Plan: | Woudweg 26 Schiedam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP00106-0001 |
Dit bestemmingsplan ziet op de bestemmingslegging voor het perceel Woudweg 26 Schiedam. Het perceel Woudweg 26 betreft een voormalig agrarisch erf met bebouwing in het buitengebied van Schiedam, dicht nabij de A4. De locatie was aanvankelijk opgenomen in het bestemmingsplan Verzamelherziening 2022 (plan-idn NL.IMRO.0606.BP00096-0001) zoals dat als ontwerp ter inzage heeft gelegen met ingang van 24 november 2021.
Op dit ontwerpbestemmingsplan is voor de voorliggende locatie een zienswijze ingediend, welke aanleiding was voor nadere onderbouwing van de voorgenomen bestemmingslegging. Ook was de zienswijze aanleiding de bestemmingslegging op een aantal punten te wijzigen. Omwille van de voortgang in besluitvorming voor de overige locaties welke in het bestemmingsplan Verzamelherziening 2022 zijn opgenomen, is besloten voor de vaststelling de locatie Woudweg 26 uit het plangebied te verwijderen, en hiervoor een apart postzegelbestemmingsplan vast te stellen. Het bestemmingsplan Verzamelherziening 2022 is vastgesteld op 22 februari 2022. Met het voorliggende postzegelbestemmingsplan wordt ook voor de locatie Woudweg 26 een passende bestemmingslegging vastgelegd. Met dit bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik van het perceel en de bebouwing van een juist planologisch kader voorzien.
Het plangebied betreft de bestaande bebouwing en het erf op de locatie Woudweg 26 Schiedam (zie afbeelding 1). Het gaat om historische agrarische bebouwing in het buitengebied van Schiedam, dicht nabij de A4. De agrarische functie van het complex is reeds langere tijd vervallen, het wordt nu gebruikt voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap en natuurgebieden in de omgeving door de Stichting Schaapskudde Vockestaert Midden Delfland.
De gemeentegrens tussen Schiedam en Vlaardingen loopt grofweg dwars over het erf van noord naar zuid, min of meer parallel met de westgevel van de voormalige boerderij.
Afbeelding 1 - Begrenzing plangebied
In het plangebied is momenteel het bestemmingsplan "A4 Schiedam" van kracht (plan-idn NL.IMRO.0606.BP0014-0002, vastgesteld op 2 februari 2012), welke met dit plan gedeeltelijk wordt herzien.
Mede van toepassing zijn het "Parapluplan Parkeren" (NL.IMRO.0606.BP0044-0002, vastgesteld op 5 juni 2018) en het "Paraplu-bestemmingsplan Begrippen en wijze van meten" (NL.IMRO.0606.BP00100-0002, vastgesteld op 20 april 2021).
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied van het bestemmingsplan betreft alleen het perceel Woudweg 26. Dit maakt de bestemmingslegging goed inzichtelijk. De beschrijving in dit hoofdstuk is hierom beknopt gehouden.
De voormalige boerderij aan de Woudweg 26 (de Adrianushoeve) is cultuurhistorisch waardevol en ligt, zowel met het erf als ook met bebouwing, deels in de gemeente Vlaardingen. De gemeentegrens loopt ruwweg langs de westgevel van de voormalige boerderij.
In het bestemmingsplan Abtswoude 2004 was de locatie bestemd voor recreatieve doeleinden met een nadere aanduiding burgerwoning, het agrarische gebruik was toen reeds vervallen. De betreffende zone ten westen van rijksweg A4 is tijdelijk gebruikt voor de aanleg van de rijksweg A4. Aanvankelijk was het de bedoeling de bebouwing op het perceel te slopen, om ruimte te bieden voor aanleg van de A4. Dit is echter niet noodzakelijk gebleken. In het bestemmingsplan A4 Schiedam (NL.IMRO.0606.BP0014-) is de bestemming gewijzigd naar Agrarisch. De bestaande bebouwing en het gebruik als burgerwoning is daarbij onder het overgangsrecht gebracht.
Na de realisatie van de rijksweg A4 zijn de locatie en de gebouwen, door Rijkswaterstaat op 28 december 2015 overgedragen aan de Stichting Schaapskudde Vockestaert Midden-Delfland. De stichting heeft onder andere een (milieu)vergunning voor het houden van een schaapskudde, die wordt ingezet voor landschapsbeheer in de nabije omgeving. Het woonhuis van de voormalige boerderij wordt gebruikt voor lezingen en bijeenkomsten, bestuursvergaderingen van de Stichting en als uitvalsbasis voor excursies en rondleidingen in het omliggende natuur- en recreatiegebied. De stal wordt in de lammerperiode gebruikt voor schapen, maar de rest van het jaar heeft deze deels een educatieve functie en wordt deze gebruikt voor opslag van materiaal en materieel. Op de zolderverdieping is een kleinschalige uitstalling van historische gereedschappen aanwezig. De overige gebouwen op het terrein worden door de Stichting gebruikt voor de opslag van materiaal en materieel in gebruik bij het beheren en onderhouden van het omringende landschap. De eerdere woonfunctie is niet meer aanwezig.
Afbeelding 2 Schetsmatige duiding van de bestaande situatie
De locatie heeft in het geldende bestemmingsplan "A4 Schiedam" een agrarische bestemming. Hierin zijn naast agrarisch grondgebruik ook extensieve recreatie en groenvoorzieningen toegestaan. De legaal aanwezige bebouwing is onder het overgangsrecht gebracht, en mag als zodanig worden behouden en onder beperkte voorwaarden worden vernieuwd en vervangen. De huidige activiteiten zijn niet in overeenstemming met de bestemming, primair omdat geen sprake is van agrarisch gebruik maar van agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Gelet op het provinciale/regionale beleid ten aanzien van Midden-Delfland ligt een (hoofd)bestemming gericht op het beheer en behoud van de landschappelijke waarden op het erf meer voor de hand dan de huidige agrarische bestemming. Gelet op de ligging nabij een ondergrondse hogedruk-aardgasleiding is het niet wenselijk de bestaande situatie onder een planologisch overgangsrecht te behouden. Met het voorzien van een maatbestemming wordt eenduidig vastgelegd welk gebruik binnen welke kaders mogelijk is en wordt voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat vanwege de overgangsrechtelijke situatie.
De locatie krijgt de bestemming "Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden". Hierin zijn de gronden bestemd voor beheer, behoud en/of herstel van natuur- en landschapswaarden, extensieve recreatief medegebruik en (uitsluitend) hobbymatige agrarische activiteiten. Gelet op de aanwezige bebouwing wordt een bouwvlak opgenomen en een maatvoeringsvlak waarin de maximum goot- en bouwhoogte is vastgelegd. De toegestane maatvoering is afgestemd op de bestaand bebouwing en zorgt er voor dat de bestaande legale bebouwing niet meer onder het overgangsrecht valt. Gelet op de rechtszekerheid is dit wenselijk. Binnen het bouwvlak is tevens een aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijfscomplex' opgenomen, waarbinnen tot een gezamenlijk totaal oppervlak van 300m2 dagrecreatie en natuur- en landschapseducatie is toegestaan.
De bestaande bebouwing en functies zijn daarmee van een passende bestemming voorzien. Gelet op de ligging nabij een ondergrondse aardgastransportleiding is aanvullend opgenomen dat geen sprake mag zijn van kwetsbare objecten. Ook de eventuele uitbreiding van een beperkt kwetsbaar object buiten de primaire kaders van het bestemmingsplan is niet mogelijk.
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.
Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet komt er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:
Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
1. Naar een duurzame en concurrerende economie;
2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
4. Naar een waardevolle leefomgeving.
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Het bestemmingsplan bevat geen elementen waar het rijksbeleid specifieke uitspraken over doet.
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.
Het Omgevingsbeleid wordt gevormd door de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening die per 1 april 2019 in werking zijn. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Met haar Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen: de ruimtelijke structuurvisie, het milieubeleidsplan, het regionale waterplan, het verkeers- en vervoersplan en de natuurvisie. Ten aanzien van sturing wil de provincie meer ruimte en vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. Men werkt vanuit een aantal principes en kaders, als waarborg voor kwaliteit. Deze sturingsprincipes zijn: opgavegericht, provinciaal belang, maatwerk (gebiedsgericht, uitgaan van passend schaalniveau, ruimte voor differentiatie). Vanuit provinciaal belang is beleid ontwikkeld voor 12 'Opgaven Omgevingskwaliteit', waar men samen met andere overheden en maatschappelijke partners aan werkt. Bij deze opgaven horen diverse beleidsuitwerkingen (samenhangende beleidskeuzes). Geen van de provinciale opgaven zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in de Provinciale Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking, kantoren, bedrijven, detailhandel, veiligheidszonering oevers Nieuwe Maas, ruimtelijke kwaliteit, herbestemmen bestaande bebouwing buiten het bestaand stadsgebied, ecologische hoofdstructuur, molenbiotopen, windenergie, regionale waterkeringen, buitendijks bouwen en archeologie.
Natuurnetwerk Nederland
Het noordelijke deel van het in Schiedam gelegen gedeelte van het veenweidelandschap van Midden-Delfland behoort ingevolge de provinciale verordening tot het Natuurnetwerk Nederland (bestaande en nieuwe natuur). Op grond van de verordening mag aan deze gronden geen bestemming worden gegeven die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van het gebied.
Het bestemmingsplan ziet met name op het leggen van een passende bestemming op het bestaande voormalige agrarische bedrijfscomplex. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor een substantiele uitbreiding van functies en bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. Het plangebied wordt met name gebruikt voor het beheer en onderhoud van het omliggende landschap, en draagt zo bij aan de duurzame instandhouding van het cultuurhistorisch, ecologisch en landschappelijk waardevolle Midden-Delfland gebied.
Archeologie
Het plangebied omvat geen gronden die op grond van de Omgevingsverordening (artikel 6.27) als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Dit neemt niet weg dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze regeling is een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd.
Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in de Provinciale Omgevingsverordening.
De provincie Zuid-Holland heeft, als uitwerking van de kwaliteitskaart uit de provinciale structuurvisie, voor Midden-Delfland een gebiedsprofiel vastgesteld. Dit zal ook gebeuren voor de andere 15 provinciale gebieden. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van de karakteristieken (wat speelt er), uitgangspunten (waar willen we heen), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambities (hoe bereiken we de uitgangspunten) van het open agrarisch landschap van Midden-Delfland. Het biedt partijen handvatten om ontwikkelingen te initiëren, zodanig dat kwaliteiten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
Het bestemmingsplan ziet op het leggen van een passende bestemming voor de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor een substantiele uitbreiding van functies en bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. Het plangebied wordt met name gebruikt voor het beheer en onderhoud van het omliggende landschap, en draagt zo bij aan de duurzame instandhouding van het cultuurhistorisch, ecologisch en landschappelijk waardevolle Midden-Delfland gebied.
De Ruimtelijke visie Hof van Delfland 2025 geeft de gezamenlijke visie van de verschillende betrokken besturen op de ontwikkeling en inrichting van het Hof van Delfland. Hof van Delfland staat voor een mooi en vitaal verbonden metropolitaan landschap, het open landschap tussen de stedelijke gebieden van de metropoolregio Rotterdam en Den Haag. Voor het zorgdragen voor de samenhang, duurzaamheid en historische continuïteit van het landschap van Delfland is, nu de Reconstructiewet in 2010 is vervallen, de Hof van Delfland Raad opgericht; een samenwerkingsverband van provincie, de regio's Haaglanden en Rotterdam, het Hoogheemraadschap en 12 gemeenten, waaronder Schiedam. In de Ruimtelijke Visie wordt een streefbeeld, en geen eindbeeld, neergezet voor het gebied. Daarbij worden een aantal sleutelopgaven onderscheiden:
In de visie staat voor dit gebied onder andere het volgend streefbeeld:
“Grenzend aan Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen vormt de noordrand van deze gemeenten een aaneengesloten groenblauwe, recreatief goed ontsloten structuur. Deze koppelt in oost-westrichting de Nieuwe Waterweg met de Rottemeren, waarbij talrijke barrières (wegen, spoor, rivieren) zijn overwonnen. Een aantal groenblauwe verbindingen reikt vanuit het landschap tot diep in het stedelijk gebied. Via deze aders beweeg je langs aantrekkelijke, herkenbare groenblauwe routes vanaf het centrum van de stad met zijn stadsparken naar het open landschap van het kerngebied.”
Voor het gebied is van belang om de zorg en kwaliteit te behouden en bij ontwikkelingen aandacht te hebben voor het open gebied, de kwaliteit van de stad-landverbindingen en de ontwikkeling van de poortfunctie.
Het bestemmingsplan ziet op het leggen van een passende bestemming op de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor een substantiele uitbreiding van functies en bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. Het plangebied wordt met name gebruikt voor het beheer en onderhoud van het omliggende landschap, en draagt zo bij aan de duurzame instandhouding van het Midden-Delfland gebied.
Het bestemmingsplan ziet op het leggen van een maatbestemming waarmee het bestaande gebruik en de legaal aanwezige bebouwing op het perceel Woudweg 26 wordt gereguleerd. Specifieke beleidsmatige aandachtspunten zijn er niet. De bestemmingslegging brengt geen wijzigingen aan in de bestaande situatie op het perceel, de structuur van het gebied wordt niet veranderd. Het bestemmingsplan biedt geen substantiele bouwmogelijkheden of anderszins wijzigigen die een grote impact hebben op de omgeving. In algemene zin wordt dan ook geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan het gemeentelijk beleid. Specifiek draagt het bestemmingsplan bij aan de duurzame instandhouding van het Midden-Delfland gebied.
Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien.
Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De visie is verder uitgebouwd op basis van ruimtelijke kenmerken. De verschillende lagen hebben een overlap en zorgen zo voor een integrale groenblauwe structuur.
De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuurvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving. Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden.
De wijzigingen in dit bestemmingsplan zijn in overeenstemming met genoemd beleid.
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaamheid is neergelegd in het Klimaatbeleidsplan (gericht op klimaatmitigatie: aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering) en het Klimaatadaptatieplan (gericht op adaptatie: aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering). Het nieuwe Klimaatbeleidsplan 'Een wereld te winnen' is op 3 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit klimaatbeleidsplan is aangepast, geactualiseerd en aangevuld en bouwt voort op de weg die ingeslagen is met het Programma Duurzaamheid (2016-2018), het klimaatbeleidsplan 2016-2020. Het Klimaatadaptatieplan Schiedam en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 tot en met 2023 zijn op 12 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.
Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het groepsrisico (GR). In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.
De visie bevat een tweetal signaleringskaarten.
Kaart 1 (zie afbeelding 4) geeft de zones aan waar nader onderzoek naar de externe veiligheid vereist is. De kaart is gebaseerd op de invloedsgebieden van de diverse voor de externe veiligheid relevante risicobronnen. Het plangebied is hoofdzakelijk gelegen binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4 en A20. Voor ontwikkelingen binnen deze zone welke leiden tot een toename van het aantal personen is een verantwoording van het groepsrisico vereist.
Afbeelding 4 Kaart met onderzoekszones
Kaart 2 (zie afbeelding 5) beschrijft de zones waar vestiging of uitbreiding van kwetsbare functies ongewenst is vanuit de optiek van externe veiligheid. Voor deze zone geldt dat bepaalde (zeer) kwetsbare functies ongewenst zijn. Andere functies zijn in principe aanvaardbaar, maar onderzocht dient te worden of door het treffen van aanvullende maatregelen het aantal slachtoffers kan worden beperkt.
Afbeelding 5 Uitbreiding of nieuwvestiging van (beperkt) kwetsbare functies ongewenst
Hoewel de visie een looptijd had tot 2020, is deze niet geactualiseerd. Insteek was dat dit in het kader van de beleidsactualisaties in aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet zou worden vormgegeven. Door het herhaaldelijke uitstel van de Omgevingswet is dit nog niet doorgevoerd. De visie blijft daarom vooralsnog als beleidskader relevant.
In paragraaf 4.5 wordt de verantwoording van de bestemmingslegging gegeven.
De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (mei 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
Het bestemmingsplan ziet op het leggen van een maatbestemming waarmee het bestaande gebruik en de legaal aanwezige bebouwing op het perceel Woudweg 26 wordt gereguleerd. De bestemmingslegging brengt geen wijzigingen aan in de bestaande situatie op het perceel, de structuur van het gebied wordt niet veranderd. Het bestemmingsplan biedt geen substantiele bouwmogelijkheden of anderszins wijzigigen die een grote impact hebben op de omgeving. In algemene zin wordt dan ook geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. De diverse paragrafen in dit hoofdstuk zijn dan ook beperkt van omvang. Specifieke aandacht wordt besteed aan het aspect externe veiligheid, vanwege de aardgastransportleiding die op een afstand van circa 30m buiten het plangebied ligt.
Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets moet in samenhang met een bestemmingsplan een waterparagraaf worden opgesteld. Het bestemmingsplan biedt, in vergelijking tot het voorheen geldende bestemmingsplan, geen ruimere mogelijkheden om verhardingen aan te brengen. De bestaande bebouwing en perceelsinrichting wordt van een passende bestemming voorzien. Het plan heeft daarmee geen planologisch effect op het watervasthoudend vermogen binnen het plangebied. Een uitgebreide waterparagraaf is daarom niet nodig.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. De ontwikkeling ziet op het vastleggen van het bestaande gebruik van de bestaande bebouwing. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de herontwikkeling.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000- gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Het bestemmingsplan ziet alleen op het leggen van een maatbestemming voor de bestaande activiteiten binnen het plangebied. Er worden geen substantiele bouwmogelijkheden toegevoegd, evenmin maakt het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk of vormt zij de aanleiding voor ingrijpende wijzigingen in het plangebied. Onderdeel van het beheer en behoud van het omliggende natuur- en cultuurlandschap van Midden-Delfland is ook het zorgdragen voor een goede bescherming van de van nature voorkomende dier- en plantensoorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft Solleveld & Kapittelduinen op circa 12,5 kilometer. Gelet op de onderlinge afstand zijn significante negatieve gevolgen op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden voor storingfactoren als verstoring, verdroging en licht- en geluidverstoring uitgesloten.
Voor stikstofgerelateerde storingsfactoren (verzuring en vermesting) geldt dat deze via de lucht verder kunnen reiken dan de directe omgeving van het plangebied. Het bestemmingsplan ziet alleen op het leggen van een maatbestemming voor de bestaande legale activiteiten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een negatief significant effect als gevolg van het plan, aangezien geen sprake is van een depositie groter dan 0,00 mol/ha/hr.
Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren welke onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet van invloed op het functioneren van de ecologische structuur. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk welke significante gevolgen kunnen hebben voor enige in de ruimte omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling van de gevolgen voor deze gebieden is derhalve niet vereist.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals LPG vuurwerk en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de VRR om advies worden gevraagd.
In verband met het aspect van externe veiligheid is inzicht nodig in de risico-bronnen en risico-ontvangers. De gemeente heeft de mogelijke risicobronnen in kaart gebracht en daar waar nodig is een risicoberekening uitgevoerd. De inventarisatie heeft plaatsgevonden aan de hand van de EV-signaleringskaart. Voor het plangebied is de buisleiding van belang. Aan de westzijde van het gebied, parallel aan de grens met de gemeente Vlaardingen bevindt zicht een landelijke aardgastransportleiding: A-517-KR-044 t/m 050 (diameter 30 inch, druk 66 bar).
De voormalige boerderij aan de Woudweg (de Adrianushoeve) ligt binnen de 10-6 contour van deze landelijke aardgastransportleiding. Op grond van het overgangsrecht is er sprake van een bestaande situatie en het college van Burgemeester en wethouders is van mening dat hier sprake is van een beperkt kwetsbaar object. Daarbij zijn de volgende factoren meegenomen in de belangenafweging:
Naast de begrazing verzorgt de Stichting educatielessen voor schooljeugd en ontvangt de Stichting kleine groepen op de Adrianushoeve. Op de zolder van de hoeve is een kleinschalige expositie die de sfeer van het agrarisch leven van vroeger weergeeft en een collectie aan spullen en (boeren) materialen bevat. Van mei tot en met september kan iedere zondagmiddag een bezoek worden gebracht aan de Adrianushoeve.
Groepsrisico
In artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico.
Uit berekeningen blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie 0,04 x oriëntatiewaarde (OW) is. Als gevolg van de gewenste exploitatie neemt het groepsrisico toe tot 0,05 x oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt dus zeer beperkt toe door deze activiteit en blijft ruim onder de 0,1 OW (berekend op basis van een worse case benadering).
Op grond van artikel 12.3 onder b van het Besluit externe veiligheid kan volstaan worden met een beperkte verantwoording wanneer:
Er kan dus worden volstaan met een beperkte verantwoording.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Het bestemmingsplan ziet op een maatbestemming voor de bestaande bebouwing en gebruik. Gelet op de beperkte omvang van de activiteiten en de verbondenheid met het gebied en de bestaande bebouwing is verplaatsing naar een alternatieve locatie niet aan de orde.
De bestemmingslegging is zodanig vormgegeven dat deze de huidige activiteiten omvat. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de bestaande bebouwing. In de gebruiksregels zijn diverse functies nog specifiek uitgesloten.
Hiermee is de voorgaande, deels overgangsrechtelijke, situatie gewijzigd naar een bestemmingslegging die recht doet aan het bestaande gebruik.
Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een calamiteit
De bestrijdbaarheid van een calamiteit wordt op twee aspecten beoordeeld:
1. Is het rampscenario te bestrijden?
2. Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?
De mate van bestrijdbaarheid van een calamiteit is afhankelijk van de opkomsttijd brandweer, de bereikbaarheid van de locatie calamiteit en de bluswatervoorziening in de omgeving van de calamiteit.
Bij een calamiteit met de hogedruk aardgasleidingen is het scenario fakkelbrand maatgevend. Voor het scenario fakkelbrand geldt, dat deze alleen geblust kan worden middels het afsluiten van de betreffende leiding(deel) door de leidingbeheerder. Het doven van het vuur na sluiting van de leiding neemt behoorlijk wat tijd in beslag. Door middel van het leggen van een waterscherm over de brandhaard kunnen de gevolgen van de fakkelbrand enigszins ingedamd worden. Hiervoor zijn wel aanzienlijke hoeveelheden water benodigd.
De algemene conclusie is dat, gelet op het beperkte gebruik van de locatie, geen sprake is van onaanvaardbare risico's.
In het kader van de onderbouwing is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond(VRR) om advies gevraagt. De VRR heeft per e-mail van 6 april 2022 aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgenomen bestemmingslegging. Daarbij zijn twee aandachtspunten / opmerkingen meegegeven:
- Zorg dat de BHV-organisatie van de gebruiker van de locatie op de hoogte is van de mogelijkheid van het optreden van een incident bij een buisleiding, en dat men weet hoe er op dat moment gehandeld moet worden. Doorgaans is schuilen in het gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen.
- In de omgeving is geen primaire bluswatervoorziening aanwezig. Wel is er in de omgeving voldoende open water aanwezig. Het is daarom wenselijk dat er ten zuiden van de boerderij een opstelplaats voor de brandweer gerealiseerd wordt. Middels deze opstelplaats kan de brandweer bluswater halen uit het open water.
Beide aandachtspunten zien op aspecten die niet rechtstreeks via het bestemmingsplan zijn te reguleren. De punten zijn met de gebruiker van de locatie kortgesloten. De voorgestelde opstelplaats voor de brandweer betreft een parkeerplaats bij de locatie. In principe is deze beschikbaar als opstelplaats voor de brandweer. Er is sprake van een halfverhard terrein, welke zonder noemenswaardige ingrepen kan worden benut als opstelplaats. Op die manier is in een goede bereikbaarheid van het eventuele bluswater te voorzien.
Met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van het Bevi en de Visie Externe Veiligheid 2012-2020 Schiedam is gekeken naar de consequenties van het bestemmingsplan op het groepsrisico. Op basis van de gestelde criteria in de beleidsvisies en de beschouwing van het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect wordt het externe veiligheidsrisico voor het plangebied aanvaardbaar geacht.
De regels van het bestemmingsplan zijn daarbij zodanig uitgewerkt dat geen sprake kan zijn van substantiele wijzigingen in gebruik of bebouwing. Dit kan onder voorwaarden alleen mogelijk worden gemaakt wanneer vooraf opnieuw een risicoafweging heeft plaatsgevonden, en via een afzonderlijke (planologische) procedure.
Op grond van de Wet geluidhinder zijn normen gesteld met betrekking tot de maximale geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten en terreinen. Geluidgevoelige objecten zijn woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Geluidgevoelige terreinen zijn woonwagen standplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen. Op grond van de Wet geluidhinder moet aan deze normen worden voldaan indien deze binnen een wettelijke geluidszone zijn gelegen.
Het bestemmingsplan laat geen woningen of andere geluidgevoelige objecten toe. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dus niet in de weg.
Het gemeentelijk beleid is o.a. opgenomen in de Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst'. Op dit moment werkt de gemeente aan nieuwe regelgeving ten uitvoering van deze nieuwe beleidsvisie. In dit bestemmingsplan zijn de tot nog toe gebruikelijke gebruiksregels opgenomen met betrekking tot Parkeren, laden, lossen en stallen. Hier is bijvoorbeeld vastgelegd dat er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd volgens de gemeentelijke parkeernorm. Hiermee is gewaarborgd dat hier voldoende aandacht aan wordt besteed.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen woningen of bedrijven. Het dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijf ligt op ruim 300m afstand. De bestemmingslegging heeft geen impact op functies in de nabijheid. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet hierop geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.
Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten). Het bestemmingsplan betreft geen activiteit als genoemd in het Besluit milieueffectrapportage, waardoor in samenhang met dit bestemmingsplan geen nadere beoordeling nodig is.
Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat niet alleen de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben. Omdat het in deze gaat om het leggen van een maatbestemming voor bestaande bebouwing en functies is hiervan geen sprake. Een Aanmeldnotitie MER is niet nodig.
In paragraaf 4.4 is de relevante buisleiding voor externe veiligheid reeds beschouwd. Hieruit is gebleken dat deze geen belemmering vormt voor het plan. Naast de planologisch relevante kabels en leidingen zijn er geen andere kabels leidingen aanwezig in de ondergrond die, gelet op de aard van het plan, van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Voor het gehele plangebied geldt gelet op de verwachte aanwezige waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsbevoegdheid) en een vereiste tot het hebben van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden met diverse terreinoppervlakken en dieptes. Een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverboden of om de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen. Hiermee is gewaarborgd dat hier voldoende aandacht aan wordt besteed.
In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de locatie Woudweg 26 Schiedam. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.
Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Daarbij is gelet op de achtergrond van het bestemmingsplan het nodige maatwerk toegepast.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
De primaire bestemming binnen het plangebied is 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Deze bestemming is met name gericht op het behoud en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, onder andere door agrarisch natuurbeheer. Binnen deze bestemming is verder extensief recreatief medegebruik toegestaan en is de educatieve component benoemd. Gelet op de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen rondom deze bebouwing, waarbij de toegelaten maatvoering is afgestemd op de legaal aanwezige bebouwing. Substantiele uitbreiding van bebouwing en activiteiten is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Eventuele wijzigingen moeten afzonderlijk op haalbaarheid en uitvoerbaarheid worden beoordeeld.
Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde. Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunning gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte van 300 m2 en dieptemaat van 3,0 m overschrijden. Ontheffing of aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of aanlegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de reguliere bouwvergunning. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.
Vanwege de ligging nabij een aardgastransportleiding is op het perceel een aanduiding 'veiligheidszone - leiding' opgenomen. Deze aanduiding is gekoppeld aan enkele regels die borgen dat geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. Wijziging of nieuwvestiging van (beperkt) kwetsbare objecten is hierdoor niet rechtstreeks mogelijk.
In het bestemmingsplan is de bestaande situatie met recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de specifieke bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen. Dit betreft standaard regels die in Schiedam van toepassing zijn.
Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de bestemmingslegging. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemene gebruiksregels'. Ook dit betreft standaard regels die in Schiedam van toepassing zijn.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Om hier in te voorzien is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.
De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de bij de regels gevoegde parkeernormen, de berekenwijze van de parkeerbehoefte uit de door het college vastgestelde 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' en de uitgebreide jurisprudentie die op dit onderdeel is ontstaan. De bij de regel gevoegde parkeernormen zijn de normen zoals deze op 17 augustus 2017 door het college zijn vastgesteld. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.
Gelet op de locatie is in principe voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van parkeergelegenheid. Het bestemmingsplan geeft de bestemmingslegging voor de bestaande situatie, en gaat niet uit van een ruimtelijke ontwikkeling.
De regels kennen verder een aantal standaard afwijkingsbevoegdheden, waaronder regels omtrent het laden en lossen en fietsparkeren.
Het bestemmingsplan kent tot slot enkele wijzigingsregels die binnen Schiedam standaard van toepassing zijn.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Voorliggend bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Er is een passende bestemming opgenomen voor een bestaande functie, er is geen sprake van plankosten anders dan de kosten die verbonden zijn met het opstellen van het bestemmingsplan. Deze kosten worden door de gemeente gedekt uit de regulier beschikbare middelen voor actualisatie van bestemmingsplannen. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is daarmee aangetoond.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.
De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op het leggen van een maatwerkbestemming voor de bestaande bebouwing en functies binnen het plangebied. Er is geen sprake van aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, evenmin is er sprake van een noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of andere redenen om een exploitatieplan op te stellen.
Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro en inspraak
De locatie Woudweg 26 was aanvankelijk opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan Verzamelherziening 2022. Het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is beperkt gevoerd, gelet op de insteek en aard van het bestemmingsplan. Van het Hoogheemraadschap van Delfland is een overlegreactie ontvangen, deze had geen betrekking op de locatie Woudweg 26.
Gelet op de aard en insteek van het bestemmingsplan wordt geen mogelijkheid geboden om op grond van de gemeentelijke inspraakverordening een reactie op het voorontwerp te geven. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het ontwerp van het bestemmingsplan te geven.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft vanaf 25 november 2021 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. De locatie was opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Verzamelherziening 2022. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan is een zienswijze ontvangen. De ingediende zienswijze en de reactie hierop is opgenomen in de Nota zienswijzen die als bijlage bij het raadsbesluit is gevoegd.
De zienswijze is primair aanleiding geweest om de locatie Woudweg 26 uit het vastgestelde bestemmingsplan Verzamelherziening 2022 te halen, en voor de locatie het voorliggende postzegelbestemmingsplan vast te stellen.