiedam heeft als uitgangspunt dat 60 mm neerslag in een uur tijd kan worden verwerkt, zonder dat overlast ontstaat. In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP 2019-2023) is een werkwijze uitgewerkt voor de verdeling daarvan tussen openbaar en privégebied. Ook wordt in de werkwijze onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied en nieuwe ontwikkelingen.

Voor bestaand gebied wordt van de totale bui van 60 mm/uur in het openbare gebied 40 mm/uur opgevangen (onder- en bovengronds). Op privé gebied wordt 20 mm/uur opgevangen. Dat betekent dat de huidige tuinen/percelen van particulieren 20 millimeter neerslag per uur moeten kunnen opvangen (bergen) en daarna vertraagd afvoeren. Dat kan met bijvoorbeeld een extra regenton en door extra vergroenen. Het bergen van 20 mm/uur op privégebied is een 'minimale norm'; bij voorkeur wordt op privéterrein een groter deel van de totale bui opgevangen en geborgen.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt geen onderscheid gemaakt tussen openbaar en privé terrein en dient 60 mm/uur te worden geborgen en daarna vertraagd afgevoerd. Elk project is maatwerk, wat betekent dat per project in overleg met de initiatiefnemer wordt gekeken wat er haalbaar is. In het geval van Havenveste is sprake van sloop en nieuwbouw. Het gaat om een nieuwe ontwikkeling in een bestaande context. Omdat de omgeving dicht bebouwd is en de groene ruimte beperkt, lijkt een opgave om 60 mm/uur te bergen in dit geval hoog gegrepen voor de initiatiefnemer. Afgesproken is dat de initiatiefnemer de intentie heeft om op eigen terrein 25 mm hemelwater per m² verhard oppervlak (6,55 m3) aan waterberging te realiseren, bovenop de opgave vanuit de watertoets van het hoogheemraadschap (46,8 m3).

Op 13 januari 2021 heeft de Stichting Frankeland overlegd met het HHD over de voorgestelde voorzieningen. Verder is afgesproken dat een nadere verantwoording zal worden gegeven van de toe te passen maatregelen in relatie tot de Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen van het HHD. Het HHD heeft op 2 februari 2021 per mail laten weten met deze nadere toelichting akkoord te kunnen gaan. Er is duidelijk geworden dat het haalbaar is om in de naastgelegen tuinen, op de hoek van de Lange Haven en de St. Liduinastraat en desgewenst elders op het terrein van Frankeland, voldoende bergingsvoorzieningen aan te leggen in de vorm van lavablokken. Daarmee wordt het plan op dit punt uitvoerbaar geacht. De opgave wordt ook juridisch geborgd in de regels. De precieze maatregel is voor het bestemmingsplan verder niet van belang. Een technische toets vindt nog plaats bij de omgevingsvergunning. Als aandachtspunt wordt meegegeven dat het niet toegestaan is om overtollig hemelwater af te wateren naar de straat. Als dit tot overlast leidt kan particulier hier aansprakelijk voor worden gesteld.

  • Grondwater en voorkomen van zoetwatertekort

Het plan gaat voorzien in een parkeerkelder. Het vloerpeil van de parkeerkelder zal op 3,30 meter beneden het peil van de begane grondvloer worden aangebracht. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning vormt de geschiktheid van de bodem een aandachtspunt. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de zettingsrisico's en de effecten voor grondwater(stromingen). Indien nodig worden maatregelen voorgesteld om negatieve effecten te voorkomen. Indien bemaling moet worden toegepast, zal tijdig een melding of vergunning worden gedaan of aangevraagd. Indien voor het gebouw vitale functies (generatoren, servers, etc.) noodzakelijk zijn, dan zal plaatsing daarvan in de kelder alleen na overleg met het Hoogheemraadschap plaatsvinden.

  • Onderhoud en bagger

Het plan heeft geen consequenties voor dit thema, aangezien geen water in het plangebied ligt.

  • Schoon water: watersysteemkwaliteit en ecologie

Het plangebied wordt wederom volledig bebouwd. Er is geen sprake van een relevante wijziging die ten opzichte van de geldende situatie consequenties heeft voor de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Er zullen geen uitlogende of vervuilende bouwmaterialen worden toegepast om verslechtering van de (grond)waterkwaliteit te voorkomen.

  • Gezuiverd water: afvalwaterketen

Bij realisatie van het woonzorgcomplex wordt aangesloten op het gescheiden rioolstelsel. In de weg ligt nu alleen nog vuilwaterriolering. Binnen afzienbare termijn komt hier een gescheiden stelsel. Vanaf het perceel Frankeland wordt het afvalwater gescheiden aangeboden. Hierdoor kunnen in de toekomst afvalwater en hemelwater gescheiden opgevangen en afgevoerd, waarbij het hemelwater wordt opgevangen en vastgehouden in het plangebied en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Alleen het overtollige hemelwater wordt vertraagd afgevoerd naar het (hemelwater)riool. Dit is in de anterieure overeenkomst geborgd.

  • Klimaatadaptatie

Ter voldoening aan het gemeentelijke beleid wordt voldaan aan diverse aspecten van klimaatadaptatie. Vooruitlopend op de nieuwe ontwikkeling is op bestaand terrein reeds voorzien in een vergroting van het waterbergend vermogen en een buffering van oppervlaktewater. Wij verwijzen hier naar hetgeen hiervoor onder “waterkwantiteit” is vermeld. Bij de uitwerking van deze wateropgave wordt de richtlijn vasthoudmaatregelen van het Hoogheemraadschap van Delfland gevolgd. Dit betreft een onderwerp van uitwerking van dit bestemmingsplan en krijgt gestalte bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

  • Waterveiligheid

Bij raadpleging van de legger blijkt dat er geen bijzondere beschermingszone ter plaatse is aangewezen waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden. Het plangebied is niet gelegen binnen of in de nabijheid van een waterkering. Er hoeft daarom in de regels geen beschermende dubbelbestemming te worden opgenomen.

Conclusie

Uit de watertoets Delfland blijkt dat er ten behoeve van de nieuwbouw Frankeland in ieder geval een waterberging van 46,8 m3 benodigd is. De aanleg van deze waterberging is geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft Frankeland tevens de intentie om in het kader van gemeentelijke beleid ten aanzien van klimaatadaptatie op vrijwillige basis minimaal 25 mm/m2 extra waterberging (6,55 m3) te realiseren in aanvulling op hetgeen vanuit de watertoets door het Hoogheemraadschap Delfland wordt geëist.

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regelgeving en aan het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente Schiedam. De ontwikkeling draagt ook bij aan de doelstellingen van het rioleringsplan en het klimaatadaptatieplan. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd. In de anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over duurzaamheidsmaatregelen, zoals ook in paragraaf 4.2.1 is vermeld.

4.2 Duurzaamheid en Klimaat

4.2.1 Klimaatmitigatie (energie- en materiaalgebruik)

In de anterieure overeenkomst die is gesloten ten behoeve van dit bestemmingsplan is het volgende opgenomen: “Frankeland zal duurzaamheidsmaatregelen nemen, welke een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de gemeente. Er wordt onder andere gestreefd naar een zo energieneutraal mogelijk gebouw in overeenstemming met de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG), waarbij wordt voorzien in duurzame koudeopwekking middels warmte/koude opslag in combinatie met lucht- en vloerkoeling. Voor zover nodig i.v.m. de BENG-eisen zullen PV-panelen op het dak worden aangebracht. Aandacht wordt besteed aan duurzaam materiaalgebruik en klimaatadaptief bouwen (toepassing van zonwering, goede isolatie, gasloos bouwen)."

Frankeland heeft tevens de intentie om:

  • In het kader van klimaatadaptatie op vrijwillige basis minimaal 25 mm waterberging (6,55 m³) te realiseren in aanvulling op hetgeen vanuit de watertoets door het Hoogheemraadschap Delfland wordt geëist.
  • De mogelijkheden te verkennen om ook het bestaande Frankeland-complex te verduurzamen, en hiervoor het de Gemeente in gesprek te gaan.

In het ontwerp is gestreefd naar het zoveel mogelijk gebruik maken van daglicht. Op die manier kan de toepassing van kunstlicht worden verminderd, hetgeen ook bijdraagt aan de vermindering van de CO2-uitstoot. In het ontwerp wordt verder gekeken naar een creatief lichtplan van spaarlampen en LED-lampen, eveneens om zo de uitstoot van CO2 zoveel mogelijk te beperken.

Er wordt in het ontwerp veel aandacht besteed aan de dak-, gevel-, vloer- en bodemisolatie van de geplande zorgappartementen en de toepassing van daarvoor geschikt en duurzaam isolatiemateriaal. Maar wel met behoud van goede ventilatiemogelijkheden om een gezond binnenklimaat te handhaven.

Door het leveren van koeling in de appartementen met een systeem van luchtwarmtepompen, wordt voor de gebruikers van het complex een comfortdienst geleverd die tevens vermijdt dat gebruikers losse airco-apparaten aanschaffen en gebruiken. Juist deze apparaten zijn grote energieverbruikers met een grote CO2-footprint. Hiermee wordt een aanzienlijk CO2-besparing bereikt. De luchtwater warmtepomp zorgt niet alleen voor koeling, maar i.c.m. de zonnepanelen ook voor verwarming en de warmwatervoorziening. De ventilatie geschiedt middels een luchtbehandelingskast voorzien van warmteterugwinning en wordt in de kamers gestuurd op basis van aanwezigheid.

Daarnaast is sprake van een gebouw dat niet is aangesloten op het gasnet. Daarmee draagt het bij aan de doelstelling om het gasverbruik in Nederland aanzienlijk terug te brengen en zorgt het voor een vermindering van de verbranding van fossiele brandstoffen.

Verder wordt externe zonwering toegepast op de zuid-, west- en oostgevel.

4.2.2 Klimaatadaptatie (water, droogte en hitte)

In de toekomst komen korte, zeer hevige buien vaker voor, afgewisseld met langere periodes van extreme droogte. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat het gebied een extreme bui kan verwerken, waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd. Om daling van grondwaterstanden in tijden van droogte tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen en vastgehouden en bij voorkeur geïnfiltreerd in de bodem.

Het plangebied ligt in de binnenstad. Het gaat om zogeheten boezemgebied, de hogere gronden aan de Schie. Het waterpeil in de omliggende wateren (Korte Haven, Lange Haven, Nieuwe Haven) wordt op een peil van 0,43 m-NAP gehouden. Het maaiveld ligt daar boven (ca. 0,5-1,5 m+NAP).

De klimaatatlas biedt inzicht in de gevoeligheden van het gebied voor wateroverlast, zettingen/ verzakkingen en hitte. Uit de kaartbeelden blijkt dat plangebied licht gevoelig is voor wateroverlast; het maaiveld ligt iets lager dan de directe omgeving. Dit is op te vangen door het gebied iets op het hogen. De panden in de omgeving verzakken niet/nauwelijks, evenmin als de straten. Het plangebied is gevoelig voor opwarming in tijden van hitte, als gevolg van aanwezige bebouwing en verharding.

Omgaan met hevige neerslag en droogte

Uit de watertoets Delfland blijkt dat er t.b.v. de nieuwbouw Frankeland in ieder geval een waterberging van 46,8 m3 benodigd is. De aanleg van de waterberging is geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Het gemeentelijk beleid gaat uit van 25 mm/m2 extra verhard oppervlak, dat wil zeggen 6,55 m3. Frankeland heeft de intentie om op vrijwillige basis minimaal 25 mm/m2 extra waterberging (6,55 m3) te realiseren in aanvulling op hetgeen vanuit de watertoets door het Hoogheemraadschap Delfland wordt geëist. De waterberging zal in principe plaatsvinden in het plangebied. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om ook waterberging buiten het plangebied te kunnen realiseren, maar dan wel daarop aansluitend op gronden in eigendom van Frankeland.

Mogelijkheden daarvoor zijn: groene/waterbergende daken en gevels, bergingskelders, infiltratiekratten of combinaties daarvan en in de buitenruimte waterdoorlatende verharding en groen. Op dit moment zijn er onvoldoende aanwijzingen dat het grondwater in het gebied in tijden van extreme droogte erg uitzakt en daarom is het niet noodzakelijk het neerslagwater te infiltreren in de ondergrond. Het overtollige neerslagwater kan (vertraagd) worden afgevoerd naar de boezem/de omliggende havens.

Aansluiting op het rioolstelsel

In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Uitgangspunt is dat het hemelwater en het vuilwater gescheiden worden. Het vuilwaterriool wordt aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Het hemelwater wordt bij voorkeur (vertraagd) afgevoerd naar de omliggende wateren, maar als dat niet mogelijk is, kan het overtollige hemelwater bij extreme buien eveneens vertraagd worden afgevoerd naar het gemengde rioolstelsel. Om de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet overmatig te belasten met het relatief schone hemelwater, wordt bij voorkeur zo min mogelijk hemelwater naar het gemengde riool afgevoerd.

Hitte

Als gevolg van de klimaatverandering neemt het risico op hittegolven toe. Uit de hittekaart blijkt dat het plangebied sterk opwarmt in tijden van extreme hitte. Dit kan nog toenemen wanneer het gebied wordt bebouwd.

Bouwtechnische voorzieningen kunnen opwarming van het gebouw beperken. Denk aan: isolatie, luifels en zonwering, mogelijkheden om ramen open te kunnen zetten/te ventileren, beperken van grote glasoppervlakken, gebruik van reflecterende in plaats van absorberende bouwmaterialen. (NB: het gebruik van airconditioning wordt afgeraden, gezien het energieverbruik, dat weer andere klimaatdoelen betreft).

 

Dakvlakken, eventuele balkons en het binnenterrein krijgen bij voorkeur een inrichting met veel waterberging en groen. Op dit moment wordt in den lande ervaring opgedaan met polderdaken (waterbergende groene daken). Dit lijkt een zeer effectief middel. (NB: Polderdaken/vegetatiedaken zijn goed te combineren met zonnepanelen. Wanneer de daken ook vocht vasthouden, hebben zij zelfs een koelend effect op de zonnepanelen, wat het rendement van de panelen verhoogt en het risico op brand verkleind).

In de buitenruimte zijn schaduwplekken belangrijk en speelt groen een belangrijke rol. Bomen met grote boomkruinen zorgen voor schaduw en voor verkoeling (bomen verdampen water). Het is dan wel zaak dat de bomen voldoende water kunnen blijven opnemen uit de ondergrond en dat er voldoende ruimte is om bomen in te kunnen passen. Het aanleggen van groen op het binnenterrein is een goede oplossing, die kan bijdragen aan het vasthouden van water, het tegengaan van verdrogen van de ondergrond en het tegengaan van hittestress.

Overstromingen

Het plangebied ligt in zogeheten boezemgebied, langs de Schie. Het gebied wordt tegen overstromingen beschermd door de Delflandsedijk en de kades van de havens (Schie). Het risico op overstromingen vanuit de rivier en de havens is uiterst beperkt. Bij de toepassing van de parkeerkelder zal deze zo veel mogelijk waterbestand worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0017.png"

Afbeelding 17 - Uitgangspunten klimaatadaptatie plangebied

Maatregelen

Bij de uitvoering van dit bestemmingsplan wordt een waterberging gerealiseerd die voldoet aan de eis van het Hoogheemraadschap plus bestaat de intentie om extra waterberging te realiseren, zoals hiervoor is aangegeven. Daarnaast wordt minimaal 500 m2 groen dak aangelegd.

 

Om hittestress te voorkomen wordt op zonbelaste gevels c.q. glazen daken zonwering aangebracht, eventueel in combinatie met zonwerend glas. In de zorgunits worden te openen ramen aangebracht, zodat de woning kan worden gespuid. De installatie verzorgt ook koudeafgifte middels mechanische balansventilatie in combinatie met vloerkoeling en luchtkoeling. Er wordt deel witte dakbedekking toegepast in verband met reflectie warmte en de toe te passen groene daken werken deels ook als ventilatie. PV-panelen worden aanvullend aangebracht als dat vereist is op basis van de BENG-eisen. Overwogen is om hier nog verder in te gaan dan de BENG. Vanwege de budgettaire consequenties is dat echter niet mogelijk.

4.2.3 Natuurinclusief bouwen

Door natuurinclusief te bouwen en te ontwerpen is het mogelijk gezonde en aantrekkelijke steden en dorpen te creëren, die voor alle gebruikers een prettige leefomgeving zijn. Investeren in groene kwaliteit levert immers veel meer op dan alleen maar een mooi plaatje. Goed stedelijk groen zorgt voor verkoeling in de zomerhitte, zuivert de lucht en biedt volop ruimte aan mede-stadsbewoners, zoals huismus, gierzwaluw, merel of gewone dwergvleermuis. Juist dankzij deze bevolkingsgroepen komen steden en dorpen pas écht tot leven.

Maatregelen

Om wateroverlast en verdroging van de ondergrond zoveel mogelijk te beperken en om invulling te geven aan de doelstellingen voor inclusief bouwen wordt een aantal extra maatregelen genomen. Zo wordt minimaal 500 m2 groen dak aangebracht, zoals reeds in de vorige paragraaf is aangegeven. Overwogen is om het groene dak ook een waterbergende functie te geven. Daarvan is echter afgezien omdat dit constructief voor de nodige problemen zou zorgen en daarvoor te veel extra kosten zouden moeten worden gemaakt. Er worden nestkasten voor vogels en vleermuizen in het ontwerp toegepast. De muren worden voor een deel bedekt met klimplanten, de afscheidingen worden als haag uitgevoerd met minimaal drie verschillende soorten heesters. Om te borgen dat deze heesters ook wezenlijk bijdragen aan de biodiversiteit, zal minimaal 70 % daarvan als drachtplanten voor bijen en vlinders.

Voor de beplanting wordt gekozen voor verschillende hoogten om gelaagdheid te creëren. Sedumsoorten op het dak zullen eveneens bijdragen aan de vereiste biodiversiteit. Alle oppervlakken op het terrein zijn waterdoorlaatbaar behoudens het parkeerterrein. Dat laatste vanwege de noodzaak van een goed beheer. Het hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater en wordt afgekoppeld, waarbij het regenwater zoveel mogelijk wordt vastgehouden en geborgen in bergingsvoorzieningen (op het dak en in het parkje). Alleen overtollig water wordt aangeleverd aan het schoonwaterriool.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. In het kader van dit bestemmingsplan is een milieuhygiënisch bodemadvies opgesteld. De uitkomsten van het bodemadvies staan in de volgende alinea's beschreven.

4.3.2 Bodemkwaliteit

Door de grote mate van verstedelijking is in de gemeente Schiedam weinig terug te vinden van de oorspronkelijke bodemopbouw. Het bestemmingsplangebied 'West' is in de jaren '20 en '30 aangelegd in de voormalige polder West Frankenland en is ten behoeve van bouwrijp maken opgespoten met zandig materiaal. De dikte van de ophooglaag reikt plaatselijk tot een diepte van 3 meter beneden het maaiveld. Uit diverse bodemonderzoeken in de wijk blijkt dat in deze zandige ophooglaag regelmatig sprake is van bijmengingen met (bouw)puin, verbrandingsresten of ander huishoudelijk afval. Mede hierdoor is de bodem in de wijk gemiddeld licht verontreinigd met koper, lood, zink, PAK en minerale olie, al is wel sprake van heterogeniteit, wat betekent dat plaatselijk hogere waarden van deze stoffen worden aangetroffen.

4.3.3 Bodemonderzoek en sanering

Voor een omgevingsvergunning, voor afwijking van het bestemmingsplan, bij herinrichting waarbij sprake is van een functiewijziging, bij uitgifte of beëindiging van erfpacht, bij aan- en verkoop van percelen door de gemeente of bij (andere) voornemens tot grondverzet, is bodemonderzoek noodzakelijk. Bodemonderzoek wordt uitgeoefend conform de NEN 5740 en, indien van toepassing, de NTA 5755 voor nader onderzoek. Tijdens dit onderzoek dient tevens een uitspraak te worden gedaan in hoeverre de bodem verdacht is op het voorkomen van asbest. Indien daarvan sprake is, dient tevens conform de NEN 5707 te worden vastgesteld in hoeverre de bodem verontreinigd is met asbest.

Indien de interventiewaarden worden overschreden kunnen sanerende maatregelen worden afgedwongen (bij een geval van ernstige bodemverontreiniging is dit wettelijk verplicht). Op grond van het huidige saneringsbeleid dienen bouwplannen (en de daarbij te voeren dieptematen) en saneringsplannen zodanig op elkaar te worden afgestemd dat:

  • a. het saneren van mobiele verontreinigingen (met bijvoorbeeld olie en oplosmiddelen) gericht is op het zoveel mogelijk wegnemen van bron en verontreiniging tot een kleine stabiele restverontreiniging, en;
  • b. het saneren van immobiele verontreinigingen (bijvoorbeeld zware metalen en PAK) gericht is op het voorkomen van contactmogelijkheden, wat kan worden gerealiseerd door het aanbrengen van een leeflaag van geschikte kwaliteit of een gesloten verharding (zoals een betonvloer).

Bij afvoer van grond moet rekening gehouden worden met relatief hoge kosten voor verwerking (stort en/of reinigen). Indien het alleen verontreinigingen van immobiele aard betreft, is het aan te bevelen om binnen de saneringslocatie zoveel mogelijk te herschikken op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan. Hierbij geldt het 'standstill'-principe dat de algehele bodemkwaliteit niet verslechtert.

Op 2 april 2019 heeft het bureau Inventerra een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar het plangebied. In dit onderzoek wordt geconstateerd dat de panden die binnen het plangebied aanwezig zijn dateren uit 1850, 1905 en 1975. Binnen het plangebied is thans een tankstation en een voormalige garagewerkplaats aanwezig. In het verleden zijn diverse ondergrondse brandstoftanks gesaneerd. Tevens zijn 2 bovengrondse brandstoftanks verwijderd. In 1996 is een bodemsanering uitgevoerd ter plaatse van het tankstation. Hierbij is circa 400 ton verontreinigde grond afgevoerd. Verder is een grondwatersanering uitgevoerd, waarbij ruim 300 m3 is geloosd op het riool. Uit de controlemonsters van zowel de grond als het grondwater blijkt dat het merendeel schoon is en dat plaatselijk nog lichte restverontreiniging is achtergebleven. Thans zijn nog 4 ondergrondse tanks aanwezig.

Bij de uitvoering van het eerste vooronderzoek zijn verhoogde gehalten van enkele stoffen aangetroffen. Daarom zijn aanvullend de individuele grondmonsters uit de mengmonsters geanalyseerd. Tevens zijn enkele extra grondmonsters onderzocht. Er zijn 28 boringen verricht tot een diepte van 0,5 tot 4,0 meter beneden maaiveld. Tevens zijn enkele peilbuizen geplaatst.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is het volgende geconcludeerd:

  • Uit het onderzoek blijkt dat de voormalige inpandige olietank niet ondergronds kan hebben gelegen, aangezien op ca. 1,2 m-mv een ondoordringbare laag aanwezig is bij de boringen 101 en 102. Vermoedelijk betreft het één van de verwijderde bovengrondse tanks. De grond ter plaatse is niet verontreinigd met minerale olie.
  • Bij de oliewaterscheider (OWAS) is aan de grond (boring 103, 1,4 – 1,6 m-mv) een zwakke oliegeur waargenomen. De betreffende grond is niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten. Er is alleen een lichte verontreiniging met kobalt en nikkel aangetoond. Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met molybdeen en barium.
  • In de grond bij het tankstation (vulpunten, ontluchtingen, tanks en tankplaats) zijn in enkele grondmonsters (zeer) lichte verontreinigingen met minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn geen verontreinigingen met olieproducten vastgesteld. In enkele grondwatermonsters zijn concentraties aan MTBE/ETBE gemeten die licht verhoogd zijn ten opzichte van de detectielimiet. Daarnaast zijn lichte verontreinigingen met zware metalen gemeten.
  • In de grond ter plaatse van de olieopslag in de werkplaats is in 1 van de onderzochte grondmonsters (116-5, 0,30 – 0,50 m-mv) een lichte verontreiniging met minerale olie vastgesteld. In het mengmonster van het zand onder de betonvloer (MM02) zijn geen verontreinigingen aangetoond. De kleiige ondergrond blijkt (na separate analyses) plaatselijk matig verontreinigd met koper en/of lood. Voor het overige zijn lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn een matig verhoogde concentratie barium en licht verhoogde concentraties zink en molybdeen vastgesteld. Alcoholen en glycolen zijn niet in verhoogde mate aangetoond in het grondwater.
  • Bij het onderzoek van de algemene bodemkwaliteit zijn in de grond over het algemeen lichte verontreinigingen aangetoond met zware metalen, PAK en plaatselijk minerale olie. In enkele individuele grondmonsters zijn matige verontreinigingen aangetoond. De in een mengmonster gemeten sterke verontreiniging met PAK is na separate analyses niet meer aangetoond.
  • In de onderzochte puinhoudende grond is geen asbest aangetoond.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese 'verdacht voor verontreiniging' bevestigd vanwege de aangetoonde licht tot matig verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. Bij geen van de verontreinigingen in de grond is een duidelijke relatie te leggen met de (voormalige) bedrijfsactiviteiten. Vermoedelijk betreft het historische binnenstedelijke verontreinigingen. Ook voor de licht verhoogde gehalten aan minerale is (op basis van de olie- chromatogrammen) geen eenduidige relatie met de bedrijfsactiviteiten aan te geven, echter deze is ook niet geheel uit te sluiten. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.

Plaatselijk zijn matige verontreinigingen met zware metalen en PAK in de grond aangetoond. Formeel vormt dit aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Op grond van het totaal aan onderzoeksresultaten, inclusief het reeds uitgevoerde aanvullend laboratoriumonderzoek, kan echter reeds met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat op de locatie geen sprake zal zijn van sterke verontreinigingen in een hoeveelheid van meer dan 25 m3. Daarmee is er in de grond geen sprake van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreinigingen en dus ook niet van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming. Opgemerkt wordt dat de eindbeslissing hierover bij het bevoegd gezag (gemeente Schiedam) ligt.

De licht tot matig verhoogde concentraties van enkele zware metalen in het grondwater kunnen worden toegeschreven aan natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties in combinatie met een nog niet volledig hersteld bodemevenwicht.

 

De lichte verhoogde concentraties MTBE/ETBE in het grondwater zouden kunnen duiden op een zogenaamd “nieuw geval van bodemverontreiniging”, op grond waarvan de zorgplicht van toepassing zou zijn, aangezien deze stoffen pas vanaf eind jaren '80 aan benzine zijn toegevoegd. De concentraties zijn echter dusdanig laag dat deze praktisch niet door middel van verwijdering te saneren zijn. Ook in 2012 zijn bij het uitgevoerde grondwatermonitoringsonderzoek al licht verhoogde concentraties gemeten.

Aanvullend is aan het bureau Inventerra opdracht verleend om de bouwlocatie nader te onderzoeken op PFAS. Dat begint met onderzoeken rondom de bouwlocatie voordat deze gesloopt is. Uit het nadere onderzoek is gebleken dat geen PFAS is aangetroffen. Verwezen wordt naar het desbetreffende bodemonderzoek. Na sloop zal een nader onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van PFAS.

Nadat de grond is uitgegraven ten behoeve van de aanleg van een parkeergarage zal een in situ keuring plaatsvinden voordat deze grond wordt afgevoerd.

4.3.4 Gebruiksbeperkingen

Op bepaalde percelen waar een besluit is genomen op grond van de Wet bodembescherming kan tevens van rechtswege, vanwege dat besluit, sprake zijn van een beperking van het bodemgebruik. Deze beperkingen zijn geregistreerd in het kader van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen. Veelal betekenen deze beperkingen (het in stand houden van de aangebrachte duurzame afdeklaag of leeflaag) dat herinrichting of grondverzet gepaard dient te gaan met een bodemsanering. Tevens kan de beperking bestaan uit het feit dat de eigenaar bepaalde (na)zorgmaatregelen dient te treffen dan wel nazorgvoorzieningen in stand dient te houden. Dergelijke gebruiksbeperkingen zijn voor de onderhavige locatie niet aan de orde.

4.3.5 Bodembeheer

Het veroorzaken van bodemverontreiniging dient terstond te worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (buiten inrichtingen) of het Activiteitenbesluit (binnen inrichtingen). In beginsel dient de veroorzaker in het kader van zijn/haar zorgplicht de oorspronkelijke bodemkwaliteit volledig te herstellen.

Voor hergebruik van grond of terugsaneerwaarden geldt gebiedsspecifiek bodembeleid. Deze is vastgelegd in de Nota bodembeheer Schiedam 2010. In deze Nota is vastgelegd dat bij de uitvoering van een bodemsanering moet worden teruggesaneerd tot bepaalde stofgehaltes en dat in toe te passen grond en bagger bepaalde stofgehaltes niet mogen worden overschreden. Deze stofgehaltes zijn gebaseerd op het bodemgebruik in relatie tot risico's bij blootstelling (contact, digestie, etc.) en aan de gemeten achtergrondgehaltes van die stoffen in een gebied.

Toepassingen van grond of bagger die op basis van het generieke beleid uit het Besluit bodemkwaliteit door mogen gaan voor 'grootschalig', om zodoende grond te mogen toepassen van slechtere kwaliteit dan die van de ontvangende bodem, zijn op grond van de Nota bodembeheer niet toegestaan. Als door het bevoegd gezag wordt vastgesteld dat bij het huidige dan wel het voorgenomen gebruik sprake is van risico's voor milieu, mens, plant of dier, dienen, ongeacht een voornemen tot bouw of herinrichting, spoedige sanerende maatregelen te worden getroffen. Het bevoegd gezag legt in een beschikking het tijdstip van saneren vast en/of bepaald welke (tijdelijke) beveiligingsmaatregelen tot het moment van saneren getroffen dienen te worden.

4.3.6 Conclusie

Op grond van het totaal aan onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er voor de onderzochte locatie geen aanleiding is tot het uitvoeren van nader onderzoek of het nemen van sanerende maatregelen. Voorafgaand aan de sloop is de grond reeds onderzocht op PFAS. Er is geen PFAS aangetroffen. Na sloop zal de grond nader worden onderzocht inclusief de aanwezigheid van PFAS.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat de ondergrondse tanks, leidingen etc. verwijderd dienen te worden. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van beperkingen in de hergebruiksmogelijkheden en/of van verwerkingskosten. Ook kan door derden, ongeacht de resultaten van dit bodemonderzoek, een keuring van de af te voeren partij verlangd worden. Bij graafwerkzaamheden in de grond dient rekening gehouden te worden met eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen conform de CROW-publicatie 400.

4.4 Natuurbescherming en Groen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

4.4.1 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Aan de hand van een literatuuronderzoek en globaal veldonderzoek is een flora- en faunaparagraaf opgesteld voor het plangebied. De volledige flora- en faunaparagraaf 'Ecodat B.V.' (E.W.A. Michiels, 9 december 2019, nummer 2019_130140-05_01) is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Opgemerkt wordt dat het onderzoek een momentopname betreft. Met het verstrijken van de tijd kan het spontaan voorkomen of verdwijnen van beschermde planten en dieren nooit met volledige zekerheid worden voorzien of uitgesloten. Op grond van deze rapportage en het bijbehorend onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • De potenties voor beschermde soorten beperken zich tot zoogdieren en broedvogels
  • Te verwachten valt dat er negatieve effecten zullen ontstaan voor gebouwbewonende vleermuizen. Het slopen van het pand heeft (mogelijk) een direct negatief effect op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de steenmarter gebruik maakt van de panden.
  • Een tweetal panden kent dakpannen die mogelijkheden bieden tot het herbergen van nesten van huismus en gierzwaluw.

 

Aanvullend onderzoek dient te worden ingesteld om te bepalen of het gebied daadwerkelijk dienst doet als leefgebied voor vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw, wat de effecten zullen zijn en de eventuele compenserende en mitigerende maatregelen die getroffen kunnen worden.

Aanvullend op het onderzoek van Ecodat is opdracht verstrekt tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, de gierzwaluw en de huismus met inachtneming van het vleermuisprotocol. Tevens zijn inmiddels mitigerende maatregelen getroffen door het ophangen van een aantal nestkasten in de omgeving zodat een gewenning kan plaatsvinden indien dat noodzakelijk mocht blijken te zijn na afronding van het nadere onderzoek naar vleermuizen. Uit het nadere onderzoek dat is uitgevoerd door Ecodat d.d. 30 september 2020 blijkt het volgende:

  • Aannemelijk is dat het onderzoek een redelijke tot goede indruk geeft van het belang van het plangebied voor huismussen, gierzwaluwen, steenmarters en vleermuizen.
  • Het plangebied is geen onderdeel van het leefgebied van huismussen, gierzwaluwen en/of steenmarters.
  • Het plangebied fungeert als marginaal foerageergebied voor gewone en ruige dwergvleermuizen en laatvliegers. Gelet op dit kleine aantal foeragerende dieren en het ruime aanbod aan vergelijkbaar foerageergebied in de omgeving is het plangebied geen essentieel foerageergebied.
  • Gedurende het onderzoek werd naast het projectgebied een vliegroute waargenomen. De ingreep zal geen invloed hebben op de vliegroutes en/of hun (lijnvormige) elementen.
  • Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.

De regels van de Wet natuurbescherming zullen worden nageleefd. Indien noodzakelijk zal een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming worden gevraagd. Op dit moment is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen aanleiding om te veronderstellen dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onevenredig zou belemmeren.

4.4.2 Gebiedsbescherming

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied. In de ruime omgeving (25 kilometer) van Schiedam bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden: Oude Maas, Kinderdijk Boezems, Oudeland van Strijen, Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin.

De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland. Het noordelijke deel van het in Schiedam gelegen gedeelte van het veenweidelandschap van Midden-Delfland behoort ingevolge de provinciale verordening tot het Natuurnetwerk Nederland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

 

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Op vergunningsniveau is er een rechtstreekse relatie. Indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de activiteit bouwen, en vaststaat dat sprake is van een significant op een Natura 2000 gebied dan kan de omgevingsvergunning niet worden verleend zonder een verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van de provincie. Als eerder al een vergunning is verleend op grond van de Wet natuurbescherming voor de desbetreffende activiteit is verleend, dan is een dergelijke verklaring niet nodig. Als gelijktijdig of na de aanvraag om omgevingsvergunning tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor dezelfde activiteit is aangevraagd, dan kan de omgevingsvergunning niet worden verleend, voordat de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verleend. De vergunning op grond van de Wet natuurbescherming haakt dan zogenaamd aan op de vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De wet zegt niet wanneer sprake is van een significant effect. Door middel van een aerius-berekening kan worden aangetoond of sprake is van een depositiebijdrage van stikstof en ammoniak. Als uit een dergelijke berekening naar voren komt dat er geen depositiebijdrage bijdrage is op een of meer Natura 2000-gebieden in de directe omgeving, dan kan worden aangenomen dat er geen significant effect is als gevolg van de ontwikkeling op de instandhoudingsdoelstelling van het desbetreffende Natura 2000- gebied.

Voor de voorliggende ontwikkeling is een aerius-berekening opgesteld zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase. Voor de gebruiksfase is uitgegaan van de verkeersgeneratiegegevens zoals deze in de CROW-brochure nummer 381 zijn opgenomen en voor de aanlegfase is een aanname gedaan van de mobiele werktuigen die zullen worden gebruikt en het bouwverkeer. Deze aannames zijn gebaseerd op ervaringen bij vergelijkbare projecten.

Uit de aerius-berekeningen voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase blijkt dat er geen sprake is van een depositiebijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Conclusie moet dan ook zijn dat de ontwikkeling niet leidt tot een significant effect op de instandhoudingsdoelstelling van relevante Natura 2000 gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0018.png"

Afbeelding 18 - Afstand ten opzichte van Natura 2000-locatie Oude Maas, circa 5 km

Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ten zuiden van het plangebied is de Nieuwe Maas wel aangewezen als NNN. Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren welke onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet van invloed op het functioneren van deze natte ecologische structuur.

De afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden is aanzienlijk, waardoor geen sprake is van een directe werking en alleen sprake is van een mogelijke externe werking (licht, geluid of stikstofdepositie). Tussen het plangebied en deze gebieden bevinden zich diverse licht- en geluidbronnen van wegen, woon- en werkgebieden. Enige significante effecten van het plangebied op deze gebieden als gevolg van licht en geluid zijn daardoor uitgesloten. Dit geldt eveneens voor enige significante invloed ten gevolge van stikstofdepositie gelet op deze afstanden, alsmede het feit dat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

Met betrekking tot stikstofdeposities in deze gebieden geldt aanvullend:

  • a. Het gebied Boezems Kinderdijk is van belang vanwege de aanwezigheid van de noordse woelmuis, broedvogels (purperreiger, porseleinhoen, zwarte stern en snor) en niet-broedvogels (smient, krakeend en slobeend). Het gebied is niet aangewezen voor habitattypen. Negatieve effecten door externe werking op stikstofgevoelige habitattypen zijn daarom voor dit gebied niet aan de orde.
  • b. Negatieve effecten zijn er evenmin op het gebied Oudeland van Strijen omdat daar geen stikstofgevoelige leefgebieden voorkomen van vogelsoorten met een instandhoudingsdoelstelling.
  • c. In het gebied Oude Maas zijn geen stikstofgevoelige habitattypen of soorten met een instandhoudingsdoelstelling aanwezig. De actuele stikstofdepositie ligt daarbij ver beneden de kritische depositiewaarde van 2410 mol N/ha/jaar.
  • d. De gebieden Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin liggen op grote afstand van het plangebied en tegen de heersende windrichting in. De activiteiten in het plangebied hebben gelet hierop, alsmede het beperkte aandeel van industrie op de totale depositie in deze gebieden (1%), geen significant effect op de stikstofdepositie in deze gebieden.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk welke significante gevolgen kunnen hebben voor enige in de ruimte omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. Als bijlage bij deze toelichting is een aerius berekening gevoegd. Daarmee is aangetoond dat het plan geen negatief effect heeft op een natuurgebied vanwege stilstofdepositie. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.4.3 Groen

Binnen het plangebied staan meerdere bomen welke vallen onder de kapvergunningsplicht zoals omschreven in de Kapverordening Schiedam. Ten behoeve van de realisering van dit bestemmingsplan is het noodzakelijk dat deze bomen worden gekapt. Voor de bomen die blijven staan, wordt een bomeneffectanalyse uitgevoerd. De consequenties van de uit te voeren werkzaamheden zijn meegenomen in de quick scan. Te zijner tijd zal voor de noodzakelijke verwijdering van de bomen een kapvergunning worden aangevraagd.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Bij het aspect externe veiligheid gaat het om het mogelijk maken van risicobronnen (zoals inrichtingen, vliegvelden en transport van gevaarlijke stoffen) en aan de andere kant bestemmingen die bescherming nodig hebben.1 Er wordt gekeken naar de risico's van de activiteiten voor onder andere omwonenden. Het risico wordt getoetst aan de normen van plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon op een bepaalde locatie overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen (als hij onafgebroken en onbeschermd op die locatie zou verblijven). De omvang van het risico is hierbij afhankelijk van de afstand (hoe groter de afstand, hoe kleiner het risico). De norm die hierbij gesteld is, is één op één miljoen per jaar. Deze norm geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten (woningen, gebouwen met opvang voor minderjarigen, ouderen, zieken en gebouwen waar een groot aantal personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn) en als richtlijn voor beperkt kwetsbare objecten (o.a. verspreid liggende woningen, kleinere winkel- en kantoorpanden en sportaccommodaties).

Het groepsrisico is de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijk overlijden als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij is geen norm gesteld, maar een oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico toeneemt kan de oriëntatiewaarde overschreden worden. Dit is alleen mogelijk als dit wordt gemotiveerd door de gemeente middels een verantwoordingsplicht.

Er zijn niet alleen veiligheidsnormen voor inrichtingen zoals tankstations of opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen, maar ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De externe veiligheid focust zich op de beheersing van de risico's van:

  • Gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen;
  • BEVI, Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • Transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, over water, wegen en spoorwegen);
  • RNVGS, Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen;
  • Bevb, Besluit externe veiligheid buisleidingen;
  • Gebruik van luchthavens.

4.5.2 Visie Externe Veiligheid

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012- 2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

De visie bevat een tweetal signaleringskaarten:

  • 1. De eerste kaart geeft de zones aan waar nader onderzoek naar de externe veiligheid vereist is. De kaart is gebaseerd op de invloedsgebieden van de diverse voor de externe veiligheid relevante risicobronnen. Het plangebied is hoofdzakelijk gelegen binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4 en A20. Voor ontwikkelingen binnen deze zone welke leiden tot een toename van het aantal personen is een verantwoording van het groepsrisico vereist.
  • 2. De tweede kaart beschrijft de zones waar vestiging of uitbreiding van kwetsbare functies ongewenst is. Het plangebied ligt deels binnen de A-zone. Voor deze zone geldt dat bepaalde (zeer) kwetsbare functies ongewenst zijn. Andere functies zijn in principe aanvaardbaar, maar onderzocht dient te worden of door het treffen van aanvullende maatregelen het aantal slachtoffers kan worden beperkt.

Doordat de locatie niet aangegeven is op 1 van de kaarten uit de beleidsvisie is geen groepsrisico verantwoording vereist. Dit betekent dat kan worden volstaan met onderstaande maatregelen die voor elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling relevant zijn:

  • uitschakelbare mechanische ventilatie;
  • twee volwaardige onafhankelijke ontsluitingsroutes aan twee zijden van het plangebied;
  • optimale verkeerscirculatie binnen het plangebied;
  • onbelemmerde toegankelijkheid hulpverleningsvoertuigen

4.5.3 Beoordeling

Om de risico's ten aanzien van veiligheid in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de risicokaart. Op de kaart zal het aangegeven brandstofpunt in het plangebied door deze ontwikkeling verdwijnen. Verder blijkt dat de destilleerderij van HJB Beverages het dichtste bij het plangebied gelegen is. De afstand is echter ruim 350 meter. Andere risicobronnen liggen nog verder weg zodat er op het vlak van externe veiligheid geen probleem is.

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rijnmond (VRR). De VRR constateert in de vooroverlegreactie dat geen relevante veiligheidsaspecten zijn geconstateerd. Wel adviseert de VRR zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt hiervoor mogelijkheden om daar in vulling aan te geven. Voor het bestemmingsplan heeft het advies van de VRR geen gevolgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0019.png"

Afbeelding 19 - Uitsnede risicokaart; planlocatie met blauwe pijl aangegeven

4.6 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder zijn normen gesteld met betrekking tot de maximale geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Op grond van de Wet geluidhinder moet aan deze normen worden voldaan indien een woning binnen een wettelijke geluidszone is gelegen. Het plangebied is gelegen binnen de volgende wettelijke geluidszones van binnenstedelijke wegen en gezoneerde industrieterreinen.

Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd d.d. februari 2020 door het bureau MoBius consult. De rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de aangeleverde verkeersgegevens van het prognosejaar 2030, die door de milieudienst DCMR zijn aangeleverd, is een SRMII-geluidsmodel opgesteld. Met dit model is de geluidsbelasting berekend op de gevels van het project ten gevolge van wegverkeer op de relevante wegen. Uit de berekeningen blijkt in hoofdlijnen het volgende:

  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Nieuwe Haven is maatgevend ten opzichte van de andere wegen. Op de voorgevel (noordoost) van het project wordt een geluidsbelasting berekend ten gevolge van wegverkeer op de Nieuwe Haven van maximaal 59 dB (Lden met aftrek). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, maar lager dan de maximale grenswaarde van 63 dB.
  • De gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen gezamenlijk bedraagt op de voorgevel ca. 63 dB (Lden met aftrek).

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen net binnen/net buiten het gezoneerde industrieterrein Vlaardingen (Vulcaanhaven-Vettenoord) en het industrieterrein Schiedam-Zuid. De gemeente Schiedam maakt onderdeel uit van het Afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkelingen dat gaat over geluid vanwege de haventerreinen. Met de Milieudienst DCMR is de geluidsbelasting afgestemd t.g.v. de gezoneerde industrieterreinen. Per e-mail is aangegeven dat, hoewel de locatie misschien net binnen de geluidszones ligt, inmiddels een latere sanering heeft plaatsgevonden, waardoor de stelling gerechtvaardigd is dat de geluidsbelasting t.g.v. deze zones minder dan 50 dB(A) bedraagt. De geluidsbelasting behoeft daarom niet meer te worden getoetst aan de eisen uit de Wet geluidhinder en het afsprakenkader.

Hogere waarden (geluid)

Op grond van het bepaalde in artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder kunnen hogere waarden (geluid) worden vastgesteld indien de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overschreden. Hogere waarden (geluid) kunnen worden vastgesteld tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen en tot maximaal 53 dB voor het wegverkeerslawaai ten gevolge van rijkswegen.

Bezien is in hoeverre bron- of overdrachtsmaatregelen voldoende soelaas kunnen bieden om ervoor te zorgen dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer voldoet aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder.

Bronmaatregelen

In het akoestisch onderzoek is onderbouwd dat de toepassing van een bronmaatregelen in de vorm van stil asfalt als onhaalbaar wordt beoordeeld. De kosten daarvan zijn te hoog ten opzichte van de omvang van het project. Ook worden aanzienlijk hogere onderhoudskosten verwacht door wringing van het verkeer (optrekken en remmen). De Nieuwe Haven heeft een ontsluitende functie voor de stad Schiedam. Het wijzigen van de verkeersintensiteiten en/of samenstelling van het verkeer wordt daarom als onhaalbaar geoordeeld. Het is mogelijk dat in het kader van het op te stellen nieuwe verkeerscirculatieplan verkeersmaatregelen aan de Nieuwe Haven worden doorgevoerd, waardoor ter plaatse minder verkeer zal komen. Het is nog te vroeg om thans daarop vooruit te lopen.

Overdrachtsmaatregelen

Geluidsschermen tussen het project en de Nieuwe Haven worden in de bestaande stedelijke context als onwenselijk gezien. Daarbij moeten de schermen relatief hoog uitgevoerd worden, door de hoogte van de bebouwing en de korte afstand van de gevels tot de weg. Verder wordt benoemd dat sprake is van een project in een dicht bebouwde stedelijke omgeving, met weinig ruimte. Dit geeft aanzienlijke beperkingen in de invulling van het project, zoals het vergroten van de afstand van het gebouw tot de weg Nieuwe Haven.

Het is dan ook noodzakelijk te bezien of een verzoek om hogere waarden mogelijk is. Daarvoor biedt de Wet geluidhinder mogelijkheden. De gemeente Schiedam heeft hiervoor een lokaal geluidsbeleid vastgesteld. Hierin is aangegeven dat een hogere waarde kan worden vastgesteld indien sprake is van een geluidluwe gevel. Het beleid is erop gericht om bij een ontheffing t.b.v. hogere waarden ervoor te zorgen dat er minimaal aan één zijde een geluidluwe gevel is. Dat is een gevel waarbij de geluidsbelasting, ook cumulatief niet boven de van 53 dB voor het aspect wegverkeer komt. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken.

In de voorliggende situatie is het niet mogelijk aan de voorgevel en de zijgevels aan de eis van een geluidluwe gevel te voldoen. De gecumuleerde geluidsbelasting is op alle waarneempunten en vrijwel alle bouwlagen hoger dan 53 dB. Op alle waarneempunten die zijn gelegen aan de achtergevel (zuidwest) en de achter het gebouw gelegen zijgevel (noordwest) is de geluidsbelasting op alle bouwlagen wel lager of gelijk aan 53 dB (zonder aftrek). Deze gevels voldoen aan de geluidluwe eisen, waarmee het gebouw over een geluidluwe gevel beschikt. De zorgeenheden zelf grenzen aan de achterzijde aan een atrium. In het atrium wordt aandacht besteed aan een goede ruimte-akoestiek, zodat er bij elke wooneenheid ook de beleving ontstaat van een geluidluwe gevel.

Aan de zuidoostelijke zijde van het middendeel wordt op de bovenste bouwlaag (op het dak van de vijfde bouwlaag) een gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimte gerealiseerd. Zowel ter plaatse van de gevels die grenzen aan de gemeenschappelijke buitenruimte als ter plaatse van de vrije rekenpunten in het midden van de gemeenschappelijke buitenruimte is sprake van een geluidluwe situatie. Bij de berekeningen is uitgegaan van de gesloten uitvoering van een valbescherming op de rand van het dak, met een minimale hoogte van 1,2 meter ten opzichte van het vloerniveau van de buitenruimte.

Met de ligging van een deel van de zorgunits aan het atrium en de gemeenschappelijke buitenruimte zijn compenserende factoren aangebracht als bedoeld in paragraaf 3.5 van het lokale geluidbeleid. Deze leiden tot een lagere hinderbeleving.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 59, 83 en 110a van de Wet geluidhinder zijn ten behoeve van deze ontwikkeling hogere waarden (geluid) vastgesteld. De genoemde (compenserende) maatregelen zullen als voorwaarden worden opgenomen in het besluit hogere waarde Wet geluidhinder.

 

4.7 Luchtkwaliteit

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².

Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt er voor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:

  • a. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • b. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • d. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • e. het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

Daarnaast is op 15 januari 2009 de AMvB Gevoelige bestemmingen in werking getreden. Hierin is vastgelegd dat indien een bestuursorgaan voornemens is om nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen) binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg te realiseren, eerst onderzocht moet worden of op die locatie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden van PM10 en/of NO2. Het plangebied ligt buiten de genoemde afstanden waardoor het besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing is.

In 2018 heeft de gemeente het Actieplan luchtkwaliteit Schiedam 2018-2022 vastgesteld. Hierin staan maatregelen genoemd die de gemeente wil nemen in de periode van 2019 t/m 2022. De doelstellingen hierbij zijn blootstelling aan stikstofdioxide, fijnstof en roet verminderen en het aantal mensen dat last heeft van geluid en slaapverstoring verlagen. De generieke maatregelen uit het gemeentelijke Actieplan luchtkwaliteit hebben een positief effect voor onder meer het plangebied.

Om de aanwezige luchtkwaliteit nader te beschouwen is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool voor fijnstof (PM2,5 en PM10) en stikstofoxide. Uit de monitoringstool blijkt dat, voor alle jaren, het hele plangebied in de laagste categorie scoort zodat gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit ter plekke goed is.

Het voorliggende plan waarin 62 zorgwoningen gebouwd worden komt niet overeen met de bouw van 1500 woningen en 1 ontsluitingsweg, zodat aangenomen kan worden dat het plan een aanzienlijk lager percentage stofdeeltjes zal genereren. Daarnaast blijkt uit de NSL -onitoringstool dat er geen probleem ten aanzien van de luchtkwaliteit is. Het thema lucht vormt geen belemmering om dit bestemmingsplan vast te stellen.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Ten opzichte van een rustige woonwijk gelden de volgende richtafstanden (in meters):

Milieucategorie   1   2   3.1   3.2   4.1   4.2   5.1   5.2   5.3   6  
Richtafstand   10   30   50   100   200   300   500   700   1.000   1.500  

Deze richtafstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming met milieubelastende activiteiten en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is. In geval van een gemengd gebied mag de richtafstand met één categorie verlaagd worden. In de nabije omgeving van de planlocatie zijn vooral (zorg)woningen gelegen. Gelet daarop is het omliggende gebied als een rustige woonwijk aan te merken.

Het gebied is vooral ingeklemd tussen de bestaande locatie van Frankeland en de Nieuwe Haven met de waterpartij aan de oostzijde. Aan de westzijde ligt op ruim 30 meter afstand een café (Westfrankelandsestraat 11) en een pand met een bedrijfsbestemming (Westfrankelandsestraat 9) dat voor opslag wordt gebruikt. Een café is in de VNG-brochure aangemerkt als milieucategorie 1 en een opslagruimte hooguit als milieucategorie 2. Aan de genoemde richtafstanden van respectievelijk 10 en 30 meter wordt voldaan waardoor het bestemmingsplan uitvoerbaar is vanuit een oogpunt van milieuzonering. Verder worden deze panden reeds afgeschermd door de reeds aanwezige bebouwing van Frankeland.

De activiteiten van de zorginstelling zelf (ondersteunende) horeca, keuken, laden en lossen e.d. kunnen effect hebben op de omgeving. Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de woonfunctie en zal niet leiden tot uitbreiding van de genoemde activiteiten.

4.9 Geur

Met betrekking tot geur is de provinciale 'Geuraanpak kerngebied Rijnmond' van toepassing. Het beleid streeft ernaar om door middel van het toepassen van de beste beschikbare technieken te komen tot een situatie waarbij op de terreingrens geen geur afkomstig van een inrichting waarneembaar is (maatregelenniveau I). Het beleid laat ruimte een lager maatregelenniveau vast te leggen waarbij geen geur wordt waargenomen bij een geurgevoelige locatie (maatregelenniveau II) of geen geuroverlast wordt veroorzaakt bij een dergelijke locatie (maatregelenniveau III). Het op een inrichting van toepassing zijnde maatregelenniveau wordt in de voor een inrichting geldende omgevingsvergunning (milieu) als voorwaarde gesteld.

Grondregel is dat geen sprake mag zijn van geurwaarneming en geurhinder. Een geuremissie van 1,0 ge/m³ als 98 percentiel wordt als toelaatbaar geacht, omdat de waargenomen geur bij een dergelijke immissie feitelijk als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. In het omliggende gebied zijn echter geen bedrijven aanwezig die relevant zijn voor geur. Deze bedrijven liggen in de havens en daarmee op ruime afstand van het plangebied. Het thema geur vormt dan ook geen belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.10 Milieueffectrapportage

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling', die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk en in de als bijlage opgenomen aanmeldnotitie diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben en dat een uitgebreide m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een MER in deze niet zinvol en/of noodzakelijk is.

4.11 Archeologie

4.11.1 Beleidskader

De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.11.2 Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop klei is afgezet in verschillende periodes (Afzettingen van Duinkerke 0-III). Op het veen werd in de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond. Op de Afzettingen van Duinkerke 0 en I kunnen bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd voorkomen. Het gebied bevindt zich tussen de mondingen van de (voormalige) waterlopen Harg en Schie. De riviertjes dateren vermoedelijk uit de laatste eeuwen voor Christus. De kleiafzettingen in het gebied zullen deels afkomstig zijn van deze riviertjes en voor een deel van de Nieuwe Maas. Op dergelijke oever- en dekafzettingen werd in de Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen gewoond.

In de 10de/11de eeuw werd het (klei-op) veengebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering van het veen maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was daardoor noodzakelijk. De dijken werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. In het bestemmingsplangebied liggen delen van de Vlaardingerdijk en van het in fasen ertegen bedijkte Westfrankenland.

4.11.3 Archeologische verwachting

In het gehele bestemmingsplangebied zijn vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. De tracés van de dijken met een strook ter weerszijden ervan zijn kansrijk voor het aantreffen van relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.

4.11.4 Dubbelbestemming archeologie

Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden gelden de navolgende regelingen die overgenomen zijn uit het bestemmingsplan 'West'. Het hele plangebied heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsbevoegdheid) en een vereiste tot het hebben van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden welke de aanbevolen oppervlakte- en dieptematen (200 m² en 1,5 m) overschrijden. Een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverbod of om de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen.

 

Door de afdeling archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR) is aan de gemeente Schiedam een advies uitgebracht over de noodzaak voor het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek in het kader van de uitvoering van de ontwikkeling die met het voorliggende plangebied mogelijk wordt gemaakt. Geadviseerd wordt om een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie in te stellen. Concreet wordt voorgesteld een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in te stellen. De onderzoeken dienen voorafgaand aan de grondverstorende onderzoeken te worden uitgevoerd conform de gemeentelijke richtlijnen met betrekking tot archeologisch onderzoek.

Door de afdeling BOOR is een programma van eisen opgesteld ten behoeve van het bureauonderzoek en het inventariserend onderzoek. Door bureau RAAP is een plan van aanpak hiervoor opgesteld dat vervolgens weer is goedgekeurd door de afdeling BOOR. Op 2 april 2020 is de onderzoeksrapportage opgesteld. Op basis van dit onderzoek is de kans klein dat in het gebied archeologische resten aanwezig zijn en bedreigd worden. Het is onwaarschijnlijk dat de aanleg van een ondergrondse kelder die deel uitmaakt van de ontwikkeling gepaard kan gaan met het in situ behoud van waarschijnlijk aanwezige archeologische resten. Daarom wordt gravend vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van archeologische begeleiding tijdens de (ondergrondse) sloopwerkzaamheden. Voorafgaand aan deze begeleiding dient een PvE te worden opgesteld door het bevoegd gezag. Op basis van het advies zal het bevoegd gezag een selectiebesluit nemen.

De dubbelbestemming in het bestemmingsplan biedt voldoende waarborg dat voorafgaand aan de uitvoering van grondwerkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Die vergunning wordt pas afgegeven nadat een nader onderzoek dat voldoet aan het op te stellen programma van eisen heeft uitgewezen dat de archeologische waarden voldoende kunnen worden beschermd. Eventueel kunnen burgemeester en wethouders nadere regels verbinden aan een te verlenen omgevingsvergunning.

4.12 Molenbiotoop

De gemeenteraad heeft op 15 september 2003 de nota 'Molenbeleid Schiedam' vastgesteld. De nota heeft tot doel de vijf Schiedam kenmerkende stellingmolens, de hoogste stellingmolens in de wereld, te beschermen tegen ontwikkelingen in de omgeving die de vrije windvang en het uitzicht op de molens kunnen beperken. Op grond van het Schiedamse molenbeleid geldt dat binnen een straal van 100 meter van de molen geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting mag worden aangebracht welke hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Binnen een straal van 100 tot 400 meter is geen nieuwe bebouwing of beplanting toegelaten welke hoger is dan de hoogte van de verticaal staande wiek vermeerderd met 1/50ste van de afstand tussen de bebouwing en beplanting en de molen. Deze regels zijn opgenomen in het bestemmingsplan met zogenaamde molenbiotopen.

In de provinciale Omgevingsverordening is in artikel 6.25 eveneens de bescherming van de molenbiotoop geregeld. In artikel 6.25 is opgenomen dat het bestemmingsplan de vrije windvang en het zicht op de molen van traditionele windmolens garandeert zoals die op een kaart behorende bij die verordening is aangegeven.

In artikel 6.25 lid 1 is het volgende bepaald: binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Aan dit artikel wordt niet voldaan. In artikel 6.34 is echter een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. In dat artikel is namelijk bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de bepalingen in de desbetreffende afdeling van de Omgevingsverordening, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels.

Rond traditionele windmolens dient dus in het bestemmingsplan een molenbeschermingszone te worden gelegd ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen. Het bouwvlak in het bestemmingsplan bevindt zich op minder dan 100 meter van het middelpunt van molen ' de Walvisch'.

In het geldende bestemmingsplan West is in artikel 31.2 van de planregels opgenomen dat binnen de 'Vrijwaringszone – molenbiotoop 100 meter' geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of hoogopgaande beplanting of bomen worden aangebracht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. De hoogte van een bouwwerk wordt in dit bestemmingsplan bepaald vanaf het peil tot het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

In artikel 31.2 sub c is bepaald dat burgemeester en wethouders kunnen afwijken van deze regel voor het oprichten van ondergeschikte bouwdelen, dakkapellen en het vergroten van de (nok)hoogte, mits dit is toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de aanduiding 'Vrijwaringszone – molenbiotoop 100 meter' samenvalt én sprake is van een situatie waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt is door bebouwing of beplanting, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt en vooraf de Stichting 'De Schiedamse molen' gehoord wordt. In de situatie van dit bestemmingsplan is de afwijkingsregeling, zoals die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, niet van toepassing. Deze is namelijk beperkt tot ondergeschikte bouwdelen, dakkapellen en vergroting van de nokhoogte. In dit bestemmingsplan is ook een afwijking van de goothoogte aan de orde.

De regels in het geldende bestemmingsplan West stemmen overeen met de provinciale regels. De molenbiotoop behorende bij molen De Walvisch is in het onderhavige plangebied met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangegeven. De planlocatie is gelegen binnen de beschermingszone van molen 'De Walvisch'. Het is niet toegelaten om nieuwe bebouwing op te richten welke hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. In dit geval betekent dit dat geen bebouwing is toegelaten hoger dan 18,99 meter boven NAP (18.96 m boven het peil als gedefinieerd in de regels). Het peil wordt namelijk in artikel 1 van de regels bepaald op de hoogte van de weg. Deze ligt ter plaatse 0,79 m boven NAP. De plannen voorzien echter in een bouwhoogte van 19,75 meter boven NAP (18,96 boven peil van de weg) en voldoen daarmee vanwege een overschrijding van de toegestane hoogte van 76 cm niet aan de uitgangspunten inzake de beschermingszone van de molen. Deze hoogte is exclusief ondergeschikte bouwdelen en exclusief vergunningvrije zonnepanelen. Daarbij is uitgegaan van het hoogste punt van het gebouw zelf, namelijk de dakrand. Deze overschrijding is echter noodzakelijk om te voorkomen dat binnen het complex als geheel een hoogteverschil gaat ontstaan bij een programma dat voor een deel uit zes woonlagen gaat bestaan. Het is voor de functionaliteit van het gebouw essentieel dat er geen hoogteverschillen bestaan. Verder dient rekening te worden gehouden met de veranderde voorschriften over de minimale bouwhoogte in het Bouwbesluit. Ook daardoor is een geringe overschrijding noodzakelijk.

Omdat deze beperkte overschrijding dus onontkoombaar is, is aan bureau Peutz opdracht verleend voor een onderzoek naar de invloed van deze overschrijding op de windvang van de. De rapportage van Peutz is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting.

Peutz geeft aan dat de invloed van de overschrijding wordt beperkt door de omgevingsbebouwing van de bouwlocatie. De voorgenomen bebouwing valt namelijk voor een deel in de “windschaduw” van de ten zuidwesten gelegen Havenflat. Deze bestaande nabij gelegen bebouwing overschrijdt de maximale bouwhoogte volgens de molenbiotoop in ruime mate namelijk 5,9 meter en vormt daarmee een belemmering voor de windvang van molen “de Walvisch”.

Peutz heeft aangegeven dat de nauwkeurigheid van bestaande onderzoeksmethoden onvoldoende is om de invloed van zo'n kleine overschrijding te kunnen meten. De invloed op de windvang moet dan ook als marginaal worden beschouwd. Door de Stichting Schiedamse molens is bij brief van 19 februari 2020 aan de gemeente Schiedam medegedeeld de geringe overschrijding van 76 cm van de baliehoogte (gelijk aan de onderste punt van de verticaal staande wiek) te accepteren en hiertegen geen bezwaar te maken.

 

Tijdens een vooroverleg met de provincie begin 2019 is geïnformeerd of er op voorhand bezwaren zouden zijn vanuit de bescherming van de molenbiotoop tegen een overschrijding van 60 cm, in combinatie met een breedte van 61 m. Per mail van 15 april 2019 is bevestigd dat dit niet op overwegende bezwaren zou stuiten. Thans is een overschrijding van 76 cm aan de orde. Gelet op de betrokken belangen en de conclusie van Peutz wordt in dit bestemmingsplan een beroep gedaan op de afwijkingsmogelijkheid in artikel 6.34 van de Omgevingsverordening.

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de Provincie aangegeven dat op basis van artikel 6.34 van de Verordening kan worden afgeweken van de regels die zijn gesteld in die Verordening, aangezien de extra windhinder verwaarloosbaar is.

In het bestemmingsplan is op de verbeelding een maximale bouwhoogte opgenomen van 19 m. Met de vastlegging van deze maximale bouwhoogte van 19 meter is dus al afgeweken van de regel in het geldende bestemmingsplan alsmede in de provinciale Verordening dat de hoogte niet meer mag zijn dan de hoogte van de onderkant van de wiek (18,20 m).

In de regels is bovendien opgenomen dat Burgemeester en wethouders hiervan kunnen afwijken voor het oprichten van ondergeschikte bouwdelen, dakkapellen, het vergroten van de (nok)hoogte en hoogopgaande beplanting of bomen, mits:

  • 1. dit is toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen én sprake is van een situatie waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt is door bebouwing of beplanting én de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder wordt beperkt, én;
  • 2. vooraf de Stichting 'De Schiedamse Molens' gehoord wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0020.png"

Afbeelding 20 - Doorsnede bouwhoogte ten opzichte van molen

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Doelstellingen

Het doel van dit bestemmingsplan is om een ruimtelijke regeling te bieden voor een gebouw dat plaats biedt aan 62 zorgunits. Het gebouw komt in de plaats van een aantal bestaande gebouwen. Met het bestemmingsplan zullen deze thans niet meer gewenste functies worden wegbestemd. Het gebouw zal maximaal zes bouwlagen hoog worden en is direct aan de straatzijde gepositioneerd. De woonzorgfunctie staat gedurende de planperiode centraal en is als zodanig vastgelegd in de regels.

5.2 Uitgangspunten

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Op grond van de beschrijving van de bestaande situatie en de stedenbouwkundige analyse daarvan zijn randvoorwaarden voor de gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling geformuleerd die in dit bestemmingsplan vorm hebben gekregen.

In deze toelichting wordt verantwoord hoe met de stedenbouwkundige analyse van de bestaande situatie wordt omgegaan in dit bestemmingsplan. In deze paragraaf van de toelichting op het bestemmingsplan worden uitgangspunten geformuleerd voor de beeldkwaliteit van de nieuwe situatie. Deze uitgangspunten krijgen hun vertaling in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0021.png"

Afbeelding 21 - Studie bouwhoogten

 

1. De stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van de bestaande bebouwing en de samenhang met de omgeving dient in de nieuwe situatie te worden verbeterd.

Uit de stedenbouwkundige analyse blijkt dat niet alleen de gebouwen in de omgeving uit verschillende periodes stammen, ook de bouwhoogte van de gebouwen en gebouwkarakteristieken of typologische kenmerken zijn (zeer) divers. De omgeving van het plangebied heeft daardoor geen duidelijke identiteit. Een aspect wat bijvoorbeeld bekeken is, betreft de bouwhoogte van de ter plekke reeds aanwezige omliggende bebouwing. De stedenbouwkundige analyse is de basis van de planvorming waarbij ook oog is voor de realiteit, namelijk het terugdringen van de wachtlijsten voor mensen die zorg nodig hebben.

Uiteindelijk heeft de uitgebreide stedenbouwkundige analyse geleid tot onderstaand massaontwerp, waarbij is uitgegaan voor een zorgvuldige differentiatie in bouwhoogten en een goede invulling en afstemming van de flanken van de bebouwing binnen het plangebied. Hierin is gekozen voor een opzet waarbij het front aan de Nieuwe Haven in zes bouwlagen wordt uitgevoerd. Het tussenlid heeft vijf bouwlagen en het verscholen facilitair blok wordt in vier bouwlagen uitgevoerd. Daarbij geldt dat het hele plangebied wordt onderkelderd. In deze kelder zijn 30 parkeerplaatsen aanwezig alsmede bergingen. Het bouwdeel tussen het bestaande hoge gebouw en de nieuwbouw langs de Nieuwe Haven is meer verzelfstandigd en er wordt een meer gelaagde uitstraling geven, zodat een beter antwoord gegeven kan worden op de zichtlijn vanuit het zuiden van de Nieuwe Haven. Met het vastleggen van een verschil aan bouwhoogtes in het bestemmingsplan ook voor dat deel is deze stedenbouwkundige opzet geborgd.

Met de gekozen opzet wordt een harmonieus en respectvol geheel bereikt tussen de verschillende nieuw te realiseren bouwdelen, zowel onderling als tot de bestaande bouwhoogte. In dit bestemmingsplan is via de verbeelding en de regels deze differentiatie in bouwhoogten vastgelegd.

Het plan voorziet in 62 zorgunits voor ouderen met een zorgindicatie. Integraal zorg bieden is echter veel meer dan het bieden van woonruimte. Dit komt ook tot uitdrukking in het plan. Zo is er op de begane grond plaats ingeruimd voor diverse ondersteunende voorzieningen zoals fysiotherapie en een brasserie. Ook vindt er in het facilitair blok educatie plaats en is er plaats ingeruimd voor behandelaars. Dit zijn functies die uiteraard niet alleen voor de uitbreiding gelden maar ondergeschikt zijn voor de gehele Frankeland locatie. De ruimtelijke relatie van het facilitair blok met de woonvleugel is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0022.png"

Afbeelding 22 - Bouwhoogte in bestemmingsplan

2. De molenbiotoop wordt gerespecteerd

Het onderwerp “molenbiotoop” is in hoofdstuk 4 behandeld. De molenbiotoop is beschermd door middel van een dubbelbestemming.

3. Voorgevelrooilijn

Het juiste terugliggende verloop van de voorgevelrooilijn langs de Nieuwe Haven ter plaatse van de hoge bebouwing aan de (Sint Liduinastraat) wordt buiten het plangebied opgelost.

4. Openbare ruimte

Bij de verdere invulling van het plangebied zal aandacht worden besteed aan de openbare ruimte en de aansluiting daarop van het plangebied. Tevens wordt daarbij betekenis gegeven aan de landschappelijke inrichting van de oostelijk van het plangebied gelegen tuin

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0023.png" Afbeelding 23 - Impressie differentiatie in bouwhoogte

Beeldkwaliteit uitbreiding Frankeland Schiedam

In de oksel van de gewenste uitbreiding en de bestaande Havenflat is plaats voor een parkje. Hier kunnen bewoners in de buitenlucht ontspannen. Frankeland vindt groen belangrijk omdat dit ook rustgevend voor de cliënten kan zijn. Daarom zal er aanvullend aan dit parkje ook een daktuin worden gerealiseerd. Daktuin en parkje zijn relevant met het oog op klimaatadaptatie: het parkje en het dak gaan een rol spelen in het vasthouden en bergen van water én zijn van belang om het gebouw en de omgeving te “koelen” in tijden van extreme hitte. Met name het parkje kan bij hitte een aangename verblijfplek zijn voor de bewoners van het complex.

De locatie met de directe omgeving kent een zeer gevarieerd architectonisch beeld. Langs de Nieuwe Haven bevinden zich historische panden met een kleine, verticale korrel in gemetselde gevels. De hoofdbebouwing van Frankeland wordt gevormd door een grote, ongenaakbare schijf uit de jaren 30 in de kleur geel, de Havenflat. De Havenbogen staan geheel zelfstandig met hun ronde vormen en felrode baksteen. Aan de overzijde staat de historische molen de Walvisch, gebouwd in metselwerk met een klein formaat. Deze context is in architectuur niet eenduidig te benoemen. De nieuwbouw van Frankeland zal qua schaal een brug vormen tussen de Havenflat en de Havenbogen. Van deze twee is de Havenflat dominant. Dit geldt niet alleen voor de schaal maar ook voor de functie, de nieuwbouw wordt fysiek aangesloten op de Havenflat. Derhalve zal de nieuwbouw worden vormgegeven in de vorm van een schijf langs de Nieuwe Haven als hoofdmassa. Haaks daarop zal een tussenlid worden gesitueerd tussen de bestaande en de nieuwe schijf. Achter deze massa's zal een middenblok komen teneinde de gewenste zorgfuncties van Frankeland een plaats te geven. Zowel de havenflat als de Havenbogen kennen een rustige gevel op basis van geometrische verdeling van ramen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00102-0002_0024.png"

Afbeelding 24 - Aanzicht uitbreiding Frankeland oostzijde plangebied

Voor de beeldkwaliteit van de nieuwbouw worden de volgende randvoorwaarden meegegeven:

  • 1. Het hoofdvolume langs de Nieuwe Haven wordt opgebouwd uit metselwerk in een lichte steen als pendant van de Havenflat. De ramen worden vormgegeven in een geometrisch patroon zonder saai te worden.
  • 2. Bij voorkeur kent de gevel langs de Nieuwe Haven een reliëf, bijvoorbeeld in de vorm van erkers.
  • 3. De begane grond wordt waar mogelijk transparant vormgegeven. Hiermee wordt een dichte en niet-communicerende plint voorkomen.
  • 4. De begane grond is bij voorkeur hoger dan de bovenliggende verdiepingen.
  • 5. De entree van het gebouw wordt duidelijk weergegeven, bijvoorbeeld door een terugligging en/ of verbijzondering in de gevel.
  • 6. De hoek van het gebouw wordt opengewerkt teneinde op het maaiveld de knik in de Nieuwe Haven te kunnen ervaren.
  • 7. De kopgevel van de nieuwe schijf aan de Zuidzijde heeft een representatief karakter.
  • 8. De kopgevel aan de Noordzijde is terughoudender.
  • 9. Hellingbanen naar de parkeerkelder worden in de bouwmassa opgenomen.
  • 10. Het tussenlid heeft een contrasterende kleur met de beide schijven.
  • 11. De begane grond langs de tuin heeft een transparante uitstraling.

5.3 Toelichting op het gekozen planconcept

Binnen de beoogde nieuwbouw worden de volgende functies gerealiseerd: 62 zelfstandige zorgunits voor ouderen met een intensieve somatische zorgvraag (verpleeghuis-/verzorgingshuisappartementen). De reële verwachting is dat de gemiddelde leeftijd ver boven de 80 jaar liggen en geen van hen nog in bezit zal zijn van een auto.

Op de begane grond van het bouwblok waar de woningen in komen, komt uitbreiding van de horecaruimte/brasserie van Frankeland en extra ruimten t.b.v. een winkeltje, kapsalon, beautysalon en toiletten.

Voor wat betreft de uitbreiding van de horecaruimte/brasserie: deze uitbreiding is alleen al benodigd vanwege de 62 nieuwbouwappartementen, maar biedt ook een oplossing voor het feit dat de horeca/brasserie met regelmaat onvoldoende ruimte heeft om iedereen (bewoners/hun bezoekers/huurders/cliënten van de dagbesteding/cliënten uit de omliggende wijken/ etc.) een plekje/tafeltje te geven. Voor wat betreft de ruimten voor een winkeltje, kapsalon, beautysalon en toiletten: dit betreft functies die nu in het gebouw van Frankeland zijn gehuisvest, maar die worden verplaatst naar de nieuwbouw. De vrijkomende ruimten in Frankeland worden dan aangewend voor realisatie en verruiming van een nieuwe hoofdentree (de huidige entree komt daarmee te vervallen).

Dan wordt er binnen de nieuwbouw - boven het parkeerterrein - ook nog een apart middenblok gerealiseerd met 5 bouwlagen van elk grofweg 500 m2 BVO met de volgende functies:

  • 1 bouwlaag ten behoeve van fysiotherapie: met een oefenruimte, een beweeg/ fitnessruimteruimte, behandelkamers en kantoorruimten;
  • 1 bouwlaag ten behoeve van alle overige behandeling/behandelaars: met behandel-/spreekkamers en kantoorruimten;
  • 1 bouwlaag met nog nader te bepalen invulling van kantoorruimten.

Voor wat betreft de eerste functies betreft dit alle functies die momenteel binnen het gebouw van Frankeland zijn gerealiseerd binnen 11 voormalige bewonersappartementen. Dit betreft dus een verplaatsing van huidige functies. Na verhuizing naar de nieuwbouw zullen de appartementen in Frankeland wederom in gebruik worden genomen als bewonersappartement.

Het is overigens niet de intentie dat Frankeland zich na de verhuizing van de behandelruimten naar de nieuwbouw meer gaat richten op eerstelijnsbehandeling aan ouderen uit de wijk. Derhalve is het niet de verwachting dat door deze nieuwbouw de bezoekersaantallen vanuit de wijk zullen toenemen. Binnen dit binnenblok zullen mogelijk ook nog extra opslag-/dienstruimten worden gerealiseerd ten behoeve van de zorgverlening, maar dit is begrepen in de parkeernorm voor de wooneenheden (en brengt geen extra toename van medewerkers/bezoekers met zich mee).

Voor het parkeren voor de nieuwbouw is een parkeerbalans opgesteld, welke hiervoor reeds is toegelicht in paragraaf 3.3.3.

In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

 

5.4 Duurzame verstedelijking

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder vereist dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt moet gemotiveerd worden waarom dit niet mogelijk is binnen het bestaand stedelijk gebied. De ladder van duurzame verstedelijking is overgenomen in het provinciale beleid, in dit geval artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

De planlocatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Uit diverse onderzoeken blijkt dat in de regio Rotterdam er (veel) te weinig woningen zijn c.q. worden gebouwd. Er is dan ook een enorme verstedelijkingsopgave in de stadsregio. Daarbij komt dat er demografisch gezien sprake is van een vergrijzingsgolf waardoor wachtlijsten bij zorgaanbieders, zoals Frankeland, aan de orde van de dag zijn. De ontwikkeling van een gebouw ten behoeve van de opvang van senioren met medische problemen voorziet dan ook in een grote maatschappelijke behoefte.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemene juridische opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de uitbreiding van zorginstelling Frankeland aan de Nieuwe Haven te Schiedam. Dit plangebied is nader aangegeven op de verbeelding. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP 2012 en het IMRO 2012.

Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is om tenminste de bestaande planologische situatie te bestemmen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Maatschappelijk

Voor het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Maatschappelijk' waarin maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan zoals die in de definitie in artikel 1 van de regels zijn omschreven: “educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, een verpleeg- of zorginstelling, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte kantoren, detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.”

In de doeleindenomschrijving zijn ondergeschikte horeca en ondergeschikte dienstverlening in dit bestemmingsplan in de regels opgenomen. Op deze wijze wordt het (bedrijfs)restaurant alsmede ondergeschikte dienstverlening zoals een fysiotherapeut mogelijk gemaakt.

6.3 Dubbelbestemmingen

6.3.1 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie paragraaf 4.11 Archeologie). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunning gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Ontheffing of aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of aanlegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de reguliere bouwvergunning. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

6.4 Overige bepalingen

6.4.1 Algemene aanduidingen

Het plangebied is gelegen binnen wettelijke geluidszones van de Wet geluidhinder. Het gaat concreet om de wettelijke geluidzone voor wegverkeer behorende bij de Nieuwe Haven, alsmede de geluidzones van de industrieterreinen Schiedam-Zuid en Botlek-Pernis. Binnen het plangebied is daardoor de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten, of het uitbreiden van het aantal woningen, alleen toegestaan onder de in de regels genoemde voorwaarden.

6.4.2 Algemene afwijkingsregels

In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.

6.4.3 Algemene gebruiksregels

Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de individuele bestemmingen. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemene gebruiksregels'. Voor het gehele plangebied geldt bijvoorbeeld dat het uitoefenen van prostitutie niet is toegestaan.

6.4.4 Parkeren, laden, lossen en stallen

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze vereisten vonden voorheen hun grondslag in de gemeentelijke bouwverordening. Door een wijziging in de wet heeft de gemeentelijke bouwverordening op dit punt zijn werking verloren. Dit neemt niet weg dat het wenselijk blijft dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Om deze reden is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.

De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de bij de regels gevoegde parkeernormen, de berekenwijze van de parkeerbehoefte uit de door het college vastgestelde 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' en de uitgebreide jurisprudentie die op dit onderdeel is ontstaan. De bij de regel gevoegde parkeernormen zijn de normen zoals deze op 17 augustus 2017 door het college zijn vastgesteld. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte Schiedam vormen hierbij het uitgangspunt.

In paragraaf 3.3.3 is concreet uitvoering gegeven aan de wijze waarop met het parkeren wordt omgegaan.

De regeling kent een afwijkingsbevoegdheid voor die gevallen dat het niet mogelijk of wenselijk is de parkeergelegenheid (volledig) op eigen terrein te realiseren, en op een 'andere wijze' wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Deze situatie doet zich voor indien:

  • a. Nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd in het openbaar gebied. Hierbij geldt dat dit niet ten koste mag gaan van bestaande of geplande parkeervoorzieningen, de aanvrager geen uniek gebruiksrecht heeft op deze nieuwe parkeerplaatsen en de bijbehorende aanlegkosten voor de aanvrager zijn.
  • b. Bestaande parkeerplaatsen worden gebruikte in het openbaar gebied. Dit is mogelijk indien in de bestaande situatie, binnen een straal van 300 meter, sprake is van een overschot aan parkeerplaatsen, waarbij eveneens geldt dat de aanvrager geen uniek gebruiksrecht verkrijgt voor deze parkeerplaatsen. Ter compensatie dient voor deze reeds door de gemeente aangelegde en betaalde parkeerplaatsen een bedrag te worden betaald van € 7.500,-- per parkeerplaats.
  • c. Duurzaam gebruik van parkeerplaatsen in een al dan niet zelf gerealiseerde naburige parkeervoorziening op maximaal 300 meter afstand. Voorwaarde hierbij is dat aangetoond moet worden dat deze parkeerplaatsen langdurig (minimaal 10 jaar) ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling gebruikt kunnen worden.

Indien het niet mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren en ook op een 'andere wijze' niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien bestaat de mogelijkheid dat sprake is van uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Deze situatie kan zich voordoen indien:

  • a. Woningbouw (overwegend) wordt gerealiseerd binnen 500 meter van station Schiedam Centrum of 300 meter van station Schiedam Nieuwland, aangezien bewoners in de directe nabijheid van deze OV-knooppunten zich kenmerken door een mindere auto- en een grotere OV-afhankelijkheid.
  • b. Gemeenschappelijke parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, welke voorzien in de parkeerbehoefte van een afgebakend gebied (Parkeren in balans).
  • c. De ontwikkeling een buurtvoorziening betreft, waarbij het aannemelijk is dat de bezoekers geen gebruik zullen maken van de auto.
  • d. Mobiliteit op een andere wijze wordt ingevuld, bijvoorbeeld door het gebruik van deelauto's of andere (innovatieve) mobiliteitsvormen.
  • e. Bij de verkoop van een nieuwe woning, blijkens de koopakte, wordt afgezien van een eigen parkeerplaats.

Tot slot kent de regeling een afwijkingsbevoegdheid voor die situaties dat niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en geen sprake is van uitwisselbaarheid, maar naar het oordeel van het college sprake is van een ontwikkeling met een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen is aangetoond, dat het niet mogelijk is de vereiste parkeergelegenheid te realiseren. Het betreft hierbij ontwikkelingen die zodanig gewenst zijn dat het uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, gedeeltelijk of volledig vrijstelling van de parkeernorm wordt gegeven.

Laden en lossen

Voor diverse gebruiksfuncties is, uit het oogpunt van doorstroming en gebruik van de openbare weg, een voorziening voor het laden en lossen vereist. Het is wenselijk om een dergelijke voorziening te hebben, indien de aard en omvang van een ruimtelijke ontwikkelingen daar aanleiding toe geeft. Gelet op de grote verscheidenheid aan ontwikkelingen is het niet mogelijk hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties.

Fietsparkeren

Het gebruik van de fiets maakt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook ruimte moet worden gereserveerd voor het stallen van fietsen. Deze vereiste gold voorheen op grond van het Bouwbesluit. Gelet op het hoge fietsgebruik en om wildparkeren van fietsen te voorkomen is het wenselijk dergelijke stallingsvoorzieningen te hebben. De grote verscheidenheid aan ontwikkelingen maakt dat het niet mogelijk is hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties, omdat voor woningen op grond van het Bouwbesluit nog wel een verplichting geldt voor het hebben van een (fietsen)berging.

6.4.5 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat een algemene wijzigingsregel die het mogelijk maakt om het plan te wijzigen voor het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een zorgcomplex op gronden die reeds eigendom zijn van initiatiefnemer. Een (klein) deel van de grond is nog van de gemeente. Er is sprake van een koopovereenkomst, de grond is nog niet geleverd.

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. De kans op planschade wordt gering geacht maar kan nooit helemaal worden uitgesloten. De gemeente neemt de planschadeclaims in behandeling conform de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Schiedam. De vergoeding van planschade komt in zijn geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en het kostenverhaal is geregeld.

Door de gemeente Schiedam en de initiatiefnemer, de Stichting Frankeland Groep, is voorafgaand aan de terinzagelegging van dit ontwerp-bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten. Het bouwplan voor 62 zorgappartementen en bijbehorende ondersteunende functies is onderwerp van deze overeenkomst. De overeenkomst ziet op de economische uitvoerbaarheid en regelt onder meer de volgende onderwerpen:

  • de overdracht van grond, noodzakelijk om het bouwplan binnen het voorliggende bestemmingsplan te kunnen realiseren;
  • waarborgen voor een goede ruimtelijke inpassing, een goede maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en voor de aan de ontwikkeling voor de gemeente verbonden financiële consequenties;
  • het bouw- en woonrijp maken van het plangebied. Dit plangebied is groter dan de verbeelding van dit bestemmingsplan. Het woonrijp maken heeft ook betrekking op het aansluitende openbaar gebied. De overeenkomst bevat ook een inrichtingsplan. In bijlage 4 van de anterieure overeenkomst is dat inrichtingsplan opgenomen;
  • de kosten van de planbegeleiding door de gemeente.

 

In de toelichting op dit bestemmingsplan wordt een verantwoording gegeven dat keus voor de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd, voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en ook als zodanig uitvoerbaar zijn. Dat is nader aangetoond door middel van deskundig onderzoek, waaruit moet blijken dat de uitvoering van het bestemmingsplan niet alleen kwalitatief verantwoord is maar ook uitvoerbaar. Zo is bijvoorbeeld een bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek ingesteld dat moet leiden tot de conclusie dat de realisatie van de bestemming, wellicht onder voorwaarden, mogelijk is. In die zin is het sluiten van de anterieure overeenkomst ook congruent aan de vaststelling van het bestemmingsplan.

Beoordeling exploitatieplanplicht

Dit bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 lid a van het Bro. Gelet hierop bestaat er in beginsel de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. In artikel 6:12 lid 2c van de Wro is echter opgenomen dat geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld indien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente en de eigenaar is, zoals reeds is aangegeven, een anterieure overeenkomst afgesloten waarin afspraken worden gemaakt over de kosten. Gezien het voorgaande kan worden vastgesteld dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is en dat er dus geen verplichting bestaat om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Zuid-Holland, het ministerie van I&M, het Hoogheemraadschap van Delfland en overige organisaties. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in de 'Reactienota voorontwerp- bestemmingsplan HavenVeste'. Deze nota vormt de basis voor de aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan.

Resultaten overleg met de omgeving

Op 6 februari 2020 heeft de Frankeland Groep een informatiebijeenkomst gehouden voor de omgeving. Van de informatieavond is een verslag gemaakt dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Tevens is een website gemaakt voor de plannen frankelandgroep.nl/havenveste. Op deze website is informatie te vinden en zijn vragen en antwoorden over dit plan opgenomen.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 27 mei 2021 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan zijn geen zienswijzen ontvangen.

Beroep

De vaststelling van het bestemmingsplan 'Frankeland Nieuwe Haven' wordt op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.