Plan: | Toernooiveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP00094-0003 |
Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader voor de ontwikkeling van woningbouw, commerciële voorzieningen en parkeergelegenheid op Het Toernooiveld. De ontwikkeling is ook wel bekend onder de naam 'The World is our Home' (WoH). De grond betreft een onbebouwd stuk van de Distillateursbuurt. Het plan bestaat uit het voornemen twee woontorens te realiseren op commerciële ruimten in de plint en een overdekte parkeergarage die deels verdiept wordt aangelegd. In totaal wordt ruimte geboden aan in totaal 149 woningen en ca. 1.500 m2 bvo commerciële voorzieningen.
In een eerdere fase is reeds een plan opgesteld voor de beoogde ontwikkeling. Echter zijn de huidige plannen gewijzigd, waardoor het plot verschoven is. Hierdoor valt de ontwikkeling voor een deel buiten de kaders van het vigerende planologisch regime. Daarnaast zijn de voorgenomen commerciële ruimten op basis van het vigerende plan niet mogelijk. Om die redenen dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze noodzakelijke nieuwe kaders.
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Hierbij wordt gestreefd naar ontwerpflexibiliteit, waarbij de rechtszekerheid van omwonenden en overig betrokkenen in acht worden genomen. Het bestemmingsplan heeft dan ook het karakter van een ontwikkelbestemmingsplan.
figuur 1.1 Aanduiding plangebied
Het plangebied is onderdeel van de Distillateursbuurt. Deze buurt is gelegen tegenover de Wiltonhaven en is ingeklemd tussen Poldervaart/Metrolijn, Vlaardingerdijk en de Burgemeester van Haarenlaan. Bovenstaande afbeelding toont globaal de ligging voor het plangebied, de exacte begrenzing is opgenomen in de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
De projectlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplangebied van het vigerende bestemmingsplan "West", dat is vastgesteld op 12 maart 2012 met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP0002-0002. Voorliggend bestemmingsplan vervangt de vigerende regeling volledig voor zover het gaat om de gronden zoals hierboven aangegeven. Bestemmingsplan West blijft voor de gronden die buiten dit plangebied vallen, onverminderd van kracht.
Daarnaast is het paraplubestemmingsplan "Parkeren" (NL.IMRO.0606.BP0044-0002) van toepassing. Dit parapluplan is vastgesteld op 5 juni 2018 en ziet op een parkeerregeling in bestemmingsplannen. Dit als gevolg van een wijziging in de Woningwet per 1 juli 2018, waardoor de borging van voldoende parkeerplaatsen op basis van het Bouwbesluit 2012 is komen te vervallen.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
In de huidige situatie is sprake van een ten dele bouwrijp gemaakt veld, omsloten door de Vlaardingerdijk, de Pieter Loopuytstraat en de Arnoldus Daalmeijerstraat. De locatie staat ook wel bekend als het Toernooiveld.
Bouwplan
Het Toernooiveld betreft een onbebouwd stukje van de Distillateursbuurt. Deze buurt is in het begin van deze eeuw - na sloop van het daar gevestigde slachthuis in 1987 en na sloop in 2002 van circa 220 goedkope portieketagewoningen uit de jaren vijftig - bebouwd met dure en middeldure eengezinswoningen. De verkoop in 2004 verliep voor de eengezinswoningen voorspoedig en de bouw werd in 2006 opgeleverd. De laatste fase van de bebouwing van het Toernooiveld met twee woontorens met goedkope en middeldure huur- en koopwoningen verliep minder voorspoedig en kwam niet verder dan het presenteren, voorbereiden en uitwerken van de plannen. Nadat de vele procedures waren doorlopen, zoals aanpassing van het bestemmingsplan op basis van het plan voor de bouw van twee woontorens (De Wachters) kwam door de banken- en vastgoedcrisis in 2008 de ontwikkeling stil te liggen. De plannen werden afgelast. Het oorspronkelijke plan ‘De Wachters’ uit 2006 bestond uit twee solitaire woontorens met bergingen in 2 lagen op de begane grond en de eerste verdieping en rondom het gebouw parkeren op het maaiveld.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van twee woontorens op commerciële ruimten in de plint, in een gebied waarin overwegend woningbouw aanwezig is. Deze woonwijk kenmerkt zich als een laagbouwwijk, maar is gelegen in de luwte van hoogbouw ter plaatse van de Vlaardingerdijk en de Van Haarenlaan. Om die reden waren in de eerdere ontwikkelplannen voor dit bestemmingsplangebied hoge gebouwen voorzien (verwezen wordt naar het beeldkwaliteitsplan Toernooiveld van 28 april 2003 alsook bestemmingsplan "West"). Omdat de oorspronkelijke bebouwing in de omgeving ook grootschalig was, ligt voor het bestemmingsplangebied van voorliggend bestemmingsplan een grootschalige ontwikkeling eveneens voor de hand. De Vlaardingerdijk is een hoofdentree van de stad en betreft een fors profiel met een schaal en dynamiek die bij een stadsrand past. Een accent in de vorm van twee torens vormt daarop een logische aanvulling.
Het bestemmingsplan maakt derhalve de realisatie van een gebouw mogelijk dat is opgebouwd uit twee woontorens op een commerciële plint en een overdekte parkeergarage. Het volgende programma wordt voorgestaan:
figuur 2.1 Impressie toekomstige situatie (WoH, ontwerp juni 2018)
De belangrijkste verschillen tussen de voorgaande en de huidige plannen zijn :
Door de gewijzigde positie wordt ruimte vrijgemaakt voor een groenstrook tussen het gebouw en de achterliggende woonbuurt die aansluit op de al aanwezige groenstructuur.
Het overdekt parkeren, de commerciële plint, de groenstrook en de beoogde iconische uitstraling van het gebouw zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering dan het oorspronkelijke bouwplan 'De Wachters'.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'West'. Met de daaropvolgende afbeelding wordt de nieuwe ligging van de woontorens inzichtelijk gemaakt.
figuur 2.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
figuur 2.3 Situatietekening nieuw bouwplan, UNO Architecten, d.d. juni 2018
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit, en schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Schiedam maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio, en voor zover van belang voor Schiedam, in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, mede door het ontwikkelen van een efficiënt multimodaal logistiek netwerk, het borgen van de waterveiligheid en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) aan woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij.
De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”
Relatie tot bestemmingsplan
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in de realisatie van 149 woningen. Bovendien worden commerciële ruimten beoogd van ca. 1.500 m2 bvo. Het betreft een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor de Ladder met name ten aanzien van de behoefte, gemotiveerd dient te worden. Dit onderdeel komt terug in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is laatst gewijzigd op 1 juli 2014. Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan.
Geen van deze belangen zijn van toepassing op deze locatie of de ontwikkeling. Voorheen was sprake van een primaire waterkering (Vlaardingerdijk) waartoe in bestemmingsplan 'West' een beschermingsregeling was opgenomen. Op basis van het Barro dient een bestemmingsplan namelijk te voorzien in een regeling ten aanzien van een dergelijke kering. De Vlaardingerdijk betreft geen waterkering (meer) en de betreffende regeling is daarom ook niet overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Het Barro is niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Er zijn structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu zichtbaar, waarvan nog onzeker is hoe die precies zullen doorwerken. De voorspelbaarheid van ontwikkelingen vermindert. Demografische ontwikkelingen verschillen: sommige regio’s groeien door, andere krijgen te maken met bevolkingsstagnatie en -daling. De regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen.
In dit dynamische speelveld behartigt de provincie Zuid-Holland het publieke belang van het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.
De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. De provincie kiest om het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid niet afhankelijk te maken van een voorspelling van een ‘eindsituatie 2030’. In plaats daarvan zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. ‘Eindbeeldplanning’ wordt vervangen door ‘ontwikkelingsplanologie’.
Vier rode draden
De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) biedt dus geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Voor dit project zijn vooral ad 1 en 3 van belang. Op beide onderdelen wordt hierna ingegaan.
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo'n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
Relatie tot bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in woningbouw en commerciële ruimten. De locatie is gelegen binnen de bebouwde ruimte (zie figuur 3.1). Door de ontwikkeling hier plaats te laten vinden wordt de bebouwde ruimte optimaal benut en vindt geen nieuw ruimtebeslag plaats buiten het stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met dit them uit de VRM.
Figuur 3.1 Aanduiding bebouwde ruimte
(bron: https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/VRM)
De provincie Zuid-Holland beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart, die van belang is voor de derde rode draad. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid-Hollandse ruimte.
Zuid-Holland bestaat uit een scala aan gebieden en kenmerken. Om de waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:
Voor iedere plek is een aantal lagen van toepassing. Het is dan ook van belang die lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen. Kwaliteitskaart en richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getypeerd als inpassing, aanpassing of transformatie.
Inpassing, aanpassing of transformatie
De provincie maakt onderscheid in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing of transformatie. De beoogde ontwikkeling behelst de realisatie van twee woontorens op commerciële ruimten in de plint, in een gebied waarin overwegend woningbouw aanwezig is. De wijk Toernooiveld is ontwikkeld als een laagbouwmilieu in de luwte van hogere bebouwing langs de Vlaardingerdijk en de Van Haarenlaan. In vrijwel alle eerdere plannen waren er daarom op de vrijliggende locatie langs de Vlaardingerdijk hogere gebouwen geprojecteerd (zie beeldkwaliteitsplan Toernooiveld, d.d. 28 april 2003 en bestemmingsplan "West"). Ook de oorspronkelijke bebouwing in het gebied was grootschalig. Gezien de locatie ligt een grootschalige ontwikkeling ook voor de hand: De Vlaardingerdijk is een hoofdentree van de stad en het betreft een fors profiel met een schaal en dynamiek die bij een stadsrand past. Alle bebouwing rond de kruising van de Vlaardingerdijk en de Van Haarenlaan is ook minimaal vijf lagen hoog, en dit past ook bij de entree van de stad. Een accent in de vorm van twee torens zou een logische aanvulling hierop zijn. Het plan kan daarom worden getypeerd als inpassing. Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de relevante richtpunten.
Kaartlagen
Op het plangebied is een tweetal kaartlagen van toepassing. Het gaat om de laag van de ondergrond en de laag van de stedelijke occupatie. Binnen de lagen is sprake van verschillende onderdelen en bijbehorende richtpunten. Hieronder wordt per kaartlaag in kaart gebracht welke onderdelen en richtpunten van toepassing zijn.
Laag van de ondergrond
Deze laag (figuur 3.2) gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta.
Figuur 3.2 Kaartlaag I Laag van de ondergrond, inclusief relevante onderdelen globale aanduiding projectlocatie
Op de projectlocatie zijn de volgende onderdelen van belang:
Rivierdeltacomplex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Jonge zeeklei: De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt:
Water als structuurdrager
Het watersysteem beslaat zowel het oppervlakte- als het grondwater en is daarmee zeer bepalend voor het functioneren van de provincie in al haar facetten. Daarmee is het watersysteem ook medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit en vormt het een structuurdrager van de Zuid-Hollandse identiteit.
Het water in Zuid-Holland kent vele verschijningsvormen: grote rivieren, deltawateren, (boezem)vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Over de belangrijkste vaarwegen worden mensen en goederen vervoerd. Ook natuurwaarden hangen nauw samen met de kwaliteit en kwantiteit van water.
Richtpunten:
Toetsing
De projectlocatie ligt niet in een rivierdeltacomplex. Wel ligt de locatie nabij de Nieuwe Maas met deltadijk en de Vijfsluizenhavens, echter deze ondervinden geen hinder van de voorgenomen ontwikkeling. De richtpunten die voor dergelijke gebieden gelden daarom niet voor deze locatie.
Voor 'water als structuurdrager', geldt dat in paragraaf 4.8 van voorliggende rapportage de watertoets wordt doorlopen, waarin wordt aangegeven wat de invloed van het project is op het watersysteem. De zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater wijzigt eveneens niet door de uitbreiding. Weliswaar worden twee hoge torens gerealiseerd, echter zal gelet op de positionering van deze torens en de omliggende woningen het zicht op de wateren in de omgeving van het plangebied niet of nauwelijks wijzigen.
Laag van de stedelijke occupatie
Zuid-Holland is een dynamisch gebied met veel steden en dorpen. Ook de bebouwde ruimte en de wijze waarop deze is ontstaan en gegroeid zijn zichtbaar geënt op de drie deltalandschappen. Dit heeft geleid tot specifieke kwaliteiten (bijvoorbeeld Den Haag als herkenbare kuststad en Rotterdam als karakteristieke rivierstad). Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen, in relatie tot het landschap, zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. Zo kunnen ontwikkelingen bijdragen aan versterking van levendige centra en interactiemilieus.
figuur 3.3 Kaartlaag III Laag van de stedelijke occupatie, onderdeel steden en dorpen
Binnen deze kaartlaag is op de projectlocatie onderdeel 'Steden en dorpen' van toepassing. Van een historisch centrum of kern is geen sprake. Hierbinnen wordt onderscheid gemaakt tussen Steden, Dorpen, Hoogbouw, Historische kernen en Bedrijventerreinen. Voor dit project is het gestelde ten aanzien van hoogbouw van belang.
Hoogbouw
Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen: kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: “laten zien dat je er bent” zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens.
Richtpunten:
Toetsing
Zoals aangegeven voorziet het plan in de realisatie van twee woontorens met in totaal 149 appartementen. Gelet op de directe omgeving van het plangebied, is hoogbouw een passende keuze en ligt een grootschalige ontwikkeling voor de hand. De Vlaardingerdijk is een hoofdentree van de stad en het betreft een fors profiel met een schaal en dynamiek die bij een stadsrand past. Aan de noordzijde van het toekomstige wooncomplex is een groenstrook gelegen die gezien wordt als integraal onderdeel van de groene loper die door de buurt loopt van Vijfsluizen in het westen naar het park Vlaardingerdijk en de binnenstad.
Conclusie
Het project is getoetst aan de richtpunten op basis van de kaartlagen van de kwaliteitskaart. Gesteld kan worden dat sprake is van inpassing en dat aan de richtpunten wordt voldaan, voor zover deze op het plan of het plangebied van toepassing zijn. Het project is in lijn met de kwaliteitskaart en het provinciale beleid vormt op dit onderdeel geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De VRM kent tevens het Programma Ruimte (laatste versie dateert van 19 januari 2018), welke de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschrijft. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. De provincie wil de ruimte beter benutten door de Ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen en in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten bij voorkeur binnen de invloed gebieden van de stations en haltes van Stedenbaan. Met de partners van Stedenbaan zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over ruimtelijke ontwikkelingen rond de stations en haltes van Stedenbaan.
Wonen
De provincie wil voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen en woonmilieus. Dit doel wordt hierna uitgewerkt op vijf punten:
De Woningmarktverkenning Zuid-Holland is voor de provincie uitgangspunt voor gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte met de regio's. Dit woningbehoefte onderzoek wordt iedere drie jaar geactualiseerd. De Woningmarktverkenning is gebaseerd op het landelijke woningbehoefteonderzoek (het WoON) en de provinciale Bevolkingsprognose (BP). De Bevolkingsprognose geeft inzicht in de verwachte huishoudensgroei op (sub)regionaal niveau. In de Woningmarktverkenning wordt vanuit de BP een doorvertaling gemaakt naar kwalitatieve behoefte, onder andere woonmilieus en prijsklassen. De provincie stelt de Woningmarktverkenning Zuid-Holland vast als uitgangspunt voor de woningbehoefte in de regionale woonvisies. Dit betekent dat de provincie in de eerste plaats een regionale woonvisie zal beoordelen op basis van de Woningmarktverkenning. De Woningmarktverkenning is daarmee in principe leidend voor het oordeel van de provincie.
Naast de Bevolkingsprognose voert de provincie iedere drie jaar een onderzoek uit naar de woningbehoefte op basis van binnenlands migratiesaldo nul. Dit is de Woningbehoefteraming (WBR). De WBR kan als aanvulling worden gebruikt op de BP, om inzicht te geven in het aantal woningen dat gebouwd zou moeten worden voor de eigen bevolking van een gemeente (lokale behoefte).In de periode 2017 – 2039 is een hogere behoefte aan woningen dan de prognose van de bevolking in de stadsregio Rotterdam - West, waar het plangebied onder valt.
tabel 3.1 Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) subregio Rotterdam -
Centrum, 2016 (bron: WBR & BP naar gebied en periode provincie Zuid-Holland)
Detailhandel
Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige centra'. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie. Het plangebied valt binnen geen van deze centra. In het programma en de verordening Ruimte is evenwel een uitzondering opgenomen, op basis waarvan toch bepaalde vormen van detailhandel buiten de centra kunnen worden gerealiseerd.
Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel
Buiten de centra zijn enkele uitzonderingen mogelijk voor de vestiging van kleinschalige detailhandel, zoals gemakswinkels. Op locaties met veel passanten en bezoekers, zoals de grote treinstations, zijn meerdere vestigingen passend. Op andere locaties, zoals een benzinestation, zal het aantal vestigingen in het algemeen beperkt blijven tot één. Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die ondergeschikt is aan een beroep aan huis of ondergeschikt aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een schoonheidssalon. Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven is mogelijk. Bij agrarische bedrijven is de verkoop van producten uit eigen teelt toegestaan.
Overig
Het Programma Ruimte gaat niet specifiek in op horeca, fitnessruimten/gezondheidscentra/fysiopraktijken. Er wordt daarom voor deze functies aansluiting gezocht bij gemeentelijk beleid.
De Verordening Ruimte Zuid-Holland (2014) (hierna: Verordening) is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De meest recente versie van de Verordening ruimte Zuid-Holland dateert van 19 januari 2018 (geconsolideerd). De artikelen (dan wel artikelleden) uit de Verordening die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkeling, worden achtereenvolgens behandeld.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit artikel omschrijft aan welke eisen een bestemmingsplan dient te voldoen wanneer het een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Daarnaast dient in die behoefte te worden voorzien binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. Dit kan door herstructurering, transformatie of anderszins.
Indien niet binnen bestaand stads- of dorpsgezicht in de behoefte kan worden voorzien, gelden aanvullende eisen.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 2.2.1 geeft aan onder welke voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij dient beoordeeld te worden of sprake is van inpassen, aanpassen of transformatie. Inpassen kan zonder aanvullende voorwaarden. Voor aanpassen of transformatie gelden wel aanvullende voorwaarden. Tot slot geldt voor alle soorten ruimtelijke ontwikkeling dat getoetst dient te worden aan de ruimtelijke kwaliteitskaart zoals onder subparagraaf 3.2.1 reeds naar voren is gekomen.
Artikel 2.1.4 Detailhandel
Een bestemmingsplan kan niet zonder meer detailhandel toestaan. Op grond van het provinciale beleid en de daarmee samenhangende verordening, mag alleen binnen de centra worden voorzien in detailhandelsvoorzieningen. Daarvan is in drie gevallen sprake:
Op de voorwaarde dat detailhandel slechts binnen de centra kan worden gerealiseerd, zijn in de verordening ook uitzonderingen opgenomen. Dit is het geval bij perifere detailhandel en bepaalde vormen van kleinschalige detailhandel. Zo geldt een uitzondering voor kleinschalige detailhandel in de vorm van een gemakswinkel. Onder gemakswinkel wordt verstaan een winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen.
Relatie tot het plan
Voor dit project geldt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden doorlopen. Voor de Laddertoets wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder.
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit, geldt dat het project aan te merken is als 'inpassen'. Er wordt immers niet voorzien in een wijziging op structuurniveau, de ontwikkeling past bovendien binnen de aard en schaal van het gebied en in paragraaf 3.2.2 heeft toetsing plaatsgevonden aan de kwaliteitskaart, waaruit is gebleken dat het project voldoet aan de relevante richtpunten.
Het project voorziet bovendien ook in ca. 1.500 m2 bvo commerciële ruimten, waarvan maximaal 750 m2 bvo bedoeld is voor het gebruik als versmarkt/buurtsupermarkt. In beginsel is detailhandel alleen binnen of aansluitend aan de centra toegestaan, waar in deze situatie geen sprake van is. De verordening geeft echter ook aan dat in uitzondering op de hoofdregel, kleinschalige detailhandel buiten de centra is toegestaan. Onder kleinschalige detailhandel valt onder meer een gemakswinkel, waar gelet op de definitie van gemakswinkel de beoogde versmarkt/buurtsupermarkt onder valt.
In een eerder stadium zijn de plannen voorgelegd aan de provincie in verband met de beoogde versmarkt. De provincie heeft hier per brief van 7 juli 2017 positief op gereageerd, waarbij de provincie heeft aangeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor de beoordeling van het toevoegen van kleinschalige detailhandel bij de gemeente ligt. De brief is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. Voor dit plan kan gemotiveerd worden afgeweken van de hoofdregel dat nieuwe detailhandel primair binnen bestaande centra gerealiseerd dient te worden. Daarbij is de toegevoegde waarde van de combinatie van de functies die met dit bouwplan worden mogelijk gemaakt, van belang. Deze combinatie heeft een wisselwerking op elkaar en de functies kunnen elkaar daarom versterken. Voorts is de versmarkt een waardevolle toevoeging voor personeel van het naastgelegen bedrijventerrein / havengebied, die in de pauze kan lunchen en een kleine boodschap kan doen. De ontwikkeling van het havengebied sluit daarnaast goed aan op de geplande voorzieningen, zowel voor de werknemers van het havengebied als voor de buurt als geheel.
Dat zij deze versmarkt en overige functies kunnen gebruiken, heeft bovendien eveneens een positief effect op het plan. Met de geplande ontwikkeling wordt de consumentenverzorging in Schiedam West verbeterd. Er is dan ook geen vrees dat sprake zal zijn van leegstand of ontwrichting van de huidige structuur door een versmarkt van maximaal 750 m2 bvo in het plan op te nemen (aanvullend wordt verwezen naar paragraaf 3.4.10).
Conclusie
De provinciale verordening vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In 2008 heeft het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, waar de Stadsregio Rotterdam onderdeel van is, de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel vastgesteld. De strategie stelt niet langer het aantal woningen centraal, maar focust zich primair op de kwaliteit van de woonmilieus met een focus op binnenstedelijk bouwen, waarbij 80% van de woningbouwopgave gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied. De opgave is om door het juiste aanbod aan woonmilieus het (internationale) vestigingsklimaat van de Zuidvleugel te versterken. De verstedelijkingsstrategie is nadere uitgewerkt in verstedelijkingsafspraken voor de verschillende regio's. Voor de Stadsregio Rotterdam geldt een kwantitatieve opgave van 65.000 woningen, inclusief ongeveer 30.000 woningen ter compensatie van sloop. Ingezet wordt op het beter op elkaar laten aansluiten van vraag en aanbod, waarbij voor deze regio geldt dat een groot tekort is aan groen-stedelijke woonmilieus.
De regionale woningmarktambities zijn nader uitgewerkt in het 'Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam'. Het scenario gaat uit van de aanname dat er de komende 10 jaar 65.000 nieuwe woningen nodig zijn in de regio, tegenover 30.000 woningen die gesloopt moeten worden. De ambitie is om 80% van deze woningen binnen het bestaand bebouwd gebied te bouwen. Kernbegrippen bij nieuwbouw zijn het toevoegen van nieuwe woonmilieus, leefbaarheid, een betere spreiding van sociaal-bereikbare woningen, een goede kwaliteit van de openbare ruimte en duurzaamheid.
Het regionaal beleid zet in op het bevorderen van een gevarieerd aanbod aan en het toevoegen van nieuwe woonmilieus. Dit moet bijdragen aan een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningvoorraad over de regio. De gemeente Schiedam kenmerkt zich, net als Vlaardingen en Rotterdam-West, door een relatief eenzijdig aanbod aan compact-suburbane woonmilieus (hoogbouw en middelhoogbouw in een groene omgeving) en levendig-stedelijke woonmilieus met veel sociale huurwoningen. De opgave voor deze regio is kwantitatief van aard en richt zich op het wegnemen van het overschot aan deze woonmilieus ten gunste van rustig-stedelijke en grondgebonden suburbane woonmilieus.
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (hierna: MRDH) heeft op 9 december 2016 de agenda detailhandel voor de periode van 2016-2021 vastgesteld. De MRDH is op 1 januari 2015 van start gegaan. De MRDH omvat het gebied van 23 gemeenten.De Metropoolregio Rotterdam Den Haag heeft zich als doelstelling opgelegd om meer werkgelegenheid, hogere economische groei en behoud van de internationale concurrentiepositie te bewerkstelligen. De economische trends vormen vervolgens de context waarin werkzaamheden uitgevoerd wordt. Deze vijf trends zijn metropoolvorming, het toenemend belang van kennisontwikkeling in de economie, de opkomst van de nieuwe maakindustrie, ecologisering van de economie en het toenemende belang van aantrekkelijk stedelijk leven voor de economie. De MRDH streeft naar het realiseren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat, met focus op het voorzieningenniveau, binnen en buiten het stedelijk gebied. De MRDH vindt het daarom essentieel om zich in te zetten voor een aantrekkelijke winkelstructuur met vitale winkelgebieden.
Sterke vestigingsmilieus met onderscheidende kwaliteit, prijs en kwaliteit zullen meer (en groeiende) bedrijven trekken en daardoor leiden tot meer werkgelegenheid. Naast een kwantitatieve benadering, gericht op de passende omvang van vraag, (plan)aanbod en voorraad is dan ook kwalitatieve benadering op zijn plaats. Hiermee kan invulling worden gegeven aan een aantrekkelijke stedelijke ontwikkeling die zowel lokaal kwaliteit van leven oplevert (dus in relatie tot wonen en recreatief verblijf), als ook een bijdrage levert aan het regionaal onderscheidende en concurrerende vestigingsaanbod.
Indien met een ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bvo aan detailhandel mogelijk wordt gemaakt, dan zal het plan moeten worden voorgelegd aan de MRDH. Aangezien met voorliggend plan slechts maximaal 750 m2 bvo detailhandel in de vorm van een buurtsuper of versmarkt ter ondersteuning van de toekomstige woningen wordt beoogd, is dit overleg niet noodzakelijk.
Op 28 september 2009 heeft de raad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie.
In de Stadsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt de ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau.
De ontwikkeling van het Toernooiveld sluit aan op de ambitie om te komen tot meer differentiatie in woonmilieus. Het belang van het midden en duurdere huur- en koopsegment groeit en daar wordt met dit bestemmingsplan in voorzien. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving, zoals rustige, groene suburbane woonmilieus. Ook de hoofdopgaven 'mooie, schone en veilige openbare ruimte' en 'groene, milieuvriendelijke, klimaatbestendige stad' hebben raakvlakken met dit project, gelet op de inzet om door toepassing van een warmtepomp een gasloos gebouw te realiseren met een aanzienlijke beperking van de normale CO2-footprint. Het realiseren van groene gevels met een positieve invloed voor biodiversiteit, draagt daar eveneens aan bij.
figuur 3.4 Visie wonen, Stadsvisie 2030
In 2008 is de Hoogbouwvisie Schiedam vastgesteld. De grootstedelijke opgave waar Schiedam voor staat richt zich minder op verdere stedelijke uitbreiding en meer op stedelijke herontwikkeling en herstructurering binnen haar gemeentegrenzen. Bij deze stadsvernieuwing komt regelmatig de wens tot hoogbouwinitiatieven vanuit de markt naar voren. De nota is bedoeld om de vraag naar hoogbouw te structureren. Daarbij is een drietal opgaven te onderscheiden: versterken van de eigen identiteit van Schiedam, Schiedam in een dynamisch evenwicht en de groenblauwe slinger van Midden-Delfland naar de Nieuwe Maas. In de Hoogbouwvisie is een onderscheid gemaakt naar drie categorieën: samenhang (hier is de hoogte van de hoogbouw niet hoger dan 5/3 van de gemiddelde hoogte), onderscheid (de hoogte ligt tussen 5/3 en 8/3 van de gemiddelde hoogte) en overstijging (de hoogte is meer dan 8/3 van de gemiddelde hoogte). Aan de hand van de visie kunnen verschillende initiatieven binnen een afgewogen kader worden getoetst en kan deze richting geven aan de verschillende doelstellingen die de stad zichzelf heeft gesteld voor de toekomst.
De wijk Toernooiveld is ontwikkeld als een laagbouwmilieu in de luwte van hogere bebouwing langs de Vlaardingerdijk en de Van Haarenlaan. Oorspronkelijke bebouwing op deze locatie bestond uit hogere bebouwing en gelet op de locatie lijkt ook nu een grootschalige ontwikkeling een passend initiatief. De hoofdentree van de stad wordt gevormd door de Vlaardingerdijk en alle bebouwing rond de kruising van de Van Haarenlaan met de Vlaardingerdijk bestaat uit minimaal 5 bouwlagen. De toevoeging van twee woontorens vormt een accent op deze hoofdentree, passend bij de schaal en dynamiek van een stadsrand. Twee belangrijke elementen die bij hoogbouw komen kijken zijn windhinder en bezonning. In het kader van de planontwikkeling zijn deze twee aspecten onderzocht. In hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting wordt hier nader op ingegaan.
De Hoogbouwvisie Schiedam vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 28 juni 2012 is de Woonvisie Schiedam 2030 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de in de Stadsvisie benoemde hoofdopgaven met betrekking tot het wonen voor de periode tot 2030. Uitgangspunt is dat alle Schiedammers de kans moet worden geboden om aantrekkelijk te kunnen wonen in een kwalitatief goede woon- en leefomgeving, welke voldoende mogelijkheden biedt voor sociale stijging. Deze ambitie wordt gerealiseerd door nieuwe woonmilieus te ontwikkelen door stedelijke vernieuwing én Schiedam om te vormen naar een levensloopvriendelijke stad. De Woonvisie gaat uit van de bouw van 3.500 nieuwe woningen tot 2030. Dit zal zowel plaatsvinden op nieuwe woningbouwlocaties, als door herstructurering van bestaande woongebieden.
Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke schakels op de woningmarktladder aan te vullen, zodat er altijd een woning is die past in ieders wooncarrière. De behoefte bestaat aan meer verschillende typen woningen voor Schiedammers met een middeninkomen, zoals eengezinswoningen met een tuin. Om aan deze behoefte te voldoen zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de stedelijke ruimte stijgt.
De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de Woonvisie 2030. In de woonvisie zijn een aantal manieren opgenomen waarop de gemeente de woonvoorraad wil vergroten. Onderdeel daarvan is 'afmaken wat we begonnen zijn'. De ontwikkeling ter plaatse van het Toernooiveld is opgenomen in deze lijst. Het segment van de woningen is gericht op het aantrekken van de midden en hogere inkomensgroepen en draagt daarmee bij aan de gemeentelijke woonbehoefte. Het toevoegen van de commerciële functies verhoogt bovendien de levendigheid en aantrekkelijkheid van het gebied.
De gemeente beschikt over het Beeldkwaliteitsplan Toernooiveld 2003 (28 april 2003). Het beeldkwaliteitsplan is destijds opgesteld ten behoeve van de totale ontwikkeling van het Toernooiveld, waar het plangebied van voorliggend bestemmingsplan onder valt. Hierin was de ontwikkeling van de woontorens reeds voorzien. Zoals aangegeven hebben ontwikkelplannen door economische omstandigheden geen doorgang kunnen vinden. De woonvisie zoals aangehaald in voorgaande paragraaf geeft de projecten aan waarbij wordt afgemaakt waar de gemeente aan begonnen was. De ontwikkeling van de woontorens is daarin genoemd en was onderdeel van de in 2003 opgestarte totaalontwikkeling van het Toernooiveld.
De plannen zijn inmiddels wat gewijzigd ten opzichte van hetgeen werd voorzien in het beeldwaliteitsplan. Zo worden onder meer andere functies dan enkel wonen toegevoegd, is het plot wat verschoven en zijn de torens omgewisseld. Het beeldkwaliteitsplan geldt voor het overige echter nog wel. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting.
Het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2011-2020 'Schiedam duurzaam bereikbaar' (GVVP) is in 2011 vastgesteld. In het GVVP wordt beschreven op welke wijze de gemeente zich de komende jaren wil inzetten om haar strategische positie in de Zuidvleugel van de Randstad te behouden en te versterken en hoe het lokale bereikbaarheidsbeleid wordt vormgegeven om bij te dragen aan een vitale stad, waar het goed leven is. Gekozen is voor duurzame bereikbaarheid, goed voor mens, economie en milieu en voor langere tijd een oplossing biedend. Een goede bereikbaarheid over de weg staat centraal. Dit geldt niet alleen voor bereikbaarheid per auto maar ook per fiets en met het openbaar vervoer. Aan deze vereiste wordt voldaan met de ligging van het plangebied in de nabijheid de rijksweg A4 en A20 en station Schiedam Nieuwland. Voorts wordt in het GVVP aangegeven dat de parkeerbehoefte, als gevolg van meerdere auto's per huishouden, verder zal toenemen. Vanuit die optiek is het noodzakelijk om de parkeerbehoefte in beginsel op eigen terrein op te lossen. Het aspect verkeer en parkeren wordt in hoofdstuk 4 nader behandeld.
De uitgangspunten met betrekking tot parkeren uit het GVVP zoals in de vorige paragraaf omschreven, zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Parkeren (augustus 2017). Het uitvoeringsprogramma heeft betrekking op de parkeernormering en parkeerregulering, evenals enkele bijzondere thema's zoals het parkeren van bedrijfswagens in woonwijken en het invoeren van 'parkeren in balans' op bedrijventerreinen. Met het uitvoeringsprogramma zijn nieuwe parkeernormen vastgesteld in de nota 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017'. De normen zijn een herijking van de nota 'Toepassing Verordening op de parkeerbijdrageregeling en parkeernormen' (2014).
De nota 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' kent een drietal uitgangspunten. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende drie gebieden: binnenstad, schil en overig. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt onder het gebied 'schil', zoals te zien is op onderstaande afbeelding, waarop het plangebied (globaal) is aangeduid in het rood.
Voor de schil geldt het volgende uitgangspunt:
Het deelgebied 'Schil' wordt gevormd door het grondgebied van Schiedam gelegen ten zuiden van de A20, inclusief de bedrijventerreinen Spaanse Polder en 's-Graveland-Zuid en uitgezonderd de ontwikkellocatie Harga. Voor dit gebied wordt met het nieuwe beleid uitgegaan van de minimale in plaats van de gemiddelde parkeernormen uit de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en parkeergeneratie'. Daarnaast wordt voor die delen van het schilgebied waar sprake is van gereguleerd parkeren het bezoekersgedeelte van de parkeernorm buiten beschouwing gelaten.
Gebieden waar gereguleerd parkeren wordt toegepast zijn gebieden waarin gewerkt wordt met parkeervergunningen en betaald parkeren voor bezoekers. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt niet in een dergelijke zone. Er dient daarom te worden uitgegaan van parkeernormen voor de onderscheidenlijke functies in het gebied 'Schil, niet gereguleerd', zoals opgenomen in de nota.
figuur 3.5 Gebiedsindeling parkeernormen (uitsnede nota Parkeernormen en
Mobiliteitsmanagement 2017)
Door een wijziging van de Woningwet komt per 1 juli 2018 de aanvullende werking ten aanzien van parkeren zoals opgenomen in de Bouwverordening te vervallen. Omdat het wenselijk blijft te voorzien in voldoende parkeerruimte bij ruimtelijke ontwikkelingen, dient in nieuwe bestemmingsplannen in de bestemmingsplanregels een artikel te worden opgenomen die regelt dat aan de nota 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' dient te worden voldaan, dan wel dat indien dit beleid wijzigt, van het gewijzigde beleid uit dient te worden gegaan. Bij bestaande bestemmingsplannen wordt dit geregeld middels het facetbestemmingsplan 'Parkeren' (juni 2018).
In voorliggend bestemmingsplan is het artikel ten aanzien van parkeren opgenomen onder de 'algemene gebruiksregels'. In paragraaf 4.6 van deze toelichting wordt nog ingegaan op de verkeer- en parkeeraspecten van dit plan.
Op basis van het gemeentelijk milieubeleid wordt gestreefd naar het beperken van de milieuhinder en het verkleinen van de 'milieuruimte' in de stad. De ambitie is daarbij om de in gang gezette milieuverbeteringen minimaal vast te houden en te versterken, een goede balans te vinden en vast te houden tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid en duurzaamheid. Bij de uitwerking van het milieubeleid worden leefbaarheid (gericht op de directe leefomgeving, lokaal), duurzaamheid (gericht op de wereld, mondiaal) en cradle-to-cradle (alle gebruikte materialen kunnen na hun leven in het ene product nuttig worden ingezet in een ander product) als leidende principes gehanteerd. Deze principes worden waar mogelijk toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.
In 2016 is het Klimaatbeleidsplan Schiedam 2016-2020 vastgesteld. In het Klimaatbeleidsplan is als doel gesteld om een CO2-reductie te halen in 2030 van 30%. Dit percentage is gebaseerd op de huidige stand der technieken en op de nulmeting en potentieelstudie die is uitgevoerd in 2015. Besparen op energie en het vergroten van de inzet van duurzame energiebronnen staat in dit plan centraal.
Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt. De visie is verder uitgebouwd op basis van ruimtelijke kenmerken. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de GroenBlauwe Structuurvisie. Het plangebied is globaal omkaderd in het rood.
figuur 3.5 Uitsnede GroenBlauwe Structuurvisie
De GroenBlauwe Structuurvisie heeft voor het plangebied geen specifieke ambities, voorwaarden of andere aanwijzingen. Het plangebied ligt wel langs een stadslaan en in de nabijheid van groenblauwe verbindingen, de Poldervaart, en een gebied waarbij de ambitie geldt een groene en ecologische verbinding te versterken dan wel te verruimen. De ligging van het plangebied in de nabijheid van deze aanwijzingen, leidt niet tot een aantasting van de gebieden en staat de realisatie van voornoemde ambitie niet in de weg.
In juli 2013 is de 'Nota Horecabeleid Schiedam 2013-2017' vastgesteld. Het uitgangspunt van deze nota is om horecaondernemers zoveel mogelijk ruimte te bieden om hun activiteiten te ontplooien. Zeker nu het economische klimaat minder goed is, wil de gemeente er alles aan doen om horecaondernemers te faciliteren. Waar het kan, zijn er ruimere mogelijkheden en minder regels. Dit draagt bij aan het algemeen streven om een boeiende en bloeiende horeca in Schiedam te hebben, die gericht is op zowel de inwoners van Schiedam als op bezoekers van de stad, en zowel overdag als 's avonds. Dit streven wordt gespecificeerd door in te zetten op diversiteit in soorten horeca, versteviging van het imago van Schiedam als horecastad van formaat en het bevorderen van de 'unique selling points' van Schiedam, zoals het historische centrum.
Het gebiedsgerichte beleid uit de horecanota, welke de leidraad vormt bij de vestiging van nieuwe horecabedrijven, omschrijft op welke locaties de vestiging van nieuwe horeca is toegestaan. Alleen op de plekken die specifiek zijn genoemd in de tabel in bijlage 2 van de Nota is de vestiging van nieuwe horeca toegestaan. In enkele gevallen kan hiervan worden afgeweken.
Een van de uitzonderingen op basis waarvan van het gebiedsgerichte beleid kan worden afgeweken, is indien omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dit kan in ieder geval indien afwijking van het beleid bijdraagt aan een verbetering van de openbare ruimte, de openbare orde, de lokale economie of de ruimtelijke ordening.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is niet opgenomen in de tabel in bijlage 2 van de Nota. Wel is door toevoeging van de brasserie sprake van een verbetering van de lokale economie. Naast de brasserie wordt ook een versmarkt en een healthcentre mogelijk gemaakt. Deze functies komen in de plint van de woontorens en versterken elkaar. Daar komt bij dat niet enkel door de toekomstige bewoners gebruik zal worden gemaakt van de functies, maar ook door de gebruikers van het nabijgelegen bedrijventerrein. Er is dan ook sprake van een waardevolle toevoeging in het gebied. Het Schiedamse horecabeleid vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In opdracht van gemeente Schiedam heeft BRO een studie uitgevoerd naar de detailhandelsstructuur binnen Schiedam, in verband met de verschillende detailhandelsinitiatieven die spelen binnen de gemeente. Om deze detailhandelsinitiatieven in samenhang te beoordelen voorkeursscenario's geformuleerd inzake de toekomstige ontwikkeling van detailhandel in de gemeente Schiedam. Hierin wordt duidelijkheid gegeven over het toekomstperspectief en de positionering van de verschillende winkelgebieden binnen de detailhandelsstructuur en wordt een toetsingskader opgenomen om detailhandelsinitiatieven te kunnen beoordelen. Deze notitie is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
In de notitie van BRO komt naar voren dat het winkelaanbod in Schiedam in zijn totaliteit beperkt is. Schiedam is in de notitie onderverdeeld in twee gebieden, namelijk het noordelijk deel en het zuidelijk deel van Schiedam. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt onder het zuidelijk deel. Hiertoe behoort tevens het centrumgebied.
Voor het zuidelijk deel wordt een bandbreedte aangegeven van 325 m2 tot 1.550 m2 winkelvloeroppervlak (wvo). De ontwikkeling van detailhandel (dagelijkse boodschap) geldt als waardevolle toevoeging geldt in dit gebied, waardoor de structuur versterkt wordt maar leegstand wordt voorkomen. Dit geldt met name ook voor West, waar geen supermarkten van een moderne omvang gevestigd zijn. In de notitie wordt ruimte gezien voor een viertal ontwikkeling:
Relatie tot bestemmingsplan Toernooiveld
Met dit bestemmingsplan wordt naast woningbouw ook voorzien in een aantal andere (kleinschalige) functies, waaronder een detailhandelsfunctie voor de dagelijkse boodschappen van maximaal 750 m² brutovloeroppervlak. De toevoeging van deze functie wordt, mede gelet op de detailhandelsnotitie, als wenselijk en haalbaar beoordeeld. Hierbij is overwogen dat het gelet op de gefragmenteerde en kleine winkelruimtes niet mogelijk is een supermarkt in te passen op het Rubensplein. Het is in de bestaande stedenbouwkundige structuur evenmin mogelijk om extra winkelruimte toe te voegen aan het Rubensplein. Aanvullend is overwogen dat de bestaande supermarkt aan de Mesdaglaan te klein is om voldoende assortiment voor de consumentenverzorging in West te bieden. Uitbreidingsmogelijkheden voor deze supermarkt ontbreken. Om deze reden wordt het realiseren van een supermarkt van maximaal 750 m² bvo op het Toernooiveld als een wenselijke ontwikkeling beschouwd, welke een bijdrage zal leveren aan het verbeteren van de consumentenverzorging in West. Omdat deze ontwikkeling kan worden gezien in samenhang met de verplaatsing van de bestaande supermarkt aan de Mesdaglaan kan, ten opzichte van de bestaande situatie, worden gesproken van een beperkte toevoeging van 370 m² wvo aan winkelruimte. Het bestemmingsplan is in lijn met de Notitie Ontwikkelmogelijkheden detailhandel Schiedam.
In dit hoofdstuk wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen en wordt stilgestaan bij overige ruimtelijke aspecten.
Op basis van Rijks- en provinciaal beleid, dient voor de realisatie van de woontorens met commerciële ruimten in de plint de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. De ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt volledig binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Dit gebied wordt ontsloten door de bestaande infrastructuur. Dit betekent dat met name de (actuele) behoefte aan de ontwikkeling dient te worden aangetoond.
Wonen
In totaal wordt met dit bestemmingsplan voorzien in de toevoeging van 149 huur- en/of koopwoningen met een oppervlakte tussen de 80 m2 en 125 m2 gbo. Het betreffen woningen in het midden- en duurdere segment. In bestemmingsplan 'West' was de voorgenomen ontwikkeling reeds geregeld. Door een verschuiving van het plot en enkele wijzigingen van de plannen is een nieuw bestemmingsplan nodig. Ten aanzien van de functie wonen die middels dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is echter geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er vindt geen functiewijziging plaats. De omvang van de wijziging in het programma leidt eveneens niet tot de conclusie dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De voorgaande plannen maakten 130 woningen mogelijk, de huidige plannen bestaan uit de realisatie van 149 woningen. Dit zijn 19 woningen extra ten opzichte van wat mogelijk is onder bestemmingsplan "West", wat slechts een beperkte toename is ten opzichte van het geheel.
Commerciële ruimten
De 1.500 m2 bvo commerciële ruimten worden gevuld met een kleine buurtsupermarkt/versmarkt, gezondheidsvoorzieningen zoals een fitnesscentrum of een fysiopraktijk en een kleine horeca gelegenheid. Deze functies dienen in eerste instantie de bewoners van de woontorens, maar niet alleen. Ook voor personen binnen de bedrijven ter plaatse van de havens, wordt het mogelijk de dagelijkse snelle boodschap bij de buurtsuper te doen, al dan niet in combinatie met een lunch bij de brasserie. Het creëert derhalve een verbinding tussen de haven en de stad, het zogenoemde 'blurring'.
In het kader van duurzaamheid is gekozen voor het zo veel mogelijk verlagen van de CO2-footprint van het gebouw door toepassing van warmtepompen, gecombineerd met zonnepanelen op het dak van de twee torens. Door het leveren van koeling in de appartementen met dit systeem, wordt voor de gebruikers van het complex een comfortdienst geleverd die tevens vermijdt dat gebruikers losse airco-apparaten aanschaffen en gebruiken. Juist deze apparaten zijn grote energieverbruikers met een grote CO2-footprint. Hiermee wordt een aanzienlijk CO2-besparing bereikt. Daarnaast is sprake van een gebouw dat niet is aangesloten op het gasnet. Daarmee draagt het bij aan de doelstelling om het gasverbruik in Nederland aanzienlijk terug te brengen en zorgt het voor een vermindering van de verbranding van fossiele brandstoffen.
Het toepassen van groene gevels, sedumdak op de commerciële ruimten, vergroening van de overgang van het gebouw naar maaiveld en het realiseren van plantenbakken bij alle woningen draagt bij aan zaken als het beperken van opwarming en het vasthouden van water. Ook zal hiermee een – beperkte – bijdrage worden geleverd aan de filtering van fijnstof.
De wijk Toernooiveld is ontwikkeld als een laagbouwmilieu in de luwte van hogere bebouwing langs de Vlaardingerdijk en de Van Haarenlaan. In vrijwel alle eerdere plannen, zoals beeldkwaliteitsplan 'Het Toernooiveld' d.d. 28 april 2003 en bestemmingsplan 'West' waren er daarom op de vrijliggende locatie langs de Vlaardingerdijk hogere gebouwen geprojecteerd. Ook de oorspronkelijke bebouwing in het gebied was grootschalig. Gezien de locatie ligt een grootschalige ontwikkeling zoals die wordt voorzien met voorliggend bestemmingsplan ook voor de hand: De Vlaardingerdijk is een hoofdentree van de stad en het betreft een fors profiel met een schaal en dynamiek die bij een stadsrand past. Alle bebouwing rond de kruising van de Vlaardingerdijk en de Van Haarenlaan is ook minimaal vijf lagen hoog, en dit past ook bij de entree van de stad. Een accent in de vorm van twee torens zou een logische aanvulling hierop zijn en zo is het plan ook ingestoken. Door de voorgestelde invulling met hoogbouw wordt ook ruimte vrijgespeeld voor een parkje voor de buurt en voorzieningen voor bedrijven in de haven.
Vanwege de prominente positie van het gebouw bij de entree van Schiedam is een iconisch gebouw op zijn plaats. De iconografie wordt in het ontwerp bepaald door een aantal elementen
Het gaat om een stedelijk gebouw aan de zuidzijde met een zachtere vormgeving richting woonbuurt. Aan de overzijde is die haven te zien met de grootschalige bedrijvigheid die daarbij hoort. Wonen met uitzicht op een werkende haven met bedrijvigheid in deze schaal geeft woningen op deze plek een unieke kwaliteit.
De groen-blauwe slinger die ook in het vigerende bestemmingsplan West wordt aangegeven blijft in stand door de ventweg enkel te voorzien van langsparkeren aan de gebouw zijde en door voldoende profiel te realiseren voor het behouden van een groen karakter.
De positionering van het bouwvolume richting Vlaardingerdijk en het opnemen van een parkeergarage onder de bebouwing maakt het mogelijk een strook groen in te richten tussen de bebouwing en de achterliggende woonwijk. Ook is hierdoor maar een beperkt aantal nieuwe parkeerplaatsen in het openbaar gebied nodig.
Het realiseren van een (woon-)gebouw van met het in dit bestemmingsplan voorziene volume zal zorgen voor schaduwwerking in haar omgeving. Voor een goede stedenbouwkundige inpassing dient de schaduwwerking in ogenschouw te worden genomen. Door het gebouw maximaal tegen de Vlaardingerdijk in de zuid- en westkant van de locatie te situeren wordt zoveel mogelijk overlast vermeden. Daarnaast zorgt de plaatsing maximaal richting de Vlaardingerdijk voor de realisatie van een groenstrook tussen het gebouw en de achterliggende woonwijk.
Ten aanzien van schaduwwerking van gebouwen bestaat geen algemene regelgeving. Mogelijke negatieve en positieve effecten worden gewogen samen met andere en negatieve aspecten van het toelaten van bebouwing op deze locatie. Voor de toegelaten bouwvolumes is een bezonningsstudie gedaan die inzicht geeft in de wijzigingen ten opzichte van de bestaande mogelijke situatie uit het bestemmingsplan "West", welke reeds ruimte bood voor de bouw hoogbouw op de planlocatie.
De schaduwwerking van de bebouwing die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in kaart gebracht voor de momenten 21 maart, 21 juni, 21 december en vergeleken met de situatie zoals in het vigerende bestemmingsplan "West". Verwezen wordt naar bijlage 15 bij deze toelichting. De maximale bouwhoogte van de bebouwing is niet gewijzigd. Door dat de positie van de hoge en lage toren zijn verwisseld ontstaat op enkele plekken een kortere schaduwwerking. Op een aantal plekken ontstaat een langere schaduwwerking. Het gaat dan om ongeveer 30 á 45 minuten in de middag op het meetpunt 21 maart. Elke woning in de omgeving van het plangebied zal ook in de toekomstige situatie beschikken over meerdere uren zonlicht per dag. Hiermee wordt voldaan aan de in Nederland aanvaarde normering voor zonlicht in het kader van een goed woon- en leefklimaat (TNO-norm). De invloed van de geplande ontwikkeling op de bezonning in de omgeving vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Conclusie
De bezonningssituatie als gevolg van de geplande ontwikkeling vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan en de voorgestane ontwikkeling, is door Nieman Raadgevende Ingenieurs een windhinderonderzoek uitgevoerd. Dit is noodzakelijk om vast te kunnen stellen of een aanvaardbaar windklimaat optreedt na voltooiing van het bouwplan en derhalve geen windgevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Het onderzoek van 6 juni 2018 is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Windhinder in de (directe) omgeving van het project:
Windhinder in het project zelf:
Conclusie
De resultaten geven geen aanleiding tot varianten met specifieke maatregelen tegen windhinder en windgevaar, die moeten worden gesimuleerd en gekwantificeerd. Het aspect windhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het kader van de ruimtelijke ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan. Specifiek voor het aspect parkeren geldt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam op 22 augustus 2017 de nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017 heeft vastgesteld. Naar aanleiding daarvan is op dit moment ook een facetbestemmingsplan 'Parkeren' in ontwikkeling (ontwerp van 21 november 2017). Een en ander is reeds toegelicht in onderdeel 3.4.4 van deze toelichting. Voor de ontwikkeling van het Toernooiveld is daarnaast door bureau Exante een advies uitgebracht over de verkeerskundige aspecten en is een analyse opgesteld met het oog op het nieuwe parkeerbeleid van de gemeente. Het onderzoek van Exante van 18 juni 2018 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting.
Parkeren
In verband met een wijziging in de landelijke wetgeving komt de aanvullende werking van het Bouwbesluit 2012 op bestemmingsplannen ten aanzien van parkeren per 1 juli 2018 te vervallen (zie paragraaf 3.4.6 van deze toelichting). Om die reden dient bij nieuwe bestemmingsplannen in de regels te worden voorzien in een parkeerregeling. In voorliggend bestemmingsplan is een dergelijke regeling opgenomen in de algemene gebruiksregels. Bij de ontwikkeling van het bouwplan dient hier aan te worden voldaan. Algemene inzet van dit beleid is om de manier van verplaatsen meer richting collectief en/of openbaar vervoer te brengen. Een instrument om daarvoor te zorgen is het verlagen van de parkeernorm voor appartementen van 1,3 naar 1,0 (plaatsen per appartement en incl. bezoekersparkeren). Een ander instrument is het bevorderen van dubbel- en deelgebruik van vervoersmiddelen zoals auto's en van dubbel- en deelgebruik van parkeervoorzieningen
Onderbouwing
In de achterliggende Distilleerderbuurt vindt parkeren voor de bestaande appartementengebouwen plaats op straat, voor de laagbouwwoningen op de eigen oprit of – beperkt- in de eigen garage, op eigen terrein of – beperkt - in de garage bij de woningen aan de Burgemeester van Haarenlaan en tenslotte voor alle bezoekers van de wijk op straat. Er is geen gereguleerd parkeren in dit gebied. Er is forse overlast van parkeerders uit de Wiltonhaven (overdag) of vanuit de Schildersbuurt ('s-nachts).
Bij het ontwikkelen van het complex aan het Toernooiveld (WoH) is extra aandacht besteed aan de wijze van parkeren. Inzet is om zo min mogelijk overlast te veroorzaken voor de achterliggende buurt en om voor de huurders en eigenaren een comfortabele en veilige manier van parkeren te verzorgen. Er is daarom bewust gekozen om zoveel mogelijk van de volledige parkeerbehoefte niet op maaiveld, maar in een overdekte parkeervoorziening op te lossen. De ontwikkeling heeft op de aanscherping van het gemeentelijk parkeerbeleid met een aantal oplossingen gereageerd, en wil daarmee een positieve bijdrage leveren aan het nieuwe parkeerbeleid van de gemeente. Voor de hand zou liggen om de verlaagde parkeernorm te vertalen in een kleinere capaciteit van de overdekte parkeervoorziening. Daarvoor is echter niet gekozen gezien de grote belasting van het openbaar gebied die dan zou ontstaan. In de ontwikkeling is daarom voorzien in een stallingsgarage voor de gebruikers van de appartementen. Gekozen is voor een overdekte garage met totaal 156 plaatsen, waarvan 149 bestemd voor de appartementen en zeven plaatsen voor commerciële ruimten. In de parkeernormering die onderdeel is van het parkeerbeleid wordt daarmee in de overdekte stallinggarage de benodigde capaciteit afgedekt voor alle appartementen en van de eigenaren/huurders van de commerciële ruimten. Het effect van de overdekte voorziening is dat er een minimaal beslag wordt gelegd op ruimte voor parkeerplaatsen in de openbare ruimte, waardoor de aanleg van die plaatsen beperkt kan worden tot een toevoeging van 34 plaatsen. De voornoemde 34 parkeerplaatsen buiten de parkeergarage worden als volgt ingedeeld (aangegeven met rood kader).
figuur 4.1 aanduiding parkeerplaatsen openbaar gebied, UNO Architecten
Fietsparkeren
Het gebouw wordt voorzien van een tweetal oplossingen voor het fietsparkeren. Voor een 30-tal appartementen wordt het fietsparkeren opgelost in de eigen berging op de begane grond. Voor de overige 119 appartementen worden centrale, collectieve, fietsenbergingen gerealiseerd in de stallingsgarage. Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld 3 plaatsen per appartement. Deze 119 appartementen krijgen een ruimere berging in de woning zelf.
Verkeersgeneratie en ontsluiting
Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verkeersdruk met circa 1.500 mvt/etmaal toe. De berekening is opgenomen in de bijlagen bij het adviesmemo. De woningen generen circa 660 mvt/etmaal en de commerciële ruimten circa 840 mvt/etmaal. Het verkeer verdeelt zich gelijkmatig over de aansluitingen. Invoering van een systeem met deelauto's wordt onderzocht op haar toepassingsmogelijkheden.
De wijk heeft twee ontsluitingen voor autoverkeer. Een ontsluiting direct op de Vlaardingerdijk, die vanuit de wijk enkel rechts-afslaand verkeer richting Vlaardingen en A4 bediend, en een ontsluiting op de Van Haarenlaan aan de noord-oost zijde van de buurt, die met name richting stad is gericht. Het plan voorziet tevens in een extra invoeger vanuit de Vlaardingerdijk naar een nieuwe ventweg evenwijdig aan de Vlaardingerdijk. Deze ventweg geeft een directe ontsluiting van de commerciële voorzieningen zonder dat de achterliggende buurt wordt belast.
In de directe omgeving neemt - uiteraard - de verkeersdruk toe. De verkeersveiligheid en leefbaarheid blijven echter ruimschoots gewaarborgd. Voor de bereikbaarheid zijn de gevolgen te verwaarlozen. De toename van de verkeersdruk beïnvloedt de gevoelsmatige verkeersveiligheid en leefbaarheid wel negatief, voornamelijk op de Pieter Loopuytstraat. Aanvullende maatregelen in de wijk kunnen dit effect verminderen. De druk blijft wel ruimschoots onder de grens van 3.500 mvt/etmaal voor een erftoegangsweg (woonstraat). Ondanks dat de berekeningen vanuit verkeerskundig oogpunt hiertoe geen aanleiding geven, worden mogelijkheden onderzocht om maatregelen te treffen in de vorm van nieuwe ontsluiting voor autoverkeer, van de Peter Loopuytstraat/Veeartsweg naar de Burg. Van Haarenlaan en/of aanpassingen van het profiel van o.a. enkele bochten in de Pieter Loopuytstraat. Dit als gevolg van diverse gesprekken met de wijk waarin de wenselijkheid van maatregelen wel nadrukkelijk naar voren is gekomen. Het bestemmingsplan West biedt de mogelijkheden voor de aanleg van deze buiten het plangebied gelegen extra ontsluiting.
Onderstaande afbeelding toont de ontsluiting van het plangebied in het zwart en in het rood de Pieter Loopuytstraat, waar de verkeersdruk met ca. 750 mvt/etmaal toeneemt. Ondanks dat de berekeningen vanuit verkeerskundig oogpunt hiertoe geen aanleiding geven, is binnen de gemeente Schiedam ruimte gereserveerd voor het treffen van maatregelen in de vorm van een nieuwe ontsluiting voor autoverkeer, van de Pieter Loopuytstraat/Veeartsweg naar de Burg. Van Haarenlaan. Deze optie is reeds mogelijk op basis van het bestemmingsplan “West” en valt daarmee buiten de kaders van voorliggend bestemmingsplan. De mogelijke nieuwe ontsluiting is onderstaand afgebeeld in het geel.
figuur 4.2 Ontsluiting plangebied (zwart), extra ontsluiting Veeartsweg (geel) en aanduiding toename verkeer Pieter Loopuytstraat (rood), uitsnede verkeersstudie Exante.
Invoeger Vlaardingerdijk
De Vlaardingerdijk heeft een stroomfunctie en vormt een belangrijke schakel in de ontsluiting van Schiedam. Aansluitingen op stroomwegen moeten tot een minimum worden beperkt. Aansluitingen verlagen de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid. Op minder dan 100 meter van de huidige aansluiting voorziet in een invoeger naar de ventweg. Dit is in strijdig met het beleid landelijk gehanteerde beleid Duurzaam Veilig. De invoeger is voorzien van een uitvoegstrook. In vergelijking met de huidige aansluiting (zonder uitvoegstrook) is dit echter een grotere verbetering voor de verkeersveiligheid en doorstroming. Al met al levert de invoeger daarmee een positieve bijdrage aan de doorstroming en verkeersveiligheid. Wanneer de bestaande aansluiting veiliger wordt gemaakt en deze ook kan dienen voor de nieuwe ontwikkeling, levert het initiatief een netto bijdrage aan de verkeersveiligheid en doorstroming voor de Vlaardingerdijk.
Conclusie
In de directe omgeving neemt de verkeersdruk toe. De verkeersveiligheid en leefbaarheid blijft ruimschoots gewaarborgd. Voor de bereikbaarheid zijn de gevolgen te verwaarlozen. De toename van de verkeersdruk beïnvloedt de verkeersveiligheid en leefbaarheid negatief. Aanvullende maatregelen in de wijk kunnen dit effect verminderen. Ten aanzien van parkeren geldt dat wordt voorzien in 156 parkeerplaatsen in de garage en 34 parkeerplaatsen buiten. Met het oog op het principe van onder meer dubbelgebruik en de wens het autogebruik te verminderen, wordt in de eigen behoefte voorzien.
Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave. In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk. De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.
Situatie plangebied archeologie
Het huidige bestemmingsplan 'West' kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - B'. Binnen deze gronden geldt dat niet zonder meer gebouwd mag worden. Ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie B' mogen geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd welke dieper dan het NAP reiken (wat neerkomt op ca. 3 m - maaiveld) en waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m².
Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is de ontwikkeling voorgelegd aan de Afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR). Per brief van 22 december 2017 heeft het BOOR hierop gereageerd. De brief is toegevoegd aan de bijlagen bij voorliggend bestemmingsplan. Conform de Archeologische Waarden- en Beleidskaart van gemeente Schiedam dient de noodzaak van een archeologisch onderzoek te worden getoetst bij grondroerende werkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 3,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter. De grondroerende werkzaamheden betreffen de aanleg van één ondergrondse parkeerlaag en het slaan van 393 (hei)palen. De bovengenoemde marges van toegestane verstoring worden overschreden. Echter, in verband met de aanwezige ophoogpakketten, wordt alleen het heiwerk als bodemverstorend gezien. Aangezien het palenplan als extensief wordt beoordeeld, waarbij eventueel toekomstig archeologisch onderzoek mogelijk blijft, is een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie niet noodzakelijk. De locatie kan worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis.
Situatie plangebied cultuurhistorie
Het plangebied is niet aangewezen als Rijks- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Er is evenmin sprake van monumenten die worden geschaad door de voorgenomen werkzaamheden. Wel kent de gemeente Schiedam een strikt molenbeleid. Binnen een zone van 100 meter rondom een molen mag niet zonder meer een bouwwerk worden opgericht. Het plangebied valt echter buiten een zogenoemde molenbiotoop, waardoor er ook op dit onderdeel geen belemmeringen optreden voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt. Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.
figuur 4.3 Verharding plot oude bebouwing
Waterkwantiteit
Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel. Tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Het Hoogheemraadschap van Delfland maakt gebruik van de Watersleutel om de benodigde compenserende waterberging te realiseren. Hierbij wordt gelet op een aantal relevante kenmerken binnen het watersysteem van de huidige situatie en de toekomstige situatie.
De situatie waarin de voorgaande bebouwing nog niet was gesloopt is beoordeeld. De oude bebouwing ter plaatse van het Toernooiveld bedroeg ca. 4.612 m2. Zie hiertoe ook figuur 4.3. De verharding die middels het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, bedraagt 6.292,5 m2.
Berekening extra waterberging
In de berekening is zoals aangegeven een vergelijking gemaakt tussen de situatie waarin de oorspronkelijke strokenbebouwing nog niet was gesloopt en het huidige plan. Daarnaast is het huidige plan beoordeeld op de mogelijkheden die het bestemmingsplan "West" gaf. De berekening geeft aan dat er 85 m3 extra waterberging moet worden gerealiseerd. De berekening met behulp van de watersleutel is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. De waterbergingsopgave zal worden opgelost middels een wadi van 170 m2. De wadi dient op zodanige wijze ontworpen te worden dat deze bij volledige vulling een ledigingstijd van 48 uur kent. Het beheer en onderhoud van de wadi wordt verzorgt door gemeente Schiedam. Daarnaast zorgen een aantal elementen die in het gebouw zijn opgenomen voor wateropvang, c.q. van tijdelijke opvang van water (vertraging in afvoer). Het gaat daarbij om de sedum bedekking van het dak van de commerciële ruimte, om de vergroening van de overgang van het gebouw naar het maaiveld en om de vergroening in de gevel en de geprojecteerde plantenbakken bij de woningen.
Waterkwaliteit
Realisatie van de het appartementencomplex heeft geen invloed op de waterkwaliteit. De projectlocatie is gelegen nabij oppervlaktewater, maar er worden geen uitlogende materialen gebruikt die met het hemelwater in aanraking kunnen komen, waardoor het project eveneens geen negatieve invloed heeft op de grondwaterkwaliteit.
Riolering
Bij realisatie van de woningen wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd om het vuilwaterriool niet te belasten met schoon hemelwater.
Beschermde zones
In afwijking van wat in bestemmingsplan 'West' is opgenomen, is het plangebied niet gelegen binnen of in de nabijheid van een (beschermingszone van) een waterkering. De beschermingsregeling ten behoeve van deze waterkering is daarom niet overgenomen in het voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Met realisatie van beoogde ontwikkeling zijn er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.
tabel 5.1 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. In dergelijke gebieden geldt dat toekomstige gebruikers meer milieuhinder kunnen ondervinden als gevolg van bedrijvigheid dan wanneer sprake is van een rustige woonwijk, maar dat dit gezien de gebiedstypering aanvaardbaar wordt geacht.
Relatie tot bestemmingsplan
Bedrijvigheid binnen plangebied
Met voorliggend bestemmingsplan worden commerciële functies in de plint mogelijk gemaakt. Het plangebied kan daarom getypeerd worden als een gebied met functiemenging. Het begrip 'gebied met functiemenging' wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder voorwaarden toelaatbaar zijn. Binnen deze gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure zijn dan niet toepasbaar.
In bijlage 4 van de VNG-brochure is een voorbeeld-Staat-van-Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging opgenomen, die specifiek gericht is op de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten binnen gebieden met functiemenging. Deze voorbeeld-Staat-van-Bedrijfsactiviteiten bevat geen richtafstanden maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
De commerciële functies die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, kunnen allen onder categorie A geschaard worden. Voor detailhandel geldt dat op basis van de lijst een supermarkt/warenhuis categorie B geldt, echter is hier meer sprake van een versmarkt (A) en kan bovendien gelet op de omvang niet gesproken worden van een volwaardige supermarkt en eveneens niet van een warenhuis. Voor deze functie kan daarom ook aangesloten worden bij categorie A.
Bedrijvigheid buiten plangebied
Benzinestation
Aan de zuidzijde van het plangebied liggen diverse bedrijfsbestemmingen. De dichtstbijzijnde betreft een benzinestation waar geen lpg verkocht wordt. De kortste afstand tussen de woontorens en de bestemmingsgrens van het benzinestation bedraagt 48 meter. Op basis van het groene boekje van de VNG geldt voor een benzineservice station zonder lpg (SBI-2008: 473), welke onder milieucategorie 2 geschaard kan worden, een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt derhalve ruimschoots voldaan.
Havens
Meer ten zuiden liggen de havens met diverse bedrijven, waarvan de dichtstbijzijnde bedrijven de functieaanduidingen tot categorie 2 en tot categorie 3.1 kennen. Zoals hierboven aangegeven geldt voor categorie 2 een richtafstand van 30 meter. Voor milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstanden wordt eveneens ruimschoots voldaan. Het bestemmingsplan 'Havens' maakt de toepassing van milieuzonering voor de aanwezige en toegelaten bedrijven inzichtelijk. Er is sprake van een gezoneerd bedrijventerrein op grond van de Wet geluidhinder en van een gewoon bedrijventerrein. Om die reden is in dat bestemmingsplan ook uitgegaan van twee Staten van Milieubelastende activiteiten zoals toegevoegd aan de bijlagen bij de regels behorende bij dat bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Havens' kent een interne milieuzonering. Dit houdt in dat lichtere vormen van bedrijvigheid aan de randen van het industrieterrein toegelaten zijn en op grotere afstanden zwaardere bedrijfsactiviteiten. De zwaarste bedrijvigheid op het terrein betreffen de bedrijven Klassmann Deilmann Benelux (Nieuwe Waterwegstraat 34-36) en Van Mannekus & Co. (Nieuwe Waterwegstraat 39-45). Deze bedrijven liggen ca. 1,4 km afstand tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Daar zij een richtafstand kennen van 700 meter, kan worden gesteld dat ruimschoots aan deze afstanden wordt voldaan. Voor de ontwikkeling is als gevolg van de firma Huisman het aspect geur van belang. Dit wordt behandeld in de volgende paragraaf.
Conclusie
Het plangebied zelf kan getypeerd worden als gemengd gebied met functiemenging. De toegelaten bedrijvigheid valt onder categorie A. Voor de bedrijvigheid buiten het plangebied (benzinestation en de havens) geldt ruimschoots voldaan wordt aan de geldende richtafstanden.
Met betrekking tot geur is de provinciale 'Geuraanpak kerngebied Rijnmond' van toepassing. Het beleid streeft er naar om door middel van het toepassen van de best beschikbare technieken te komen tot een situatie waarbij buiten de terreingrens geen geur afkomstig van een inrichting waarneembaar is. Het beleid laat de ruimte een lager maatregelenniveau vast te leggen waarbij geen geur wordt waargenomen bij een geurgevoelige locatie (maatregelenniveau II) of geen geuroverlast wordt veroorzaakt bij een dergelijke locatie (maatregelenniveau III). Het op een inrichting van toepassing zijnde maatregelenniveau wordt in de milieuvergunning (als voorwaarde) vastgelegd.
Onderzoek
DPA Cauberg-Huygen B.V. heeft een quickscan uitgevoerd naar de geureffecten op de appartementencomplexen. De quickscan van 28 februari 2017 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. In aanvulling op de quickscan is nog een notitie opgesteld met een nadere aanvulling van de quickscan uit 2017. Deze notitie is eveneens opgenomen in de bijlagen.
De woontorens zijn gelegen op enige afstand van de Wiltonhaven, waar diverse zeehavengebonden bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Eén van die bedrijven betreft het bedrijf Huisman Equipment B.V (Huisman). Bij Huisman vinden activiteiten plaats waardoor geuremissie optreedt. Huisman beschikt over een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo. Van belang is dat Huisman niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt als gevolg van de ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan en dat toekomstige gebruikers geen hinder ondervinden van de activiteiten van Huisman.
Het toetsingskader zoals vermeld in “Beleidsregels voor de geuraanpak in het kerngebied Rijnmond” (verder: Geurbeleid), zoals op 19 juli 2005 is vastgesteld door gemeente Schiedam, is hier van toepassing. Het Geurbeleid kent de volgende drie mogelijkheden.
De berekeningen zijn uitgevoerd op 4 punten langs de gevel van de geplande woontoren met een hoogte van 48 meter. Uit de rekenresultaten blijkt dat op alle hoogtes langs het nieuwe gebouw de optredende geurbelasting lager is dan 0,5 OU /m als 98-percentiel. Daarmee wordt maatregelniveau III in achtgenomen. Uit de rekenresultaten blijkt voorts dat op de optredende geurbelasting als 99,99-percentiel varieert van 0,9 OU/m tot bijna 5 OU /m. Daarmee wordt maatregelniveau II niet in achtgenomen. Teneinde de hinderlijke kortstondige geureffecten (99,99-percentiel) ter plaatse van het bouwplan vanwege Huisman te verlagen worden hinderbeperkende maatregelen genomen.
Hinderbeperkende maatregelen
Teneinde voor gebruikers van de appartementen de mogelijke geurhinder te beperken c.q. te vermijden zijn bij het ontwerp van het gebouw maatregelen genomen. Vanuit de constatering dat de geurhinder boven de 13 meter toeneemt is ervoor gezorgd dat de aanvoer van de luchtverversingsinstallatie van het gebouw is gesitueerd aan de onderzijde in plaats van zoals gebruikelijk op het dak. Omdat de bron van eventuele geurhinder is gelegen ten zuiden van het gebouw is er voor gekozen om de invoer van lucht te situeren aan de noordzijde. Om een goed binnenklimaat te kunnen creëren is in het gebouw voor luchtbehandeling gezorgd met balansventilatie inclusief warmteterugwinning. Met deze maatregelen wordt tegemoet gekomen aan de mogelijk optredende overlast.
Conclusie
Er wordt geen afbreuk gedaan aan de vergunningsruimte van bedrijven uit het havengebied, mogelijke overlast vanuit die ruimte wordt daarnaast bestreden. Er is geen sprake van een wijziging in rechten van de aan de orde zijnde bedrijven. Het geuraspect vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Visie Externe Veiligheid gemeente 2012-2020
Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de Visie Externe Veiligheid 2012-2020 vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordelen en verantwoorden. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.
De visie bevat een tweetal signaleringskaarten. De eerste kaart geeft de zones aan waar nader onderzoek naar de externe veiligheid vereist is. De kaart is gebaseerd op de invloedsgebieden van de diverse voor de externe veiligheid relevante risicobronnen. De tweede kaart beschrijft de zones waar vestiging of uitbreiding van kwetsbare functies ongewenst is. Het plangebied is niet gelegen binnen één van deze zones.
Relatie tot bestemmingsplan
Benzinestation Vlaardingerdijk 363
Aan de overzijde van het plangebied is aan de Vlaardingerdijk 363 een benzinestation gesitueerd. Omdat er geen LPG wordt verkocht, valt de inrichting niet onder de werking van het Bevi, zodat er formeel geen ruimtelijke beperkingen zijn. Ter plaatse van de inrichting is wel sprake van een effectafstand van 50 meter bij calamiteiten.
Onderzoek
Door DPA Cauberg-Huygen is op 27 februari 2017 een quickscan uitgevoerd om de gevolgen van dit benzinestation in relatie tot de ontwikkeling van het Toernooiveld in kaart te brengen. Hierbij heeft niet enkel een beoordeling plaatsgevonden in het kader van externe veiligheid maar ook vanuit het Bouwbesluit. De quickscan is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting.Vanuit externe veiligheid wordt de situatie beoordeeld vanuit het effect en de gevolgen bij een calamiteit, terwijl vanuit het Bouwbesluit wordt gekeken naar het voorkomen van een incident. Beide situaties zijn tezamen beoordeeld. Uit de quickscan blijkt dat gelet op de afstand tussen de toekomstige gevels en het vulpunt voor de tankwagen van het benzinestation, er geen belemmeringen optreden ten aanzien van externe veiligheid en ook niet vanuit het Bouwbesluit. Dit zou anders zijn als het plangebied op 30 respectievelijk 10 meter zou komen te liggen. Daarvan is geen sprake.
Rijksweg A4
Besluit externe veiligheid transportroutes
In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is in artikel 7 opgenomen dat in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval wordt ingegaan op:
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, wordt in de toelichting bij dat plan conform artikel 8 Bevt tevens ingegaan op:
In dit geval is het bestemmingsplangebied op circa 300 meter van het knooppunt Vijfsluizen, behorende tot de A4, gelegen. Artikel 8 is hiermee niet van toepassing op het bestemmingsplangebied. In het bestemmingsplan dient in het kader van vervoer van gevaarlijke stoffen over de A4 enkel aandacht te zijn voor bestrijding van de ramp en het vergroten van de zelfredzaamheid van de personen binnen het plangebied.
Visie Externe Veiligheid 2012-2020
Op basis van de gemeentelijke visie ten aanzien van externe veiligheid, geldt dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer uit een eerder verantwoordingsbesluit al gebleken is dat het risico aanvaardbaar wordt geacht. In dit geval geldt dat het voorgaande plan 'De Wachters' reeds in het bestemmingsplan "West" is beoordeeld in het kader van externe veiligheid. Daaruit blijkt dat met de eerder voorziene ontwikkeling het groepsrisico nauwelijks toeneemt. De huidige plannen leiden tot een toename van het aantal personen ten opzichte van het plan 'De Wachters', maar deze toename is ten opzichte van het geheel te verwaarlozen. Onder verwijzing naar het bestemmingsplan "West" en de Visie Externe Veiligheid 2012-2020, hoeft enkel de zelfredzaamheid, hulpverlening etc. in de toekomstige situatie te worden beschouwd.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4 bestaat uit verschillende stofcategorieën die ieder over een eigen maximale effectafstand (1%-overlijdenskans) beschikken. Deze effectafstanden zijn opgenomen in de Handleiding Risicoanalyse Transport. De effectafstanden van de stofcategorieën die over de rijksweg A4 worden vervoerd en die tevens tot aan het projectgebied reiken betreffen de effectafstanden voor de toxische vloeistoffen LT1 (730 meter), LT2 (880 meter) en GF3 (355 meter). Hierdoor dient een groepsrisicoverantwoording plaats te vinden waarbij wordt ingegaan op bovengenoemde onderdelen.
Toekomstige situatie aangaande toxische stoffen
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) adviseert in het kader van bestemmingsplannen de volgende voorzieningen te realiseren teneinde de risico's te beperken en de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: Ten aanzien van toxische scenario's geldt dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het gebied verbeterd kunnen worden door de aanwezige gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn. In gebouwen dient eveneens het centrale afzuigsysteem of luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden. Bij herontwikkeling van bestaande gebouwen dient hier ook rekening mee gehouden te worden.
Toekomstige situatie aangaande brandbare gassen
Dit scenario speelt alleen voor het westelijk deel van het plangebied in het kader van vervoer van brandbare gassen over de A4. De maximale effectafstand bij een ramp met een dergelijk gas bedraagt 355 meter. De kortste afstand tussen de woningen in het bestemmingsplangebied tot de A4 bedraagt ca. 300 meter. Hiermee is het plangebied aan de rand van het invloedsgebied en buiten de 100%-letaliteitszone gelegen waardoor de kans op bestrijdbaarheid van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen wordt vergroot.
De woningen worden zo gerealiseerd dat is geborgd dat mensen vanuit de woningen kunnen vluchten in een richting die haaks op de transportroute staat. Het plangebied is via verschillende wegen vanuit verschillende richtingen bereikbaar. Hiermee is het plangebied tevens voldoende bereikbaar voor hulpdiensten. Op grond van de eisen in het Bouwbesluit 2012 is geborgd dat voldoende en geschikte blus- en koelwatervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarnaast is voor beide scenario's goede risicocommunicatie vanuit het bevoegd gezag gewenst. Het bevoegd gezag draagt de zorg voor een goede voorlichting en instructie in de richting van de huidige en toekomstige bewoners en gebruikers van bestaande en nieuwbouwlocaties, zodat men weet welke risico's aanwezig zijn en hoe bewoners en gebruikers moeten handelen in het geval van een optredend incident. Met het nemen van bovengenoemde maatregelen wordt de kans op een ramp binnen het bestemmingsplangebied en daarmee het restrisico tot een minimum beperkt, waardoor de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar wordt geacht.
Overige risicobronnen
Van andere risicobronnen die bij calamiteiten een effect kunnen hebben op het plangebied is geen sprake.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Onderzoek
Ten behoeve van de eerder geplande ontwikkeling is in een eerder stadium bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Oranjewoud. De rapportage van februari 2011 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. Vanwege de gedateerdheid van dit onderzoek en het betrekken van buiten dat onderzoek vallende gronden in de huidige plannen, is in opdracht van gemeente Schiedam door adviesbureau RSK een verkennend en actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van 5 april 2018 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. Dit onderzoek is beoordeeld, waarvan het rapport van 12 april 2018 eveneens is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
Beoordeling
Het oppervlak van de locatie bedraagt circa 7.315 m2. Op de locatie zijn 28 boringen geplaatst tot maximaal 3,0 m-mv waarvan twee boringen zijn afgewerkt met een peilbuis. De onderzoeksopzet is niet conform de NEN 5740 omdat in afwijking hierop:
Zintuiglijke waarnemingen
Ter plaatse van een aantal boringen zijn zwakke bijmengingen met puin en of baksteen waargenomen. In het algemeen kan hier de grond licht verontreinigd zijn met zware metalen. In het analytisch onderzoek is hier aandacht aan besteed. Daarnaast kan de grond vanwege de aanwezigheid van puin verontreinigd zijn met asbest. Omdat de locatie en het aanwezige puin niet verdacht is op het aantreffen van asbest is onderzoek conform de NEN 5707 niet noodzakelijk. Om de conclusie ‘niet verdacht’ te onderbouwen, zijn een tweetal mengmonsters met de bijmengingen samengesteld en onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Tot slot is in een tweetal boringen op een diepte van circa 2,5 m-mv slib aangetroffen. Deze laag is aanvullend analytisch onderzocht.
Grondkwaliteit
Uit de onderzoeksresultaten blijkt het volgende:
Grondwaterkwaliteit
Uit het onderzoek blijkt dat het grondwater matig tot sterk is verontreinigd met arseen. In een beschikking van 6 december 2005 (kenmerk 065U1T02525) is reeds hierover geconcludeerd dat deze verontreiniging een natuurlijk verhoogd achtergrondconcentratie betreft en geen belemmering vormt voor de toekomstige herontwikkeling.
Conclusie beoordeling en vervolgacties
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat:
Zoals hierboven is aangegeven is de locatie een voormalige saneringslocatie waarvoor een gebruiksbeperking van toepassing is. In het kader van de voorgenomen herinrichting zijn graafwerkzaamheden voorzien tot een diepte van circa 2,0 m-mv. Voor deze graafwerkzaamheden zijn de procedures uit de Wet bodembescherming van toepassing. Dit betekent dat:
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Bij het aanvragen van een bouwvergunning dient een BUS-melding aan de aanvraag te worden gevoegd die is ingevuld door een milieukundig adviesbureau. Er dient gewerkt te worden conform bovenstaande voorwaarden.
Wet Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, en meerdere gezoneerde industrieterreinen. In de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder worden respectievelijk voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai twee typen grenswaarden benoemd: de zogenaamde voorkeursgrenswaarde en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde. Per geluidbron (per weg, per spoorweg, per industrieterrein) wordt aan de grenswaarden getoetst. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde, kan een zogenaamde hogere grenswaarde worden aangevraagd bij het College van Burgemeester en Wethouders.
Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de “Beleidsnota Hogere waarden voor geluid Beleid en uitvoering in Schiedam”, d.d. november 2010. Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.
Het vaststellen van een hogere waarde door burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen geluidgevoelige functie mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling heeft DPA Cauberg-Huygen B.V. een akoestisch onderzoek verricht ten aanzien van de uitwerking van het nieuwe plan ter plaatse van het Toernooiveld. Het onderzoek en bijbehorede bijlage van 14 februari 2019 is opgenomen in bijlage 7 bij voorliggende toelichting. De locatie ligt binnen de geluidzones van:
De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder:
Wanneer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar onder de maximale ontheffingswaarde wordt gebleven, is het op basis van de Beleidsnota Hogere waarden voor geluid Beleid en uitvoering in Schiedam (november 2010) mogelijk hogere grenswaarden vast te stellen wanneer de betreffende woningen over een geluidluwe gevel beschikken. Bovendien moeten andere maatregelen ter reductie van de geluidbelasting niet realiseerbaar zijn. Uit het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Het totaal resultaat is dat er woningen met, ondanks een hoge geluidbelasting, een als verantwoord te kwalificeren woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.
Laagfrequent geluid
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld (ABRvS 200509380/1 d.d. 13 december 2006) dat laagfrequent geluid kan worden aangemerkt als oorzaak van objectiveerbare hinder. Hierbij is verder overwogen dat het criterium ‘3 tot 10% gehinderden’ conform de ‘Vercammen-curve’ als toetsingsnorm methodisch verdedigbaar is en dat daarmee ernstige geluidhinder in substantiële mate wordt voorkomen. Gelet op voormelde overwegingen wordt laagfrequent geluid met betrekking tot het project Toernooiveld te Schiedam nader beschouwd. Ten aanzien van de normstelling wordt aangesloten bij het criterium ‘3 tot 10% gehinderden’ conform de ‘Vercammen-curve’. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden opgenomen die gelden in geluidgevoelige vertrekken.
tabel 5.2 Laagfrequente geluidgrenswaarden ‘Vercammen-curve’ (bron: akoestisch onderzoek DPA 18 oktober 2018)
In het akoestisch onderzoek is, op basis van literatuurgegevens, inzicht gegeven in het (mogelijke) optreden van laagfrequent geluid. Activiteiten die mogelijk laagfrequent geluid veroorzaken zijn:
Uit de rekenresultaten blijkt dat het laagfrequente geluid als gevolg van beide activiteiten in de appartementen vanwege het nestgeluid de Vercammen-curve niet overschrijdt, er zijn 3-10% gehinderden te verwachten. 3-10% gehinderden, conform de Vercammen-curve, is krachtens jurisprudentie acceptabel daar ernstige hinder in exceptionele mate wordt voorkomen.
Maatregelen
Voor een aantal appartementen is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Om voor die woningen hogere waarden te krijgen, dienen de woningen te worden voorzien van een geluidluwe gevel. In het beoogde te realiseren plan zijn daarom de appartementen aan de zuidzijde voorzien van serres, die een 100% verglazing kennen en zorgen voor de gevraagde geluidsvermindering. Deze voorziening draagt bij aan de iconografie van het gebouw en toont in architectuur de relatie tussen Stad en Haven. Aan de oost- en westzijde worden de buitenruimtes deels verglaasd op basis van geldende richtlijnen. Vanuit de richtlijnen voor nestgeluid/laag frequent geluid is het te realiseren gebouw op voorhand beoordeeld. Gebleken is dat binnen de normering wordt gebleven die (nog niet formeel vastgelegd) daarvoor word gehanteerd.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder worden als gevolg van diverse geluidbronnen overschreden. De maximale ontheffingswaarden worden echter niet overschreden. Omdat maatregelen ter reductie van de geluidbelasting in dit geval niet realiseerbaar zijn, is een hogere waardebesluit is noodzakelijk. Deze wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Als voorwaarde geldt dat de woningen waarvoor hogere waarden worden verleend, over een geluidluwe gevel beschikken. Dit is wel realiseerbaar en daartoe worden de maatregelen getroffen zoals in deze paragraaf en het bijgevoegde besluit hogere waarden (geluid) omschreven. Het aspect geluid vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit NIBM en de bijbehorende ministeriële Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
De definitie van 'niet in betekende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Gelet op bovenstaande voorbeelden uit de Regeling kan worden geconcludeerd dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Het woningaantal ligt ver onder voorbeeld één en de commerciële functies zijn niet zodanig dat tot een andere conclusie gekomen wordt.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goed woon- en leefklimaat zijn de huidige achtergrondconcentraties ter hoogte van het plangebied in kaart gebracht. Dit is gebeurd met behulp van de NSL-monitoringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/#, geraadpleegd d.d. 15-12-2017). Te zien is dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 27,1 µg/m3, van fijnstof PM10 20,5 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 12,3 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.
tabel 5.2 Achtergrondconcentraties in NSL Monitoring
In aanvulling daarop worden, eveneens in het kader van een goed woon- en leefklimaat, mogelijkheden onderzocht om de lucht op natuurlijke wijze te reinigen voordat deze de woning binnentreedt. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan “de gezonde stad” door een beter en gezonder binnenmilieu en wordt met de woningbouw ingespeeld op de verbinding Stad en Haven door te reageren op de industriële havenactiviteiten.
Conclusie
De ontwikkeling van het Toernooiveld draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is gebleken dat een goed woon- en leefklimaat kan worden geborgd doordat de huidige achtergrondconcentraties ruim onder de grenswaarden vallen en de maximale bijdrage van het verkeer er niet toe leidt dat de grenswaarden overschreden worden. Daar komt nog bij dat mogelijkheden worden onderzocht de lucht op natuurlijke wijze te filteren voordat dit de woning binnenkomt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.
Onderzoek
Ten behoeve van deze ontwikkeling is in opdracht van gemeente Schiedam door Ecoresult een natuurtoets uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten en gebieden. De natuurtoets van 26 januari 2018 is opgenomen in de bijlagen en de resultaten zijn hieronder per onderdeel beschreven.
Natuurbescherming
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig. Ditzelfde geldt voor het Natuurnetwerk Nederland en belangrijke Weidevogelgebieden, die vanuit de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn beschermd.
Soortenbescherming
Vogels
Aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in het plangebied is uitgesloten. Het plangebied is bovendien ongeschikt als voortplantingsplaats voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Voor deze soorten worden geen nadelige effecten als gevolg van de werkzaamheden verwacht en ook niet indien zij in de omgeving van het plangebied broeden. De tussenliggende afstand is in deze stadse context hiervoor te groot. Het plangebied is met het huidige beheer bovendien ongeschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Voor deze soorten worden eveneens geen nadelige effecten als gevolg van de werkzaamheden verwacht en ook niet indien zij in de omgeving van het plangebied broeden. De tussenliggende afstand is in deze stadse context hiervoor te groot.
Soorten Habitatrichtlijn
Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen of als essentieel functioneel leefgebied van habitatrichtlijnsoorten. Negatieve effecten zijn uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming en het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
Nationaal beschermde soorten
In het plangebied bestaat geen potentie voor nationaal beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden. Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, egel en muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Conclusie
Op basis van de natuurtoets kan worden geconcludeerd dat het project geen nadelige effecten heeft op beschermde natuurgebieden. Daarnaast zijn negatieve effecten op beschermde soorten eveneens uitgesloten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De locatie is gelegen nabij de havens en is tijdens WOII gebombardeerd. Het gebied is dan ook verdacht op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Om het terrein te kunnen uitgeven aan de ontwikkelaar, is het noodzakelijk dat middels onderzoek wordt aangetoond dat in het plangebied geen (niet gesprongen) explosieven aanwezig te zijn. Als deze aanwezig zijn, is het noodzakelijk dat de explosieven worden verwijderd. De kans bestaat namelijk dat deze door heiwerkzaamheden en de daarbij ontstane trilling kunnen exploderen. Het detectie onderzoek bestaat uit het verrichten van een groot aantal sonderingen met een speciale conus.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied en in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet wordt het onderzoek naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. In het kader van de planologische procedure kan worden volstaan met een vermelding hiervan. Indien blijkt dat er explosieven aanwezig zijn, zal te zijner tijd een projectplan worden opgesteld voor het benaderen van de verdachte objecten. Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige gevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
De ontwikkeling (wonen en commerciële functies), kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D 11.2, kolom 1). De beoogde functie valt niet binnen de richtwaarden van het Besluit m.e.r. ten aanzien van projecten waarbij milieusignificantie een rol speelt (kolom 2). De aard en omvang van het beoogde initiatief is zeer beperkt t.o.v. de richtwaarden van het besluit m.e.r. Belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu zijn dan ook niet te verwachten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten. De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:
Het project betreft de realisatie van twee woontorens op een plint met commerciële functies. Het betreft nieuwbouw en hiertoe hoeft geen bestaande bebouwing te worden gesloopt. De bouwhoogte bedraagt 52 meter (hoogste toren), de plint krijgt een bouwhoogte van 5 meter. Met het project wordt verder voorzien in een parkeergarage en tevens een parkje aan de achterzijde waar 120 m2 waterberging gerealiseerd wordt.
Het plangebied is gelegen in de Distillatiebuurt in Schiedam, ook wel de wijk Toernooiveld. Er is sprake van een zekere mate van archeologische verwachtingswaarde in het gebied. In tegenstelling tot wat in het huidige bestemmingsplan 'West' is opgenomen, is geen sprake van een waterkering of een beschermingszone daarvan binnen het plangebied. Het plangebied bevindt zich verder ook niet in een gebied dat is aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. Van andere beschermingsgebieden is eveneens geen sprake.
Voor diverse (milieu)aspecten is in het kader van voorliggend bestemmingsplan onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in de toelichting op dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van de realisatie van de met dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen.
In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de ontwikkeling van het programma 'The World is our Home'. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor de benodigde bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012. Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam, met daar waar nodig planspecifieke bepalingen. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen, in dit geval projectspecifieke onderdelen.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
Het plangebied kent in hoofdzaak de bestemming 'Gemengd'. Door middel van bouwvlakken is de toekomstige bebouwing aangeduid. Binnen de bestemming gemengd zijn maximaal 149 gestapelde woningen toegestaan, alsook de beoogde commerciële functies. Die beslaan in totaal maximaal 1.500 m2 en bestaan uit detailhandel, sportvoorzieningen en lichte horeca. De detailhandelsfunctie is, om de kleinschaligheid te borgen, gemaximaliseerd tot 750 m2. Het terrein buiten de bouwvlakken kent eveneens de bestemming 'Gemengd' aangezien met deze bestemming tevens groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, waterlopen etc. kunnen worden geregeld. Zo wordt de volledige inrichting van het gebied geregeld met de gemengde bestemming.
De noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. Hier wordt een groen gebied voorzien met een watergang. Binnen deze bestemming zijn ondergeschikte watergangen, watervoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan, alsmede voorzieningen ten behoeve van het onder- of bovengronds storten van huisvuil.
Het overige deel van het plangebied kent de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', ten behoeve van de aanleg van een nieuwe rijweg. In aansluiting op het bestemmingsplan 'West' is voor deze weg gekozen voor de bestemming 'Verkeer' gelet op het gegeven dat deze een stroomfunctie kent.
Voor het gehele plangebied geldt een archeologische (verwachtings)waarde (zie paragraaf 4.5). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door het geven van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aan het plangebied. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod opgenomen en is een omgevingsvergunning vereist voor het aanleggen van werken en werkzaamheden. Afwijken van het bouwverbod of het verlenen van een omgevingsvergunning kan pas nadat archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van de afwijking of omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Indien uit onderzoek blijkt dat ter plekke geen archeologische waarden aanwezig zijn kan de dubbelbestemming middels een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd.
Conform het bestemmingsplan 'West' is in voorliggend bestemmingsplan de aanduiding 'Gebiedsaanduiding geluidzone' opgenomen. Hierbij geldt dat bij de realisatie van geluidgevoelige objecten (in dit geval woningen) dient te worden voldaan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder, dan wel aan een genomen besluit hogere waarden.
In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. Er is een beperkt aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden.
Dit artikel geeft aan wat in ieder geval wordt verstaan onder verboden gebruik, zowel voor de toekomstige bebouwing alsook voor het omliggende terrein. Zo wordt voorkomen dat onwenselijke situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins.
Sinds een wijziging in de wetgeving geldt daarnaast vanaf 1 juli 2018 dat de aanvullende werking van het Bouwbesluit ten aanzien van parkeren komt te vervallen. Het blijft echter wenselijk om te regelen dat in voldoende mate in parkeergelegenheid wordt voorzien. Om die reden worden deze regels nu geïntegreerd in bestemmingsplannen. Middels het 'Parapluplan parkeren' dat voor de hele gemeente geldt, wordt voorzien in een regeling die zorgt voor het vervangen van de parkeerregeling indien een dergelijke regeling al in vigerende plannen is opgenomen, dan wel een aanvullende regeling voor de bestemmingsplannen waarin de parkeerregeling ontbreekt. Voorliggend bestemmingsplan neemt de parkeerregeling over uit voornoemd parapluplan.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel tevens een grondexploitatieplan vaststelt. De gemeenteraad kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten om daarvan af te wijken, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een privaatrechtelijke overeenkomst met de betrokken initiatiefnemers.
Om de herontwikkeling van de gronden binnen dit bestemmingsplan mogelijk te maken, is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente om zo de met dit plan gemoeide kosten anderszins te verzekeren.
Planschade
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. De gemeente heeft Thorbecke opdracht gegeven om een planschaderisicoanalyse op te stellen. Uit de analyse blijkt dat met het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan de gemeente geen bijzondere risico's loopt.
Bestuurlijk vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Zuid-Holland, het Waterschap en overige relevante organisaties. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in de “Reactienota Voorontwerp-bestemmingsplan Toernooiveld” die als bijlage 19 is bijgevoegd.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft vanaf 22 november 2018 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan zijn 13 zienswijzen ontvangen, De ingekomen zienswijzen zijn beoordeeld en beantwoord in een Nota van Zienswijzen en waar noodzakelijk overgenomen in het bestemmingsplan. De zienswijzen en de reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Toernoooiveld'.
Beroep
De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.