direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Mathenesse Noord-West
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP00103-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het bestemmingsplan is opgesteld als uitwerking van de Schiedamse gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse. De gebiedsontwikkeling ziet op de transformatie van het noordelijk deel van dit bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied. De gebiedsontwikkeling ziet verder op de doorontwikkeling en opwaardering van het bedrijventerrein, waarvan onder andere het versterken van het distilleercluster als onderdeel van het Dutch Distillers District een onderdeel is.

Het voorliggende bestemmingsplan is specifiek opgesteld met als doel om de transformatie van het noordwestelijk deel van het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse naar een gemengd woon-werkgebied mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan is een integrale herziening van de diverse geldende planologische regelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan biedt waar mogelijk directe bouwtitels voor de beoogde ontwikkelingen, zodat aanvragen omgevingsvergunning op basis van dit bestemmingsplan kunnen worden verleend.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het noordwestelijk deel van Nieuw-Mathenesse, zoals globaal aangeduid op afbeelding 1. Het gebied maakt deel uit van de Schiedamse wijk Oost (Glasbuurt).

Het plangebied bestaat uit het VROM-terrein aan de Buitenhavenweg en het terrein van de voormalige glasfabriek tussen de Buitenhavenweg en de Nieuw-Mathenesserstraat. Enkele bedrijfspercelen aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat zijn eveneens in het plangebied opgenomen, net als delen van de Buitenhaven en Buitenhavenweg. Hiermee is een logische planbegrenzing gekozen. Het plangebied is circa 8 hectare groot, waarvan ruim 6,5 hectare (voormalig) bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0002.png"

Afbeelding 1 - Globale begrenzing plangebied Nieuw-Mathenesse Noord-West

Aan de west- en noordzijde grenst het plangebied aan de Schiedamse binnenstad en de bestaande woonwijk Schiedam-Oost.

Het plangebied grenst aan de oostzijde, bij de Nieuw-Mathenesserstraat, aan de Van Deventer-driehoek, een deel van het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse dat grotendeels eigendom is van de gemeente Schiedam en waarvoor ook een herontwikkeling tot gemengd woon-werkgebied wordt voorbereid (via een afzonderlijk bestemmingsplan). Langs de Van Deventerstraat ligt de gemeentegrens met Rotterdam. Direct ten oosten hiervan grenst Schiedam aan de lopende Rotterdamse gebiedsontwikkeling Merwe-Vierhavens (M4H).

Ten zuiden van het plangebied ligt de resterende ruim 30 hectare van het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse, waar onder andere enkele grote distilleerderijen zijn gevestigd.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn momenteel vijf bestemmingsplannen van kracht, welke met dit plan (gedeeltelijk) worden herzien. Het betreft de volgende plannen:

Bestemmingsplan   IMRO-nummer   Vastgesteld door de gemeenteraad  
Oost   NL.IMRO.0606.BP0004-   27 oktober 2011  
Nieuw-Mathenesse   NL.IMRO.0606.BP0024-   25 juni 2013  
Nieuw-Mathenesse, eerste herziening   NL.IMRO.0606.BP0034-   13 september 2016  
Parapluplan Parkeren   NL.IMRO.0606.BP0044-   5 juni 2018  
Paraplu-bestemmingslan begrippen en wijzen van meten   NL.IMRO.0606.BP00100-   20 april 2021  
Geluidzone Havens NoordWest / Oost-Frankeland   NL.IMRO.0606.BP00105-   in voorbereiding (beoogd eind 2023)  

Voor het merendeel van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse. De bestemmingsplannen Oost en Nieuw-Mathenesse, eerste herziening, zien op enkele specifieke percelen binnen het plangebied. De beide parapluplannen zien op een gemeentebrede implementatie en standaardisatie van enkele specifieke regels.

Het bestemmingsplan Geluidzone ziet op de aanpassing van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein in Schiedam. Specifiek voor het plangebied is relevant dat hiermee het gehele plangebied niet langer is aangewezen als gezoneerd industrieterrein, en de specifieke planologische mogelijkheid voor vestiging van een glasfabriek geen werking meer heeft.

1.4 Relatie Nieuw-Mathenesse en M4H Rotterdam

Het bestemmingsplan geeft het planologisch kader voor de herontwikkeling en transformatie van een deel van Nieuw-Mathenesse. Deze gebiedsontwikkeling is een Schiedamse ontwikkeling, waarbij beleidsmatig samenhang aanwezig is met de herontwikkeling van de Schiedamse Van Deventer-driehoek aan de oostzijde van het plangebied.

In het direct nabij het plangebied gelegen Merwe-Vierhavens (M4H) is ook in de gemeente Rotterdam een gebiedsontwikkeling gaande. De insteek van deze ontwikkeling is enigszins vergelijkbaar; transformatie van een deel van het bestaande bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied. De planologische wijzigingen hiervoor vinden in hoofdzaak plaats in het Rotterdamse bestemmingsplan Merwe-Vierhavens (NL.IMRO.0599.BP1122VierhMerwh-). Dat bestemmingsplan regelt onder andere de nieuwe bestemmingslegging voor het gebied waarmee woningbouw mogelijk wordt, geeft bedrijventerreinen een juiste bestemming en voert diverse aanpassingen in de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein 'Havens Noord-West / Oost - Frankeland' in Rotterdam door.

Om de regels voor de geluidzone buiten de plangrens van dit bestemmingsplan te regelen is door Rotterdam een parapluherziening opgesteld, waarmee de ligging van de geluidzone is afgestemd op de nieuwe situatie van het gezoneerd industrieterrein. Dit is het bestemmingsplan 'Parapluherziening geluidzone Havens Noordwest Oost-Frankeland' (IMRO-code NL.IMRO.0599.BP1235HavensNOF-).

Beide Rotterdamse bestemmingsplannen zijn gelijktijdig opgesteld. De ontwerpen van de bestemmingsplannen zijn in mei 2023 door Rotterdam in procedure gebracht.

Voor de gebiedsontwikkeling M4H en de aanpassing van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein is ook de procedure van opstelling van een milieueffectrapportage doorlopen. Voor een uitgebreidere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.1.3.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft kort de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
  • De visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is met name gebaseerd op het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1, zoals dat op 28 september 2021 door de gemeenteraad van Schiedam is vastgesteld, en het stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling van de voormalige glasfabriek en bijbehorende terreinen.
  • In hoofdstuk 4 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het gemeentelijk beleidskader voor het gebied.
  • De gevolgen of effecten van het bestemmingsplan op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 5 beschreven.
  • Hoofdstuk 6 geeft een korte toelichting op de gebruikte bestemmingen en bijbehorende regels.
  • Hoofdstuk 7 en 8 gaan over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse kent een interessante ontstaansgeschiedenis, waarbij de nabijheid van de Schiedamse binnenstad, de specifieke structuur van inpolderingen en de afwateringen in de rivierdelta van de Schie bepalend zijn geweest voor zijn vorming. De verschillende soorten industriële- en havengerelateerde functies langs de Buitenhaven en de Nieuwe Waterweg maken het gebied rijk aan historie.

Het plangebied omvat (delen van) de historische polders Nieuw-Mathenesse en Oost-Frankeland. De historische scheiding tussen beide polders werd gevormd door de vroegere Groenedijk, die vanaf de Rotterdamsedijk in zuidelijke richting liep ter hoogte van waar nu ongeveer de Nieuw-Mathenesserstraat ligt. Nieuw-Mathenesse werd rond 1350 ingepolderd, ten zuiden van de toenmalige zeedijk (nu de Rotterdamsedijk). Tussen 1340 en 1390 werd de Schieloop gekanaliseerd. In 1390 werd de zandplaat De Noort gekocht van de heer van Mathenesse, en vervolgens doorgraven. Met deze aanpassingen ontstond de Buitenhaven. Sinds 1394 behoorde het stuk grond aan weerszijden van de Buitenhaven tot de stadsvrijheid van Schiedam.

Het plangebied bleef tot in de 19e eeuw grotendeels onbebouwd. Op de stadsplattegrond van Rutger van Bol'es uit 1770 is alleen wat bebouwing aanwezig langs de Rotterdamsedijk en het deel van de Buitenhavenweg direct grenzend aan de binnenstad (aan de randen van het plangebied).

De historische landschappelijke structuren zouden tot aan de grootschalige ingrepen in het omliggende gebied in de 20e eeuw op hoofdlijnen in stand blijven. Wel was sinds medio 19e eeuw langs de Buitenhaven een cluster van bedrijvigheid rondom de jenever-industrie ontstaan, bestaande uit branderijen, pakhuizen en ondersteunende bedrijvigheid zoals kleine glasfabrieken en een sodafabriek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0003.png"

Afbeelding 2 Historische foto van Nieuw-Mathenesse, met de Buitenhaven op de voorgrond

Tegen het eind van de 19e eeuw begint een proces van schaalvergroting en concentratie in de industrie. Voor Nieuw-Mathenesse Noord-West betekent dit onder andere dat het terrein van de glasfabriek geleidelijk uitgroeit tot haar huidige omvang. Hierdoor ontstaat direct tegen de binnenstad van Schiedam een industriecomplex met een grote impact op de leefomgeving. In 1899 wordt de NV Vereenigde Glasfabrieken opgericht, door een samenwerking van drie Schiedamse glasfabrieken. In de decennia daarop groeit de fabriek uit tot een van de grootste werkgevers in Schiedam. Vanaf het midden van de 20e eeuw wordt het fabriekscomplex geleidelijk aangepast en gemoderniseerd tot haar huidige voorkomen. Vanaf eind 20e eeuw gaat het eigendom een aantal keer over in andere handen. Uiteindelijk beëindigd de glasfabriek haar activiteiten definitief in 2017. Sindsdien is het terrein in afwachting van invulling met een nieuwe functie.

De meest westelijke punt van het plangebied bestaat uit het zogenaamde VROM-terrein. Dit terrein is lange tijd als gemeentewerf in gebruik geweest. De afgelopen 15 jaar is het terrein voor diverse tijdelijke functies gebruikt, zoals een supermarkt, een school en als parkeerterrein.

Aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat bevindt zich een langgerekt enkellaags bebouwingsblok, dat sinds de bouw in gebruik is voor garages en garagebedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0004.jpg"

Afbeelding 3 Historische ontwikkeling plangebied en omgeving (bron: www.topotijdreis.nl)

2.2 Ruimtelijk - functionele beschrijving

De stedenbouwkundige opzet van het gebied is sinds het midden van de 20e eeuw nagenoeg onveranderd. Ook het functioneel gebruik is sinds die tijd grotendeels gelijk gebleven.

Het gebied tussen de Buitenhavenweg en de Nieuw-Mathenesserstraat wordt voor het grootste deel in beslag genomen door het bedrijfscomplex van de voormalige glasfabriek. De fabrieksgebouwen (productie, opslag, kantoor) zijn gegroepeerd rondom een groot binnenterrein. Langs de Buitenhavenweg bevindt zich het nu grotendeels onbebouwde VROM-terrein, momenteel onder andere in gebruik als parkeerplaats. Ook staan aan de Buitenhavenweg enkele kleinere bedrijfspanden, waardoor het terrein van de voormalige glasfabriek enigszins wordt afgeschermd van de Buitenhaven.

Aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat is een gebouwreeks aanwezig, vooral in gebruik als garages, die met de rug naar de achterzijden van de woningen aan de Rotterdamsedijk staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0005.png"

Afbeelding 4 Luchtfoto bestaande situatie plangebied

Het plangebied wordt door twee wegen ontsloten. De Buitenhavenweg loopt van de Koemarkt langs de Buitenhaven in zuidelijke richting verder naar het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse. De Nieuw-Mathenesserstraat loopt vanaf de Rotterdamsedijk in zuidelijke richting het bedrijventerrein op. In de zuidoostpunt van het plangebied takt de Van Deventerstraat aan op de Nieuw-Mathenesserstraat, waardoor over de Rotterdamsedijk, via het Marconiplein en de Tjalklaan de A20 bereikbaar is voor (vracht)verkeer. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt met de straat Nieuwsticht de Nieuw-Mathenesserstraat verbonden met de Buitenhavenweg.

De openbare ruimte in het plangebied bestaat met name uit wegen en parkeervoorzieningen. Openbaar groen is zeer beperkt aanwezig, bijna alleen als (ongeorganiseerde) restruimte. Nagenoeg het gehele plangebied is verhard, op een klein deel van het water van de Buitenhaven dat binnen het plangebied valt na.

Bij de zuidoostelijke plangrens is een hoekpunt van een primaire waterkering aanwezig. De dijk zelf is beperkt als zodanig herkenbaar, omdat aangrenzende bebouwing deels in het dijktalud is gebouwd en aan de oostzijde, richting de Rotterdamse Merwehaven, gronden zijn opgehoogd.

Het plangebied kent een geleidelijke afloop in hoogte van oost naar west. Het bebouwingslint aan de Rotterdamsedijk, direct ten noorden van het plangebied, is ook op het dijktalud gebouwd. Hierdoor zijn de begane grondtoegangen vanaf de Rotterdamsedijk, vanaf de zuidzijde bezien, op de eerste verdieping gelegen. Tussen de Couwenhovenstraat en het terrein van de voormalige glasfabriek is sprake van een verschil in maaiveldhoogte van enkele meters.

De gronden in het plangebied worden momenteel in hoofdzaak tijdelijk gebruikt voor gemengde vormen van bedrijvigheid. De eerdere bedrijfsvoering van de voormalige glasfabriek is gestaakt, de bedrijfsbebouwing is inmiddels deels gesloopt cq. ontmanteld. Het tijdelijk gebruik is onder andere bedoeld als opmaat naar de beoogde herontwikkeling. Het VROM-terrein aan de westzijde van het plangebied werd gebruikt als (betaalde) parkeervoorziening. Langs de Couwenhovenstraat bevinden zich enkele garagebedrijven, aan de Buitenhavenweg is kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid gevestigd, onder andere een distilleerderij, koffiebranderij en een smederij.

2.3 Cultuurhistorische waarden en monumenten

De bijzondere historie van Nieuw-Mathenesse heeft zijn sporen in het plangebied nagelaten. Het erfgoed toont de ontstaansgeschiedenis en de gelaagdheid van dit stadsdeel en de verbondenheid ervan met bijzondere aspecten van de industriële geschiedenis van Schiedam. De gebouwen en bouwwerken bepalen mede de karakteristiek en de identiteit van het gebied. Het zijn de parels van het gebied en zij geven de plek zijn eigen karakter. De diverse monumentale panden kunnen de schakels vormen van routes waarbij verleden, heden en toekomst verbonden worden.

Aan de Buitenhavenweg ligt de branderij van Onder de Boompjes (Buitenhavenweg 132), een gemeentelijk monument. Ook op het terrein van de voormalige glasfabriek (Buitenhavenweg 140) liggen diverse monumentale panden en bouwwerken. Kenmerkende objecten zijn bijvoorbeeld het voormalige hoofdkantoor van de glasfabriek en de silo's van de fabriek. Ook de transportband die de havenkade met de silo's verbindt is als beeldbepalend element van historische waarde.

Voor een uitgebreidere omschrijving van de cultuurhistorische waarden in het plangebied wordt verwezen naar het register van de gemeentelijke monumenten en de beschrijving en waardering van de diverse als monument aangewezen bouwwerken zoals die daarin is opgenomen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het plangebied wordt op basis van het voorliggende bestemmingsplan nagenoeg geheel herontwikkeld.

Het primaire kader voor de ontwikkeling is vastgelegd in het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw Mathenesse fase 1. De hoofdstukken 3 en 4 van het Ruimtelijk Raamwerk geven een beschrijving van de visie voor het gebied voor diverse deelaspecten, en de richtlijnen voor uitwerking.

Voor het plangebied is de visie uit het Ruimtelijk Raamwerk uitgewerkt tot een stedenbouwkundig plan voor herontwikkeling door de eigenaren van de voormalige glasfabriek, als uitwerking van de overeenkomst die voor de herontwikkeling is gesloten tussen de eigenaren en de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0006.png"

Afbeelding 5 Indicatie van het beoogd stedelijk concept

Dit hoofdstuk geeft een samenvattende beschrijving van de relevante delen uit het Ruimtelijk Raamwerk en de doorvertaling daarvan in het stedenbouwkundig plan. Ook bevat dit hoofdstuk de onderbouwing op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Uitgangspunten

Nieuw-Mathenesse heeft het in zich om de stad Schiedam te verrijken als stedelijk gebied. Dat gebeurt onder andere door in het noordelijk deel van Nieuw-Mathenesse nieuwe woonmilieus toe te voegen, en door bijzondere openbare plekken toe te voegen die een meerwaarde voor de stad als geheel opleveren. De herontwikkeling van het noordelijk deel van Nieuw-Mathenesse betekent de transformatie van een verouderd en deels in onbruik geraakt bedrijventerrein, naar een uniek onderscheidend stadsdeel. Het geeft Schiedam daarmee ruimte om een aantal ontwikkelingen voor de toekomst in gang te zetten, en daarmee nog beter aan te sluiten op het stedelijk netwerk in de wijdere omgeving van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0007.png"

Afbeelding 6 Ligging plangebied tussen station Schiedam Centrum, de binnenstad en M4H

Het voorliggende bestemmingsplan ziet op het noordwestelijke deel van Nieuw-Mathenesse. Na sloop van een groot deel van de bestaande bebouwing van de voormalige glasfabriek, en het bouwrijp maken van het gebied, wordt dit in fasen ontwikkelt tot een gemengd woon-werkgebied.

In deze paragraaf worden voor een aantal onderwerpen de uitgangspunten voor herontwikkeling kort toegelicht, op de wijze zoals die ook in het stedenbouwkundig plan zijn opgenomen.

Het stedenbouwkundig plan voor herontwikkeling is gebaseerd op drie kernwaarden:

  • 1. Een wijk met een sterk eigen identiteit, die voortvloeit uit het verleden;
  • 2. Verankerd in en verbonden met de stad;
  • 3. Een groene, gezonde en leefbare wijk (instrinsiek duurzaam).

Deze kernwaarden zijn uitgewerkt in een aantal thematische uitgangspunten. Kort worden de belangrijkste aspecten van deze uitgangspunten toegelicht.

3.2.1 Routes en verbindingen

Het plangebied is strategisch gelegen op een schakelpunt in de stad Schiedam. De binnenstad ligt direct westelijk van het plangebied, het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse direct ten zuiden er van. Oostelijk grenst het plangebied aan de Van Deventer-driehoek, eveneens onderdeel van de transformatie van Nieuw-Mathenesse Noord van bedrijventerrein naar gemengd woon-werkgebied. Iets verderop ligt de Rotterdamse gebiedsontwikkeling M4H. Aan de noordkant van het plangebied ligt Schiedam-Oost, met op korte loop- en fietsafstand het station Schiedam Centrum (metro, bus, tram en intercitytrein). Nieuw-Mathenesse Noord heeft het daarom in zich om, met als basis de voorzieningen die in de directe nabijheid aanwezig te zijn, uit te groeien tot een autoluwe wijk, ingericht op fiets- en wandelverkeer. De functies en voorzieningen in het gemengd stedelijk milieu zoals dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, vormen een aanvulling op de omgeving. Insteek is dat deze niet met voorzieningen in de Schiedamse binnenstad of Schiedam Oost concurreren, maar dat ze wel voorzien in enkele specifieke dagelijkse levensbehoeften van nieuwe bewoners en gebruikers van het gebied.

Ambitie is om Nieuw-Mathenesse Noord, de Schiedamse binnenstad en Schiedam-Oost in de toekomst onlosmakelijk met elkaar te verbinden, zodat ze elkaar aanvullen en versterken. Ook de relatie met Rotterdam Oud-Mathenesse en M4H is daar onderdeel van. In de huidige situatie zijn hiervoor de routes naar, en verbindingen met, de omgeving nog niet optimaal. Binnen de bredere kaders van de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse worden deze opgepakt, onder andere ook met diverse rijkssubsidies. De ontwikkeling binnen het plangebied wordt daarbij als katalysator en aanjager gebruikt om diverse maatregelen (versneld) uit te werken en door te (kunnen) voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0008.png"

Afbeelding 7 Indicatie van de diverse routes door en langs het plangebied

Binnen het plangebied zelf zijn uiteraard de routes binnen het gebied van belang, waarbij de oost-west route door het plangebied een goede verbinding maakt tussen de binnenstad en de oostelijker gelegen Van Deventer-driehoek en M4H.

3.2.2 Stedelijk concept

De bestemmingslegging wijzigt in hoofdzaak van Bedrijventerrein naar Gemengd. Binnen de nieuwe gemengde woon-werkgebieden wordt een functiemenging beoogd die zorgt voor een levendig stedelijk interactiemilieu. Als buffer tussen het meer op wonen gerichte deel van het plangebied en het te behouden bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse ten zuiden van het plangebied, wordt een deel van het plangebied aangewezen voor gemengd gebruik voor bedrijven, voorzieningen en horeca, zonder dat hier in algemene zin ook een woonfunctie wordt voorgestaan.

Nieuw woonmilieu

De ambitie om van Nieuw-Mathenesse Noord een gemengd woon-werkgebied te maken, sluit aan bij de grote behoefte aan woningen in de stedelijke context van Schiedam. Nieuw-Mathenesse Noord is onder andere door de ligging naast de historische binnenstad en de nabijheid van het station Schiedam-Centrum aantrekkelijk om te wonen. Hier ontstaat een hoogstedelijk woon-werkgebied: een wijk met veel functies op een relatief klein oppervlak. Woningen in een stedelijke dichtheid, werken aan huis, voorzieningen en bedrijvigheid worden in het gebied gemengd, en er is goed openbaar vervoer in de buurt.

De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij extra belangrijk, ook voor de bestaande stad. Het gebied wordt (beter) openbaar toegankelijk, meer mensen maken er gebruik van. Op Nieuw-Mathenesse Noord wordt een woonmilieu gecreëerd dat onderscheidend en nieuw is voor Schiedam, maar dat wel aansluit bij de Schiedamse maat van stedelijkheid. De herontwikkeling van het plangebied versterkt die Schiedamse stedelijkheid: bestaande structuren worden doorgezet en aangevuld met bebouwing met een variatie in grootte. De transformatie van het gebied sluit daardoor naadloos aan bij de bestaande stad en voegt nieuwe kwaliteiten toe. Schiedam als geheel profiteert hiervan.

Dutch Distillers District

Herontwikkeling van het plangebied biedt goede mogelijkheden om de betekenis en invulling van het Dutch Distillers District te vergroten. Dit met name door het activeren van het waterfront van de Schie, en de verbinding tussen de binnenstad en de distilleerderijen zuidelijker op Nieuw-Mathenesse. Op dit moment is de aanhechting van Nieuw-Mathenesse op de Schiedamse binnenstad niet optimaal. Het VROM-terrein als groot parkeerterrein is geen prettige overgang van de binnenstad naar het bedrijventerrein. Ook zijn er geen functies die een duidelijke meerwaarde hebben voor de omgeving; het gebied was zeer introvert.

Door activering van het waterfront wordt deze route sterk verbeterd, en wordt het Dutch Distillers District meer als een ruimtelijk samenhangend geheel gepresenteerd. Door het toevoegen van aantrekkelijke verblijfsplekken, bebouwing met een diversiteit aan functies en het verbeteren van het gebruik van het water voor recreatie en ontspanning wordt dit deel van het Dutch Distillers District kwalitatief versterkt.

Aanleg park en groenstructuur

De transformatie van het gebied versterkt de ruimtelijke structuren tussen het waterfront aan de Buitenhaven en de voormalige dijk ter plaatse van de Nieuw- Mathenesserstraat. Aan het waterfront wordt de stedelijke wand hersteld, aan de dijk volgt de nieuwe bebouwing de rooilijn van de huidige fabrieksgebouwen. Hiermee worden de twee assen in de noord-zuid richting duidelijker gedefinieerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0009.png"

Afbeelding 8 Indicatie van het te realiseren park en en laan

Van oost naar west was er door het afgesloten fabrieksterrein van de glasfabriek geen openbare verbinding door het gebied. Daarnaast is het gebied nu zeer versteend. Door het toevoegen van het 'Glaspark' en de 'Glaslaan' wordt het plangebied verbonden met zijn omgeving én krijgt het een groen karakter. Het gebied is hiermee niet alleen van waarde voor de toekomstige gebruikers en bewoners, maar kent ook meerwaarde voor de stad. Het park wordt autovrij ingericht en is gericht op langzaam verkeer, in combinatie met bewegen en verblijven in het groen.

Integratie bestaande gebouwen

Diverse monumentale bestaande gebouwen worden behouden, en geïntegreerd in het ontwerp voor het plangebied. Beoogd wordt hier op verschillende manieren mee om te gaan: gebouwen worden door goed ontwerp als belangrijk gebouw in het openbaar gebied gepositioneerd, en door toevoeging van nieuwe functies en soms ook bouwvolume krijgen de gebouwen meer waarde en kunnen ze goed blijvend worden behouden.

Enkele markante gebouwen die herinneren aan de glasfabriek blijven zo behouden, zoals het vroegere hoofdkantoor en de silo's. Het huidige pand van distilleerderij Onder de Boompjes aan de Buitenhavenweg is geen onderdeel van de ontwikkeling. Dit pand blijft uiteraard behouden en wordt ingepast in het ontwerp van het park.

Samenhang met omgeving

Het plangebied kent straks een variatie aan korrelgroottes van bebouwing, die reageert op de omliggende stedelijke structuren en de karakteristieke organisatie van de voormalige glasfabriek. Aan de noordzijde de lineaire structuur van de Rotterdamsedijk (back-to-back), in het hart van het plangebied een open structuur met vrijstaande blokken, aan het waterfront een gevarieerde mix als een hedendaagse interpretatie van de historische opbouw en aan de Nieuw-Mathenesserstraat een grotere schaal met een meer doorlopende wand.

Naast dat dit zorgt voor een soepele overgang van de dichtbebouwde binnenstad naar het grootschalige bedrijventerrein aan de zuidzijde, biedt deze opzet ook de mogelijkheid om een grote diversiteit aan te brengen in het programma van werkplekken, woningen en buitenruimte.

Binnen het plangebied komen enkele hoogteaccenten van circa 40 meter hoog, maar de silo's op het terrein blijven daarbij als dominant accent leesbaar met een hoogte (inclusief optopping) van maximaal 65 meter. Naast dat de hoogteaccenten werken als oriëntatiepunt binnen het gebied, kennen de accenten ook een kwaliteit van dichtbij, onder andere doordat de stedenbouwkundige opzet zodanig is dat ook vanaf ooghoogte gezien sprake is van een aantrekkelijk en soms verrassend gebied. Bij het ontwerp van de opzet voor bebouwing is onder andere ook rekening gehouden met de bezonningssituatie, zowel binnen het plangebied als voor de bestaande bebouwing aan de noord- en westzijde van het plangebied.

Voor het gehele gebied is een beeldkwaliteitsplan uitgewerkt, waarin onder andere op de stedenbouwkundige samenhang binnen het plangebied zelf is ingegaan, als op de verbindingen met de omgeving. Daarnaast is voor Nieuw-Mathenesse Noord een stedenbouwkundig kwaliteitsteam in het leven geroepen door de gemeente.

3.2.3 Programma

Het programma binnen het plangebied bestaat uit twee componenten. De transformatie ziet vooral op het toevoegen van een groot aantal woningen, daarnaast blijft het gebied ook de mogelijkheid bieden voor huisvesting van bedrijven en ondernemingen. Deze laatste categorie valt uiteen in bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het verzorgen van bewoners en bezoekers van het gebied (voorzieningen), en bedrijfsmatige activiteiten die bijdragen aan een levendige en aantrekkelijke wijk. De nieuwe wijk draagt daarmee bij aan het versterken van het woonklimaat en economisch vestigingsklimaat van Schiedam. Belangrijk uitgangspunt is dat wonen en werken gemengd door elkaar plaatsvindt.

Woningen

Het aantal woningen binnen het plangebied bedraagt maximaal 738, wat een dichtheid betekent van ruim 100 woningen per hectare. Insteek is woningen voor verschillende doelgroepen te bouwen. De gemeente Schiedam heeft een groot tekort aan woningen voor middeninkomens, en kent naar verhouding een groot aantal woningen in de lagere prijsklassen (zowel koop als (sociale) huur). Door toevoegen van koopwoningen voor middeninkomens, wordt de doorstroming bevordert en is er gelegenheid om sociale stijgers vast te houden in Schiedam. Binnen het plangebied worden zowel koop- als huurwoningen gerealiseerd. Het gebied is groot genoeg om diverse typen woningen te bouwen, en deze ook op een goede manier te plaatsen.

Minimaal 30% van de 738 woningen wordt als sociale huurwoning gerealiseerd (minimaal 222 sociale huurwoningen in het totale woonprogramma). In de regels is dit minimum percentage geborgd. Afspraken over de instandhouding van de sociale huurwoningen worden gemaakt tussen de ontwikkelaar en een woningcorporatie (toegelaten instelling).

Voor de overige woningen wordt met name ingezet op het middensegment, en dan voornamelijk koopwoningen. Qua typologie zal dit voornamelijk bestaan uit appartementen en woningen gericht op midden- en hogere inkomens bestaande uit 2- tot 4-persoonshuishoudens. Aandachtspunt hierbij is dat de stad Schiedam voldoende (kleinere) woningen voor 1-2 persoonshuishoudens kent, met name door de substantiële toevoeging van dergelijke woningen in de gebiedsontwikkeling Schieveste (Schiedistrict), en het reeds aanwezige aanbod van deze woningen in de bestaande voorraad. Mede om die reden bedraagt de minimale oppervlakte van een woning conform het gemeentelijk beleid 70m2, zowel voor de koop- als huurwoningen.

Binnen het plangebied wordt mogelijk ook ruimte voor woonzorgvoorzieningen geboden. Deze specifieke combinatie van wonen en zorg is nog onderwerp van studie, en de invulling wordt mede in samenhang met de planuitwerking voor de Van Deventer-driehoek bezien.

Sociaal-maatschappelijke voorzieningen en werklocaties

De transformatie naar woongebied betekent ook dat er in Nieuw-Mathenesse Noord-West voorzieningen komen, die bijdragen aan een levendige, gezonde en aantrekkelijke wijk. Passend bij de ambities en het karakter van een gezond Schiedam wordt er in Nieuw-Mathenesse ruimte geboden aan diverse sociaal-maatschappelijke voorzieningen.

In de nieuw te ontwikkelen wijk is ruimte voor ontmoeting. Er zal ruimte ontstaan voor een sociale structuur waar mensen de kans krijgen om een leven op te bouwen dat past bij een duurzame levensstijl, en waar mensen oog hebben voor elkaar. Er komen kleinschalige speelplaatsen in de openbare ruimte nabij de woonomgeving, en er wordt gekeken naar het faciliteren van sport en spel op daken van de nieuwe bebouwing, om zo een intensiever ruimtegebruik te realiseren. Bewoners en bezoekers kunnen gebruik maken van deelvoorzieningen zoals electrische deelauto’s, -scooters en -fietsen die beschikbaar zijn in de mobiliteitshub. Voor jonge gezinnen wordt in de nabijheid van hun woning voorzien in de mogelijkheid van kinderopvang, en de autoluwe groene binnengebieden van de wijk zijn aantrekkelijk voor spelen en bewegen in de buitenlucht.

Voor wat betreft het primair onderwijs en het merendeel van de overige sociaal-maatschappelijke voorzieningen is de wijk gericht op het bestaande aanbod in (met name) de Binnenstad en Schiedam Oost. De nieuwe wijk zorgt hiermee voor het versterken van het economisch-maatschappelijk draagvlak van deze voorzieningen, en kan bijdragen aan de duurzame instandhouding op een goed kwalitatief niveau van de bestaande voorzieningen.

In Nieuw-Mathenesse liggen veel kansen voor het realiseren van voorzieningen voor sport, cultuur en ontspanning (leisure). Binnen het plangebied, en mogelijk ook verder zuidelijk langs de Buitenhaven, zullen mogelijk horecagelegenheden komen, passend bij de unieke bedrijven van Schiedam (Dutch Distillers District) en gebruikmakend van de openbaar toegankelijke ruimte die met de transformatie van het gebied onstaat (zowel op het water als in de groene parkgebieden).

Bij bijzondere industriële panden kunnen onderscheidende horecaconcepten ontstaan. Voorbeelden zijn de karakteristieke iconen van de silos van de voormalige glasfabriek, of het 'Glashuis' dat in de meest noordwestelijke punt wordt beoogd als entree van het gebied vanuit de Schiedamse binnenstad. Dergelijke panden en locaties kunnen ook een (semi-)openbaar karakter krijgen, waarbij cultureel-maatschappelijke functies kunnen samengaan met bijvoorbeeld commerciële functies zoals een hub voor start-ups, co-working faciliteiten of horeca.

Naast voorzieningen voor de wijkbewoners en bezoekers, blijven reguliere werklocaties een belangrijk onderdeel van het plangebied. Deze zullen wel een ander profiel hebben dan de vroegere bedrijvigheid binnen het plangebied.

Voor de voormalige glasfabriek is dat het meest evident. Planologisch gezien is vestiging van een nieuwe glasfabriek niet meer mogelijk. Binnen de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp voor het terrein is gezocht naar vormen van bedrijvigheid die kunnen worden gecombineerd met woonfuncties. Insteek is ruimte te bieden aan gemengde bedrijvigheid, die zowel onderling mengbaar is als goed is te combineren met functies als wonen. Het bestemmingsplan maakt circa 23.000m2 bedrijfsruimte mogelijk, waarbij voor diverse categorieen bedrijvigheid en voorzieningen nadere voorwaarden zijn gesteld. Voor een deel van de werklocaties is sprake van voortzetting van momenteel reeds aanwezige bedrijvigheid (omdat deze buiten de transformatie vallen). Daarnaast gaat het om het tijdelijk gebruik van het voormalige hoofdkantoor van de glasfabriek, ook worden enkele bedrijven gefaciliteerd die nu elders in het gebied gevestigd zijn en die in het kader van de transformatie een nieuwe plek krijgen binnen het plangebied.

3.2.4 Duurzame mobiliteit

Nieuw-Mathenesse vormt een verbindende schakel tussen de Schiedamse binnenstad, het station Schiedam-Centrum, de Rotterdamse gebiedsontwikkeling M4H en de wijken Schiedam-Oost en Rotterdam Oud-Mathenesse. Het is een gebied omringd door (in potentie) diverse fysieke barrières, zoals de dijk, het water en wegen. Een heldere structuur ten aanzien van autoverkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer helpt met het versterken van duurzame bereikbaarheid, waarbij het accent verschuift naar de fietser, voetganger en het OV.

Deze thema’s waren een belangrijk onderdeel in de visievorming voor Nieuw-Mathenesse. In de nieuwe wijk komen wonen en werken op een nieuwe en innovatieve manier samen, en zijn goede verbindingen met de omgeving essentieel. Dit betekent dat het gebied straks diverse vervoersmogelijkheden moet kunnen faciliteren met een juiste balans waarbij oog is voor aantrekkelijkheid, duurzaamheid, bedrijvigheid en een aantrekkelijke leefomgeving.

Belangrijk uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte wordt opgevangen in parkeergarages, en het parkeren op straat wordt geminimaliseerd. In het plangebied komt een collectieve parkeervoorziening (mobiliteitshub), zowel bedoeld voor het parkeren van auto's van bewoners van het plangebied als van bezoekers en werknemers van in (de nabijheid van) het plangebied gevestigde bedrijven. Het plangebied zelf wordt verder zo veel mogelijk ingericht op lopen, fietsen en andere vormen van langzaamverkeer. De Buitenhavenweg wordt deels autovrij gemaakt, maar wel zodanig dat de bedrijvigheid langs de haven goed bereikbaar blijft voor leveranciers en ander noodzakelijk verkeer. Invoering van gereguleerd parkeren en diverse wijzigingen in de toegestane verkeerssnelheid en inrichting van wegen en openbare ruimte zorgt voor een gebied dat zowel goed bereikbaar is als een aantrekkelijk verblijfsklimaat biedt aan bewoners, werknemers en bezoekers.

3.2.5 Toekomstbestendig landschap

De inrichting van de openbare ruimte vervult, naast invloed op het karakter en uitstraling van een gebied, ook een aantal belangrijke functies. Hierin komen ‘harde’, kwantificeerbare functies zoals ruimte voor verkeer, samen met ‘zachte’ functies die zorg dragen voor de leefbaarheid en kwaliteit van het terrein zoals spelen en bewegen.

Over het gehele gebied geldt dat de sfeer van stedelijk industriegebied aan de haven voelbaar moet blijven. Diverse historische elementen blijven bestaan en (nieuwe) bedrijvigheid mag worden gezien. Belangrijke ambities die een uitwerking moeten vinden in de inrichting van de openbare ruimte zijn:

  • groen: bomen voor koeling en beperking van wind, minder verharding zodat in tijden van regen meer water in de grond kan trekken, bijdragen aan vergroten ecologische waarde;
  • veiligheid: heldere routes en scheiding van langzaam verkeer ten opzichte van auto- en vrachtverkeer, goede logistieke routes voor bedrijven en (maatschappelijke) diensten;
  • sociale veiligheid en gezondheid: veilige, zichtbare en aantrekkelijke plekken voor sport, spel en beweging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0010.png"

Afbeelding 9 Indicatie groenstructuur en groene daken in het plangebied

Nieuw-Mathenesse heeft veel potentie om het thema duurzaamheid naar een hoger niveau te tillen. Dit is ook nodig, omdat er ingespeeld moet worden op klimaatveranderingen, en omdat de klimaatverandering zoveel mogelijk beperkt moet worden in de toekomst. Grotere gebiedsontwikkelingen zoals deze zijn de ideale gelegenheid om nieuwe duurzame standaarden effectief in te passen, en om te zorgen dat een ontwikkeling niet alleen in het plangebied zelf positief doorwerkt ten aanzien van klimaatbestendig en duurzaam functioneren, maar dit ook een bredere werking voor de stad kan krijgen.

Nieuw-Mathenesse Noord is groener en waterrijker

Een belangrijke speerpunt is dat Nieuw-Mathenesse Noord in de toekomst groener en waterrijker moet worden. Het gebied transformeert van een werklocatie naar een gemengd stedelijk gebied. Er worden nieuwe woningen en functies toegevoegd, waardoor de impact van bijvoorbeeld wateroverlast en hittestress groter wordt. Het toevoegen van groen en water(berging) kan de mogelijke waterproblematiek en hittestress verminderen, door parken en groenstructuren, toepassing van groene gevels en aanleg van groene daken of waterdaken.

Een ander aandachtspunt zijn windcorridors. Wind, die over water een gebied in waait, kan een sterk koelend effect hebben. Bouwblokken moeten daarom zodanig worden georiënteerd ten opzichte van het water, dat zogenaamde tochtgaten niet dicht groeien met opgaand groen of worden dichtgezet met andere bebouwing. Uiteraard moet daarbij wel goed worden gekeken in hoeverre er niet te veel wind staat, wat negatief kan uitwerken voor het verblijfsklimaat, of voor het lopen en fietsen door de buurt.

Om Schiedam en het achterland blijvend te beschermen tegen het water uit de rivieren en de zee, is het noodzakelijk dat de primaire waterkering op (middel)lange termijn wordt versterkt en/of opgehoogd. In de uiterste zuidoosthoek van het plangebied ligt een klein stukje van deze dijk. Het versterkingstraject valt buiten de scope van het voorliggende bestemmingsplan.

Het toevoegen van groen en water zorgt niet alleen voor minder waterproblematiek en hittestress, het is ook waardevol voor de biodiversiteit. Bij de inrichting van het openbaar gebied wordt daarom ook rekening gehouden met de meerwaarde van beplanting en andere inrichtingselementen voor dieren en planten.

Nieuw-Mathenesse is energie-neutraal en circulair

Verder is het belangrijk dat Nieuw-Mathenesse zich in de toekomst mogelijk energieneutraal en deels ook circulair ontwikkelt. Voor energie (zowel produceren als gebruiken) liggen er grote kansen, gelet op de voorgenomen transformatie van Nieuw-Mathenesse Noord. Zeer goed geïsoleerde, aardgasvrije en energie producerende woningen en bedrijfspanden kunnen in de toekomst het straatbeeld van Nieuw-Mathenesse bepalen.

De bouwopgave in het gebied biedt perspectief om op een andere manier na te denken over materiaalgebruik en kan gebruikt worden om partijen uit te dagen om af te zien van het veelvuldig gebruiken van primaire grondstoffen bij de realisatie van projecten. Daarnaast is het voor de gemeente een kans om te kijken of voor de inrichting van de openbare ruimte het gebruik van circulair geproduceerde elementen een plek kan worden geven. Circulariteit biedt kansen voor het maken van nieuwe verbindingen op bedrijventerreinen, door deelgebruik te stimuleren en reststromen waardevol in te zetten.

3.3 Duurzame Verstedelijking

3.3.1 Algemeen

De Nationale Omgevingsvisie gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder vereist dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet gemotiveerd worden waarom dit niet kan binnen het bestaand stedelijk gebied.

De uitgangspunten van duurzame verstedelijking zijn tevens onderdeel van de provinciale Omgevingsverordening. De vereisten wijken echter af van de vereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening. De provinciale ladder vereist dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd, en welke plaatsvindt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Ontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht zijn enkel toegelaten in de in de verordening genoemde gevallen en op de genoemde locaties.

3.3.2 Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 738 nieuwe woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam. Daarnaast voorziet het plan in het behoud en hernieuwde ontwikkeling van circa 23.000m2 aan bedrijfsfuncties en diverse ondersteunende voorzieningen behorend bij het beoogde woon-werkgebied, zoals horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Voor de woningen en het toe te voegen commerciële- en bedrijfsprogramma dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen, omdat de ontwikkeling (mogelijk) te typeren is als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro en de provinciale Omgevingsverordening.

Wonen

De projectlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat enkel de behoefte aan de ontwikkeling hoeft te worden aangetoond, waarbij gelet op het provinciale beleid tevens de regionale afstemming bij de beoordeling dient te worden betrokken.

Voor het bepalen van de behoefte is gebruik gemaakt van beschikbaar provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en op basis daarvan gemaakte afspraken (zie ook hoofdstuk 4).

Voor de woningbehoefte zijn allereerst diverse afspraken met rijk, provincie en regiogemeenten relevant, zoals de Woondeal Rotterdamse regio van maart 2023 (zie ook hoofdstuk 4). In hoofdzaak zijn de kwantitatieve afspraken in deze afspraken erop gericht om de productie van 100.000 woningen tot 2025 in de zuidelijke Randstad te versnellen en om te zorgen voor voldoende harde plancapaciteit voor de periode tot 2040 (bouwproductie van 230.000 woningen).

Daarnaast hebben de gemeenten samen met woningcorporaties uit de regio Rijnmond begin 2023 het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2023-2030' gesloten. Daarmee zetten zij in op een uitbreiding van het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000. In het akkoord is vastgelegd wat de bijdrage van iedere gemeente is aan het behalen van de regionale doelen. In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal van 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 6.000 nieuwe woningen gebouwd worden. Om ten aanzien van de kwalitatieve behoefte een goede balans in de woningvoorraad te creëren is daarbij tevens besloten dat binnen Schiedam het aantal sociale woningen gelijk blijft

De Woonvisie van de gemeente Schiedam is afgestemd op deze regionale woningmarktafspraken. In de Woonvisie van september 2020 is het aantal te realiseren woningen vergroot. Daarnaast wordt ingezet op het ontwikkelen van 6.000 woningen en realiseren van 2.000 woningen voor ouderen. Een van de speerpunten in het gemeentelijk woonbeleid is het realiseren van een kwalitatief goede, gedifferentieerde en evenwichtige woningvoorraad die de wooncarrière van Schiedammers faciliteert: een wooncarrière die aantrekkelijk is voor hogere en midden inkomensgroepen van binnen en buiten stad, en die daarmee de doorstroming op de woningmarkt mogelijk maakt. Zodoende bestaat behoefte aan een gevarieerd woningaanbod, zodat bewoners zich kunnen binden en verbonden kunnen blijven voelen aan de stad doordat er goede mogelijkheden bestaan in de wooncarrière, aansluitend op de verschillende behoeftes per levensfase.

Uit het bovenstaande blijkt dat er een aanzienlijke behoefte bestaat aan nieuwe woningen in de regio en de stad Schiedam in de komende jaren. Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 738 nieuwe woningen mogelijk. Bouw van deze woningen vormt een belangrijke stap in het realiseren van de woningbouwambities tot 2030, het gaat om ruim 10% van de Schiedamse bouwopgave voor deze periode. Van de nieuw te bouwen woningen wordt minimaal 30% gerealiseerd in de sociale sector. Hiermee draagt de ontwikkeling dus ook bij aan de ambitie om de sociale woningvoorraad in Schiedam (minimaal) gelijk te laten blijven, maar wel evenrediger over de stad te verspreiden. Door op Nieuw-Mathenesse Noord sociale huurwoningen toe te voegen, kan in andere Schiedamse wijken het aantal sociale huurwoningen wellicht worden verkleind. Binnen het plangebied is verder sprake van een gevarieerd aanbod aan typologie en prijsklasse van de woningen, zodat sprake is van een evenwichtige voorraad met voldoende ruimte voor de diverse doelgroepen. Alle woningen hebben een oppervlak van minimaal 70 m2 en voldoen ook daarmee aan de gemeentelijke Woonvisie. Met de beoogde ontwikkeling wordt dan ook gebouwd naar behoefte.

Het plan voldoet aan de vraag naar woningen en realisatie vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee voldoet het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Werklocaties en commerciële voorzieningen

Het voorheen geldende bestemmingsplan bood voor het plangebied de mogelijkheid voor vestiging van bedrijven in milieucategorie 1 en 2, met in grote delen van het gebied ook mogelijkheden voor bedrijven uit categorie 3.1 en 3.2. De voormalige glasfabriek kende een specifieke maatbestemming, die in een eerdere fase al is wegbestemd.

In het voorliggende bestemmingsplan is gekozen voor gebruik van de ABC-systematiek. Hoewel dit een andere wijze van categorisering is, komen de mogelijkheden voor vestiging overeen met de bedrijfstypen categorie 1 en 2. Wel is de bestemmingslegging toegespitst op het beoogde gemengde woon-werkmilieu, en zijn gelet op de ontwikkeling voor deelaspecten nadere regels gesteld. De mogelijkheden voor de eerdere milieucategorieën 3.1 en 3.2 zijn, op een enkele maatbestemming na, niet meer opgenomen. Hierdoor is per saldo sprake van een afname aan mogelijkheden voor bedrijfsruimten en bedrijfstypen.

Voor de gebiedsontwikkeling is in maart 2021 een WoonWerkAkkoord gesloten tussen de provincie Zuid-Holland en de gemeente Schiedam (zie verder paragraaf 4.2.7). In dit WoonWerkAkkoord zijn naast de afspraken over de beoogde woningbouw, ook afspraken gemaakt over de compensatie van het areaal bedrijventerrein dat door de transformatie van het gebied verdwijnt en waarvoor op grond van provinciale regelstelling een nadere verantwoording danwel compensatieplicht geldt.

Daarbij is relevant op te merken dat het voorheen geldende bestemmingsplan met name in de noordwesthoek (het VROM-terrein) reeds mogelijkheden bood voor onder andere de vestiging van maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, cultuur en ontspanning en horeca. Deze eerdere concentratie van planologische mogelijkheden is feitelijk verspreid over het plangebied en indachtig de beoogde herontwikkeling anders gepositioneerd.

Van een substantiële toename van mogelijkheden is geen sprake. Een specifieke onderbouwing van de behoefte aan bedrijfsruimte is dan ook niet noodzakelijk.

 

3.3.3 Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwprogramma dat met voorliggend bestemmingsplan wordt gerealiseerd aansluit op de behoefte in de regio en de stad Schiedam zelf, dan wel dat de realisatie van de functies niet leidt tot leegstand elders binnen de gemeente of de regio.

Voor wat betreft de bedrijfs- en andere commerciele functies is met name sprake van een herschikking van bestaande mogelijkheden met een afname aan programma als geheel, waarbij op beperkte schaal functies passend bij het stedelijk woonmilieu worden toegevoegd. Dit past binnen de behoefte van de gebiedsontwikkeling zelf, en breder bij die in Schiedam en de regio. Realisatie van deze functies leidt niet tot substantiele leegstand binnen de gemeente of regio.

Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het uitgangspunt van een duurzame verstedelijking en aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet is er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:

  • Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
  • Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge 'quality of life', met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
  • Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
  • Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
  • Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.

Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. De opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

1. Naar een duurzame en concurrerende economie;

2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;

3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;

4. Naar een waardevolle leefomgeving.

De vier prioritaire opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer er aandacht is voor de thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

De NOVI is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en beleid bevat voor thema's van nationale betekenis. In de NOVI zelf is geen specifiek beleid opgenomen voor het plangebied. Wel draagt de herontwikkeling zoals die wordt voorgestaan in algemene zin bij aan een aantal nationale belangen. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Van deze rijksbelangen is voor dit plangebied alleen de primaire waterkering buiten het kustfundament van belang.

De Delflandsedijk is een dergelijke primaire waterkering. Een klein deel van deze dijk ligt binnen het plangebied, langs de zuidoostelijke grens met de gemeente Rotterdam (hoek Nieuw-Mathenesserstraat / Van Deventerstraat). Voor deze waterkering, met inbegrip van de bijbehorende beschermingszone, geldt conform het bepaalde in het Barro een beschermende dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op grond van deze regeling is een vergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend na een positief advies van de beheerder van de waterkering.

Ladder van duurzame verstedelijking

Het Barro bevat daarnaast de zogenaamde Ladder van duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro). Het doel van de ladder is zorg te dragen voor een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd volgens de ladder. Dit betekent dat een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Een voorbeeld van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is de realisatie van een woningbouwlocatie (zie verder Provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland, in paragraaf 4.2.2).

4.1.3 Woondeal Rotterdamse regio

Op 14 maart 2023 heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening diverse regionale realisatieagenda’s, ook wel woondeals genoemd, ondertekend voor Zuid-Holland. Met de woondeals spreken het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de Zuid-Hollandse gemeenten de ambitie uit om tot en met 2030 circa 250.000 nieuwe woningen te bouwen. Naast overheden hebben ook woningcorporaties de bouwplannen getekend, en wordt deze ondersteund door huurdersorganisatie, ontwikkelende marktpartijen, netbeheerders en drinkwaterbedrijven.


De bouwopgave van Schiedam is onderdeel van de Woondeal Rotterdamse regio. Binnen de regio wordt beoogd circa 94.000 nieuwe woningen toe te voegen. De Schiedamse opgave is integraal onderdeel van deze bouwopgave. De locaties van te bouwen woningen staan in de planning en zijn opgenomen in de regionale realisatieagenda.


In Zuid-Holland wordt zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied gebouwd, met name langs de spoorwegverbinding tussen Leiden en Dordrecht (de Oude Lijn). Hiermee wordt optimaal gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is een van de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied langs de Oude Lijn. Het bestemmingsplan draagt dan ook bij aan realisatie van de rijksambities ten aanzien van wonen.

4.2 Provinciaal en Regionaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het provinciale Omgevingsbeleid wordt gevormd door de Omgevingsvisie, het Omgevingsprogramma en de Omgevingsverordening, die per 1 april 2019 in werking zijn getreden, en daarna op verschillende momenten zijn geactualiseerd. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Met haar Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven.

In de provinciale omgevingsvisie zijn zeven ambities uitgewerkt. Relevant voor dit bestemmingsplan zijn met name de ambities Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland en Een concurrerend Zuid-Holland.

De ambitie 'Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland' kent drie beleidsdoelen:

  • 1. voldoende juiste woningen op de juiste plek;
  • 2. vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving;
  • 3. afspraken met regio's.

De ambitie 'Een concurrend Zuid-Holland' kent ook drie beleidsdoelen:

  • 1. innovatie: richting duurzaam en digitaal;
  • 2. creëren van een rijk vestigingsklimaat;
  • 3. erfgoed, cultuur en toerisme.

Aan de de beleidsdoelen worden vervolgens beleidskeuzes gekoppeld. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse provinciale beleidskeuzes relevant. Gelet op de integrale gebiedsontwikkeling die wordt geinitieerd in het plangebied, komen alle provinciale opgaven in meer of mindere mate aan bod in de voorgestane ontwikkeling.

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat de woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar Zuid-Holland voor staat. Daarbij wordt primair ingezet op bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, moet bouw bij voorkeur georiënteerd te zijn op hoogwaardig openbaar vervoer en moet de potentie van energietransitie en klimaatadaptie te worden benut.

Het bestemmingsplan ziet op de transformatie van een deel van het bestaande stedelijk gebied van Schiedam. Het monofunctionele industriegebied wordt omgevormd naar een gemengd woon-werkgebied, waarbij bouw van nieuwe woningen, het toevoegen van aantrekkelijke werklocaties en de opgaven voor onder andere de energietransitie en klimaatadaptatie integraal worden uitgevoerd.

Provinciaal kwaliteitsbeleid

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De essentie van 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt), en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie Zuid-Holland beschikt over een kwaliteitskaart, die een belangrijk instrument vormt om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid- Hollandse ruimte.

Voor het plangebied is met name de laag van de stedelijke occupatie (kaartlaag III) relevant. Ter plaatse van het plangebied is het onderdeel 'Steden en dorpen' van toepassing. Richtlijnen bij ontwikkelingen in de bestaande stad zien onder andere op de volgende punten:

  • 1. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van de stad;
  • 2. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur;
  • 3. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • 4. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd;
  • 5. Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Voor het water van de Schie moeten ontwikkelingen bijdragen aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het in deze vooral om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid.

De overige lagen hebben ofwel een minimale, afgeleide relatie met het plangebied, ofwel zijn niet van toepassing.

In het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 (zie ook 4.3.2) is het kader voor de voorgenomen gebiedsontwikkeling uitgewerkt. De bovengenoemde richtlijnen zijn in het Ruimtelijk Raamwerk verwerkt. Het Ruimtelijk Raamwerk vormt de basis voor de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied, dat vervolgens is vertaald in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor is geen sprake van strijdigheid met het provinciaal beleid, het bestemmingsplan past binnen de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland

Samen met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking moeten hebben in een bestemmingsplan. Navolgend wordt kort aangegeven welke regels van toepassing zijn op het voorliggende bestemmingsplan, en op welke wijze de regels uit de verordening zijn verwerkt in het plan.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 6.9). Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die niet past binnen de bestaande gebiedsidentiteit (transformatie). Een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd. Ook moet rekening zijn gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en moeten zo nodig aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen worden waardoor, kort samengevat, de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied verbeterd.

In het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 (zie ook 4.3.2) is het kader voor de voorgenomen gebiedsontwikkeling uitgewerkt. De in 4.2.1 genoemde provinciale richtlijnen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit zijn in het Ruimtelijk Raamwerk verwerkt, uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan voor de locatie en vinden ook hun doorvertaling in dit bestemmingsplan. Per saldo is sprake van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het monofunctionele bedrijventerrein, met in potentie een forse negatieve impact op de kwaliteit van de leefomgeving, wordt getransformeerd naar een hoogwaardig gemengd woon-werkgebied. Hiermee wordt niet alleen de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zelf verbeterd, maar heeft dit ook doorwerking elders in Schiedam. Voorbeelden zijn het wegvallen van mogelijkheden voor in potentie milieubelastende bedrijfsfuncties, het verwijderen van oppervlakteverhardingen, het toevoegen van kwalitatief hoogwaardige woon- en andere stedelijke bebouwing en het saneren van kwalitatief relatief laagwaardige (vooral functionele) en ook verouderde bedrijfsbebouwing.

Het bestemmingsplan voldoet op dit punt dan ook aan de provinciale verordening.

Stedelijke ontwikkelingen

De ladder voor duurzame ontwikkeling uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is geïncorporeerd in artikel 6.10 van de provinciale Omgevingsverordening. Dit houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting een verantwoording moet bevatten dat sprake is van een actuele, zo nodig regionaal afgestemde, behoefte die binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien wordt. Het bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam en passend in onder andere het regionale woningbouwprogramma. Artikel 6.10 van de Omgevingsverordening stelt ook dat moet worden voorzien in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende, door GS aanvaarde, regionale woonvisie.

Artikel 6.10a tot en met 6.10g van de Omgevingsverordening gaan verder in op diverse aspecten die te maken hebben met woningbouw.

De benodigde verantwoording is opgenomen in paragraaf 3.3 van dit bestemmingsplan. Er wordt gebouwd naar behoefte, en door regels op te nemen over het minimum percentage sociale huurwoningen is ook dit aspect geborgd. Het bestemmingsplan is op dit punt in overeenstemming met de omgevingsverordening.

Kantoren

Een bestemmingsplan kan op grond van artikel 6.11 van de Omgevingsverordening voorzien in nieuwe kantoren op gronden binnen onder andere OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties. Op grond van de verordening zijn tevens uitzonderingen toegestaan voor bijvoorbeeld kleinschalige zelfstandige kantoren, tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging, en bedrijfsgebonden kantoren tot maximaal 50% van het bruto vloeroppervlak van het bedrijf.

Het plangebied valt buiten de contouren van als zodanig aangeduide OV-knooppunt, centrum- en (intercity)stationslocaties. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwvestiging van zelfstandige kantoren mogelijk. Bedrijfsgebonden kantoren zijn op grond van de voorheen geldende planologische regeling mogelijk, dit blijft ook met dit bestemmingsplan het geval. Voor een specifieke locatie is voor het toegestane oppervlak bedrijfsgebonden kantoorruimte een maatwerkregeling opgenomen. Dit omdat op deze locatie in het plangebied ook de kantoorruimte van hetzelfde bedrijf aanwezig is behorend bij een productlocatie elders op het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse. Er is dan ook geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat in de wijk, of van het ontstaan of bijdragen aan een onaanvaardbare leegstand elders in de regio. Het bestemmingsplan voldoet aan de verordening op dit punt.

Bedrijven

Voor bedrijventerreinen geldt dat bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving moeten worden toegelaten, waarbij rekening wordt gehouden met voorzienbare toekomstige ontwikkelingen (artikel 6.12 Omgevingsverordening). Voor watergebonden bedrijventerreinen geldt daarbij aanvullend dat daar hoofdzakelijk watergebonden bedrijven zijn toegelaten. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden. Artikel 6.12a gaat specifiek in op grote ruimtevragers.

Het bestemmingsplan ziet niet op watergebonden bedrijventerreinen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een als bedrijventerrein aangewezen gebied. Het bestemmingsplan maakt de transformatie van een deel van het industrieterrein Nieuw-Mathenesse naar een gemengd woon-werkgebied mogelijk. Bestemmingsplanmatig was binnen het plangebied reeds sprake van een relatief lichte invulling van de mogelijkheden voor bedrijfsvestiging. Een deel van het plangebied kent een bestemming Gemengd, waar bedrijvigheid uit ten hoogste milieucategorie 2 was toegestaan. De overige bedrijfspercelen waren weliswaar bestemd als bedrijventerrein, maar gelet op de ligging nabij woongebieden (wijken Oost en Binnenstad) is sprake van een inwaartse zonering. Een deel van de gronden was bestemd voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 2, een deel tot categorie 3.1 (circa 2ha) en een deel tot categorie 3.2 (circa 3ha).

Transformatie van bedrijventerreinen is alleen mogelijk indien wordt verantwoord op welke wijze binnen de regio compensatie van het bedrijventerrein plaats zal vinden. Een dergelijke compensatie is niet vereist indien sprake is van een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare, of uit regionale afstemming is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Op 16 maart 2021 is een Bestuurlijk Woon-Werkakkoord (BWWA) gesloten tussen provincie en gemeente (zie ook 4.2.7). Dit akkoord borgt de samenwerking tussen provincie en gemeente in het kader van de transitie van Nieuw-Mathenesse. Het BWWA sluit aan op het Verstedelijkingsakkoord van de Verstedelijkingsalliantie Zuidelijke Randstad (zie 4.2.4). De locatie Nieuw-Mathenesse is, naast het Schiedistrict, de tweede Schiedamse locatie die bijdraagt aan de uitvoering van de regionale verstedelijkingsstrategie. De Provinciale Bedrijventerreinenstrategie geeft binnen urgente verstedelijkingsopgaven ruimte om in woon- werkakkoorden, vooruitlopend op aanpassing van het provinciale Omgevingsbeleid, afspraken te maken over een bredere wijze van compenseren van bedrijventerreinen (in plaats van strikt ruimte voor ruimte zoals op basis van huidige regelgeving is verplicht, bijvoorbeeld ook door beter benutten van ruimte).

Gelet op de transformatie van een deel van het bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied is een compensatieplan opgesteld, waarin is aangegeven op welke wijze de afname van het areaal bedrijventerrein wordt gecompenseerd. Het compensatieplan geeft binnen Schiedam de verschillende mogelijkheden aan voor ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen met een milieucategorie van 3 en hoger (kwantitatieve compensatie), en gaat in op hoe beter benutten van bestaande terreinen en functiemenging bijdragen aan compensatie (kwalitatieve compensatie). Het compensatieplan is opgesteld in nauwe samenspraak met de MRDH, op basis van de Regionale Strategie Werklocaties MRDH en de daarop gebaseerde Transformatiewijzer Werklocaties. Het compensatieplan is vervolgens ter advisering aan de MRDH voorgelegd. Hiermee is sprake van een regionaal afgestemde aanpak.

Kort samengevat kan worden gesteld dat het verlies aan areaal bedrijventerrein in Nieuw-Mathenesse Noord ruimschoots kan worden gecompenseerd binnen de gemeentegrenzen van Schiedam. Dit onder andere door een uitbreiding van het areaal voor bedrijfsvestiging op de bedrijventerreinen 's-Gravelandsepolder en Havens, en door het beter (intensiever) benutten van de mogelijkheden voor bedrijfsvestiging op het resterende bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse. Een verdere toelichting op dit punt is te vinden in paragraaf 4.2.6 en 4.3.4.

Grote ruimtevragers zijn niet beoogd binnen het plangebied. Ook in de voorheen geldende planologische regeling was niet specifiek voorzien in het accomoderen van grote ruimtevragers.

Het bestemmingsplan voldoet hiermee op dit punt aan de provinciale verordening.

Detailhandel

Nieuwe detailhandel moet op grond van de verordening gevestigd worden binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden en wijken, of binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in nieuwe wijken. Dit beleid is niet van toepassing op detailhandel die vanwege haar aard niet goed inpasbaar is in dergelijke centra (zoals detailhandel in volumineuze goederen), kleinschalige detailhandel of ondergeschikte detailhandel (artikel 6.13 Omgevingsverordening).

Het bestemmingsplan staat ondergeschikte detailhandel, als nevenactiviteit bij een regulier toegestaan bedrijf, onder voorwaarden toe. Dit is in lijn met de provinciale verordening. Overigens was dit ook conform het voorheen vigerende bestemmingsplan toegestaan, en ziet dit dus niet op nieuwe detailhandelsmogelijkheden.

Primair is het gebied voor wat betreft reguliere detailhandel gericht op de Schiedamse binnenstad. De omvang van de nieuwe buurt is te klein voor de realisatie van een nieuw wijkgebonden winkelconcentratiegebied, mede vanwege de ligging tegen de binnenstad. De detailhandel die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is te kwalificeren als kleinschalige of ondergeschikte detailhandel, gericht op het goed functioneren van de wijk.

De eerdere mogelijkheden voor detailhandel in volumineuze goederen worden in het voorliggende bestemmingsplan niet overgenomen. Deze vorm van detailhandel is niet passend bij de beoogde inrichting als gemengd woon-werkgebied.

Voor het aspect detailhandel voldoet het bestemmingsplan dus aan de verordening.

Klimaatverandering

De provinciale verordening vereist op grond van artikel 6.27a dat in een bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering. Dit tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • 1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • 2. overstroming;
  • 3. hitte;
  • 4. droogte.

Uit de toelichting in de navolgende hoofdstukken blijkt afdoende op welke wijze rekening wordt gehouden met klimaatverandering. Transformatie van een nagenoeg geheel verhard en bebouwd industrieterrein, naar een gemengd woon-werkgebied met groene buitenruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciale doelen op dit vlak zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening.

Overige onderwerpen

De Omgevingsverordening gaat op een groot aantal andere onderwerpen in. Denk aan aspecten als externe veiligheid, waterkeringen, energie, nestgeluid en andere omgevingsfactoren.

Deze aspecten komen ofwel afdoende aan bod in de toelichting van het voorliggende plan, of de regels uit de Omgevingsverordening zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan ook voor alle niet expliciet in deze pargraaf benoemde onderwerpen voldoet aan de Omgevingsverordening.

4.2.3 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden (de 'Oude Lijn'). De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

De voorgenomen ontwikkeling op basis van dit bestemmingsplan draagt bij aan de realisatie van de woningbouwopgave zoals die is uitgewerkt in de Verstedelijkingsalliantie. De nieuwe woningen worden gerealiseerd in een centrumstedelijke locatie, op korte loop- en fietsafstand van onder andere het station Schiedam Centrum.

4.2.4 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Op 27 januari 2023 hebben de gemeenten en woningcorporaties uit de Regio Rijnmond en de provincie Zuid-Holland het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2023-2030' getekend. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 100.000 woningen uit te breiden. Hiervan worden circa 57.000 woningen in de betaalbare categorie gerealiseerd, waaronder 28.000 sociale huurwoningen. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen.

In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Met de uitbreiding van het aantal woningen wordt gestreefd een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren. Om dit doel te bereiken zal de sociale voorraad de komende jaren in absolute aantallen gelijk blijven, maar zal het relatieve aandeel afnemen van 64% naar 56% van de totale voorraad. Deze afname is mogelijk doordat in andere regiogemeenten sprake zal zijn van een relatieve toename, waardoor een betere verdeling van de sociale voorraad over de regio ontstaat.

Voor Schiedam ligt er de komende jaren een stevige opgave om te voorzien in de woonbehoefte. De toevoeging van maximaal 738 woningen met het voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan dit kwantitatieve doel. Voor de kwalitatieve behoefte geldt dat vooral behoefte bestaat aan woningen in het betaalbare en middeldure segment. Het toevoegen van de beoogde woningen voor het betaalbare en middeldure segment draagt bij aan het creëren van meer balans in de samenstelling van de woningvoorraad. Om te zorgen dat de sociale huurvoorraad in Schiedam als geheel op peil blijft, wordt binnen het plangebied voorzien in de realisatie van minimaal 30% sociale huurwoningen.

4.2.5 Woondeal Rotterdamse regio

Op 14 maart 2023 heeft de gedeputeerde Wonen van Zuid-Holland, samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening diverse regionale realisatieagenda’s, ook wel woondeals genoemd, ondertekend voor Zuid-Holland. Met de woondeals spreken het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de Zuid-Hollandse gemeenten de ambitie uit om tot en met 2030 circa 250.000 nieuwe woningen te bouwen. Naast overheden hebben ook woningcorporaties de bouwplannen getekend, en wordt deze ondersteund door huurdersorganisatie, ontwikkelende marktpartijen, netbeheerders en drinkwaterbedrijven.


De bouwopgave van Schiedam is onderdeel van de Woondeal Rotterdamse regio. Binnen de regio wordt beoogd circa 94.000 nieuwe woningen toe te voegen. De Schiedamse opgave is integraal onderdeel van deze bouwopgave. De locaties van te bouwen woningen staan in de planning en zijn opgenomen in de regionale realisatieagenda.


In Zuid-Holland wordt zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied gebouwd, met name langs de spoorwegverbinding tussen Leiden en Dordrecht (de Oude Lijn). Hiermee wordt optimaal gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is een van de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied langs de Oude Lijn. Het bestemmingsplan draagt dan ook bij aan realisatie van de provinciale ambities ten aanzien van wonen.

4.2.6 Strategie werklocaties 2019-2030

De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is een vrijwillig samenwerkingsverband in de vorm van een gemeenschappelijke regeling van 23 gemeenten. De MRDH heeft taken op het gebied van bereikbaarheid en economisch vestigingsklimaat. Binnen de MRDH wordt regionale afstemming gezocht over diverse economische thema's. In dat kader is op 14 december 2018 de Strategie Werklocaties 2019-2030 vastgesteld. Deze strategie bevat de visie tot 2030 en regionale afspraken tot 2023 over werklocaties in de MRDH. De strategie is een samenhangende visie op de ontwikkeling van werklocaties vanuit de bestaande situatie, en richting de gewenste ramingen tot 2030. Hiermee versterken de regiogemeenten het regionaal economisch vestigingsklimaat door kwalitatief én kwantitatief te sturen op de voorraad. Het doel is werkgelegenheidsgroei en arbeidskansen voor de economie van morgen én duurzaam ruimtegebruik. De integraliteit draagt bij aan regionale samenhang en duidelijkheid bij stakeholders zoals vastgoedpartijen.

De Strategie Werklocaties heeft onder andere doorwerking gekregen in de gemeentelijke Economische visie 'Kansen voor Schiedam' (zie 4.3.4).

4.2.7 WoonWerkAkkoord Nieuw-Mathenesse

Met het bestemmingsplan wordt gedeeltelijk invulling gegeven aan het op 18 maart 2021 tussen de provincie en de gemeente gesloten WoonWerkAkkoord Nieuw-Mathenesse. In dit akkoord is onder andere een inspanningsverplichting opgenomen om het planologisch kader te creëren voor de transformatie van Nieuw-Mathenesse Noord naar een gemengd woon-werkgebied. Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan deze inspanningsverplichting voor wat betreft het noordwestelijk deel van het bedrijventerrein.

Bij het besluit tot aangaan van het WoonWerkAkkoord hebben Gedeputeerde Staten ook ingestemd met het compensatieplan Nieuw-Mathenesse, waarbij de onderbouwing is gegeven voor de noodzakelijke compensatie van de bedrijventerreinen die door herontwikkeling van Nieuw-Mathenesse Noord verloren gaat. Het compensatieplan gaat verder ook in op aspecten als functiemenging wonen-werken op binnen bijvoorbeeld het plangebied, en de mogelijkheden voor het beter benutten van het resterende bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse voor economische functies.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. De volgende opgaven zijn relevant voor het plangebied.

Herstructurering bedrijventerreinen

De Stadsvisie zet in op herstructurering van de diverse grote bedrijventerrein in Schiedam. Voor Nieuw-Mathenesse is specifiek sprake van de ontwikkeling van het distilleercluster als moderne en met Schiedam verbonden tak van industrie; hoogwaardig en op de toekomst toegesneden. Vernieuwing van de verouderde terreindelen, in de zone tussen de dijk (Nieuw-Mathenesserstraat) en het water van de Merwehaven vindt plaats in samenwerking met Rotterdam en in aansluiting op de ontwikkelingen in de Merwehaven (M4H).

Voor de te herontwikkelen delen van Nieuw-Mathenesse wordt ingezet op een combinatie van stedelijke functies. Uitgangspunt vormt een duurzame ontwikkeling met een nadrukkelijke samenhang tussen de te realiseren woon- en werkfuncties. Voor Schiedam Oost is deze ontwikkeling betekenisvol gezien de strategische ligging van die wijk tussen Nieuw-Mathenesse en M4H en het verder te ontwikkelen knooppunt rond station Schiedam Centrum (SchieDistrict / Schieveste).

Het voorliggende bestemmingsplan ziet alleen op het noordwestelijk deel van Nieuw-Mathenesse, een deel dat daadwerkelijk een transformatie ondergaat van bedrijven- en industrieterrein naar gemengd woon-werkgebied. Als onderliggend kader voor de herstructurering dient het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 (zie 4.3.2). Het Ruimtelijk Raamwerk geeft een nadere uitwerking van de ambities en uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling. De beoogde gebiedsontwikkeling sluit aan op de ontwikkelingen in de Rotterdamse Merwe-/Vierhavens (M4H). Op onderdelen vormt het Ruimtelijk Raamwerk een uitwerking van de Stadsvisie, onder andere ingegeven door recente ontwikkelingen in het gebied zoals de sluiting van de voormalige glasfabriek in 2017. In 2009 was deze sluiting nog niet voorzien. Het fabrieksterrein was aanvankelijk dan ook onderdeel van het distilleercluster, als onderdeel van het economisch cluster. Met de sluiting van de glasfabriek is de gebiedsontwikkeling in een ander daglicht komen te staan. Er is geen sprake meer van een ontwikkeling naar woon-werkgebied op geheel Nieuw-Mathenesse oostelijk van de Nieuw-Mathenesserstraat, maar de herontwikkeling focust op het noordelijk deel van het bedrijventerrein direct grenzend aan de binnenstad en Schiedam Oost. Het overige distilleercluster en resterende te behouden deel van het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, en behouden hun bestaande mogelijkheden voor bedrijfsmatig gebruik.

Verbeteren woningvoorraad

In de Stadsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven aan een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving.

Met de ontwikkeling van Nieuw-Mathenesse Noord-West wordt een substantieel deel van de woningbouwopgave voor de periode tot 2030 gerealiseerd (ruim 10% van de bouwopgave). Nieuw-Mathenesse Noord-West wordt een gemengd woon-werkgebied, gericht op hoogstedelijk wonen in de directe nabijheid van de historische binnenstad. In het gebied worden verschillende woonmilieus gerealiseerd, waardoor er woonruimte kan worden geboden aan verschillende doelgroepen, in lijn met de behoefte in de stad en wijdere regio.

Goede voorzieningen

De aantrekkingskracht van Schiedam als woon- en leefstad, maar ook het vestigingsklimaat voor ondernemers, wordt voor een belangrijk deel gedragen door voorzieningen op het gebied van vrije tijd, zowel de stedelijke als de meer recreatieve voorzieningen in de groenblauwe omgeving. Goede voorzieningen zijn belangrijk voor inwoners, de mensen die in de stad werken en voor bezoekers.

Het te ontwikkelen woon-werkgebied bevat veel woningen, maar biedt programmatisch ook ruimte voor andere functies. Onder voorwaarden is vestiging van bedrijven met een beperkte impact op de omgeving mogelijk, er wordt ruimte geboden aan horeca, sport, dienstverlening en andere bedrijfsmatige en maatschappelijke functies die bijdragen aan een levendige wijk met goede voorzieningen.

4.3.2 Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1

Het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 is op 28 september 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Ruimtelijk Raamwerk biedt een kader voor de ontwikkeling van Nieuw-Mathenesse, met gewenste flexibiliteit voor de uitwerking in de toekomst. Het Ruimtelijk Raamwerk beschrijft op welke wijze het gebied zich de komende periode zal doorontwikkelen, waarbij als tijdkader wordt uitgegaan van de periode tot 2035. Het volledige Ruimtelijk Raamwerk is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Voor het volledige beleidskader wordt hiernaar verwezen.


Het Ruimtelijk Raamwerk geeft een globale indeling van Nieuw-Mathenesse met een aanduiding van de programmatische hoofdstructuur (functies en stedenbouwkundig) en een ruimtelijke uitwerking (infrastructuur, landschap en openbare ruimte). Het geeft ook de uitgangspunten, die bij de verdere uitwerking van concrete initiatieven worden toegepast. Het Ruimtelijk Raamwerk is flexibel ingestoken en kan voor de diverse gebieden nog verder worden uitgewerkt, al naar gelang de wensen en behoeften die op dat moment aanwezig zijn. Een verdere uitwerking kan plaatsvinden op gebiedsniveau of op projectniveau (bijvoorbeeld voor een concreet bouwplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0011.png" Afbeelding 10 De vier deelgebieden van Nieuw-Mathenesse


Voor twee deelgebieden op het bedrijventerrein is het Ruimtelijk Raamwerk al wel concreter uitgewerkt. Het gaat om Nieuw-Mathenesse Noord (bestaande uit het VROM-terrein en het terrein van de voormalige glasfabriek, en de Van Deventerdriehoek) en om het Distilleercluster. Voor deze gebieden heeft het Ruimtelijk Raamwerk al wel het detailniveau van een Masterplan. Dit omdat voor deze gebieden de opgave voor herontwikkeling actueler en urgenter is. De uitwerking is opgenomen in het Ruimtelijk Raamwerk fase 1. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bestaat grotendeels uit deelgebied Nieuw-Mathenesse Noord en voor een klein deel uit het Distilleercluster (strook langs de Buitenhaven met het voormalige hoofdkantoor van de glasfabriek en het bestaande bedrijfspand van distilleerderij Onder de Boompjes).

De verdere uitwerking van de deelgebieden Gustoweg en Nieuwe Maas vindt plaats in het Ruimtelijk Raamwerk fase 2. Beoogd wordt deze medio 2023 ter vaststelling af te ronden.

Ontwikkelrichting Nieuw-Mathenesse Noord

Het Ruimtelijk Raamwerk beschrijgt de beoogde ontwikeling van Nieuw-Mathenesse Noord tot gemengd stedelijk gebied. De verschillende deelgebieden binnen Nieuw-Mathenesse Noord worden integraal herontwikkeld naar een gemengd stedelijk gebied met een dynamische mix van wonen, werken en voorzieningen. Binnen het op wonen gerichte noordelijke deel zal echter ook tot maximaal 40.000 m² werkruimte beschikbaar zijn, waarmee het gebied zich qua werkmilieu kan ontwikkelen tot een stedelijk interactiemilieu.

Door naast de functie wonen ook ruimte te (blijven) bieden aan bedrijfsfuncties en andere voorzieningen, vormt het gebied een goede overgang van de Schiedamse binnenstad naar het distileercluster langs de Buitenhaven en het overige bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse en de Rotterdamse M4H. Om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het gebied te versterken wordt bestaand erfgoed ingezet voor nieuwe werklocaties en zo mogelijk voor leisure en horecafuncties, bij voorkeur gerelateerd aan het Dutch Distillers District. Ruimte voor ondernemen is er in de plinten van de (woon-)bebouwing, ter versterking van de stedelijke dynamiek van dit nieuwe type woon-werkgebied. Het gaat om kleinschalige bedrijvigheid die zich goed laat mengen met (geluids)gevoelige functies zoals wonen.

Aan de randen van het gebied kan een hogere concentratie van bedrijvigheid landen, ook als functionele buffer tussen de nieuwe woningen en de bestaande bedrijvigheid in o.a. het aangrenzende distilleercluster en langs de zuidoostzijde van de Van Deventerstraat. Diverse monumentale en erfgoedwaardige gebouwen kunnen worden behouden. Deze kunnen met een nieuwe functie dienen als ankerpunten in de gebiedsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0012.png"

Afbeelding 11 Impressiekaart ambities Nieuw-Mathenesse Noord

Entree tot de binnenstad

Nieuw-Mathenesse Noord vormt op verschillende manieren een nieuwe entree voor bezoekers tot de binnenstad van Schiedam. De beoogde nieuwe parkeervoorziening cq. mobiliteitshub in het gebied ontlast de binnenstad van autoverkeer, en vormt een nieuwe uitvalsbasis voor bezoekers aan Schiedam. Ook vormt Nieuw-Mathenesse Noord een stadsentree vanaf het water. Langs de Buitenhavenweg kunnen passagiersvaart, sloepvaren en toervaren een vertrek- en eindpunt vinden. Het maken van een aantrekkelijke en herkenbare plek langs de Buitenhaven, waarbij de historisch binnenstad voelbaar nabij is, en de route er naar toe kort en aantrekkelijk, is belangrijk.

Groene binnengebieden

De Nieuw-Mathenesserstraat snijdt Nieuw-Mathenesse Noord in tweeën. Elk van deze twee delen van Nieuw-Mathenesse Noord krijgt een groen binnengebied met een eigen belevingswereld.

Het binnengebied op het terrein van de voormalige glasfabriek wordt bij voorkeur autovrij en is een intensief gebruikte groene ruimte, een groene parel midden in de stad. Het is een plek waar kinderen veilig kunnen spelen en waar een goede sociale controle is, waardoor mensen hier niet-anoniem wonen, werken en verblijven. De gebouwen die hierin staan hebben een alzijdige oriëntatie en er is een sterke relatie tussen binnen en buiten. Aan het binnengebied grenzen veel voorkanten en voordeuren en is de eigen buitenruimte beperkt.

Het silocomplex van de voormalige glasfabriek vormt een van de iconen van Nieuw-Mathenesse en ligt temidden van dit groene binnengebied. Door haar hoogte en massa vormt het een belangrijk oriëntatiepunt, zowel binnen het gebied als van verderaf. De silo's bieden kansen om op een bijzondere manier getransformeerd en opgetopt te worden. Naast de silo's vormen diverse andere gebouwen van de glasfabriek, zoals het voormalige hoofdkantoor, voor historisch besef en geven ze een unieke sfeer aan het gebied. Deze gebouwen worden dan ook ingebed in de ontwikkeling.

Voorzieningen

Nieuw-Mathenesse Noord biedt op beperkte schaal voorzieningen, met name gericht op de toekomstige bewoners en gebruikers. Er komt ruimte voor voorzieningen op het gebied van sport, kinderopvang, buurtcentra en cultuur. Op en rond het voormalige glasfabriek terrein zal de nadruk liggen op kleinschalig, passend in het binnenstedelijk woongebied. In en rond de Van Deventerdriehoek zal daar aan toegevoegd ruimte kunnen zijn voor een zorgcluster of andere maatschappelijke voorzieningen. De primaire oriëntatie qua voorzieningen is op de bestaande voorzieningen in de binnenstad en Schiedam Oost.

Doelgroepen en kansrijke bedrijfsbranches

Een aantal bedrijfsbranches wordt bij voorbaat denkbaar geacht voor dit gebied: creatief ambachtelijk, food, reparatie, engineering, design, startups/startende maakbedrijven, horeca en leisure. Er worden daarnaast kansen gezien voor woonwerkcombinaties, dus woningen met werkruimtes of bedrijfsruimtes in plinten van woongebouwen: ateliers (ook aansluitend op de ruimtevraag binnen Schiedam voor doorgroeiende creatieve ondernemers / kunstenaars), praktijkruimtes, werkplaatsen en uiteraard kantoor aan huis.

Daarnaast kan aanvullend ruimte worden geboden aan het klassiek kleinschalige bedrijfsmilieu, voor zover het type bedrijvigheid kan worden gemengd met woonfuncties. Gemengde bedrijvigheid vindt een plek in het gebied. Vanwege de ligging nabij de binnenstad wordt zelfstandige, niet aan een andere (hoofd/werk-)functie gerelateerde detailhandel niet toegestaan.

4.3.3 Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'

Op 29 september 2020 is de woonvisie 'Groei als kans voor de stad' vastgesteld. De Woonvisie geeft een actuele kijk op het wonen in Schiedam en beschrijft de koers die de gemeente de komende 20 jaar wil volgen. De belangrijkste ambities van de Woonvisie zijn: groei als kans voor de stad, wooncarrière voor alle Schiedammers, passende en herkenbare woonmilieus, passende woningen, groei van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving, een veilige en leefbare woonomgeving en verduurzaming van de bestaande bouw en nieuwbouw. Om deze ambities te realiseren gaat de Woonvisie uit van:

  • het toevoegen van 6.000 woningen en het vervangen van 1.000 woningen tot 2030;
  • het realiseren van 2.000 passende woningen voor senioren;
  • het gelijk houden van de sociale woningvoorraad (niveau 2018);
  • versterken particuliere woningverbetering, inclusief verduurzamen bestaande woningen.

Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke tekorten aan passende woningen aan te vullen en daarnaast de sociale voorraad in absolute aantallen gelijk te houden. Het doel is dat er voldoende passende woningen beschikbaar komen om een wooncarrière in Schiedam te kunnen maken. De behoefte bestaat met name uit meer verschillende typen woningen voor Schiedammers die willen doorstromen binnen Schiedam, maar ook uit het toevoegen van woningtypen die momenteel nog ontbreken in Schiedam. Om in deze behoefte te voorzien zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de leefomgeving stijgt.

De locatie Nieuw-Mathenesse Noord is in de Woonvisie opgenomen. Het indicatieve aantal nieuwe woningen binnen deze gebiedsontwikkeling is benoemd op 1.000, te realiseren in de periode 2020-2030. De gebiedsontwikkeling moet bijdragen aan een levendige stad, waarbij de ligging nabij de historische binnenstad kan worden benut. Omdat sprake is van een gebiedsontwikkeling van behoorlijke omvang kan ook worden gekeken of Nieuw-Mathenesse Noord specifiek ruimte biedt voor seniorenhuisvesting met zorg (woonzorgvoorziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0013.png"

Afbeelding 12 Gebiedsontwikkelingen zoals benoemd in de Woonvisie

Het bestemmingsplan voor Nieuw-Mathenesse Noord-West maakt bij recht een maximum van 738 nieuwe woningen mogelijk, waarvan minimaal 30% in de sociale sector. Hiermee levert het bestemmingsplan een grote bijdrage aan het realiseren van de ambities uit de Woonvisie. Omdat alle woningen binnen het plangebied nieuw worden gerealiseerd is tevens sprake van woningen die voldoen aan de hedendaagse kwaliteitseisen en normen voor wat betreft duurzaam bouwen, energieprestatie en woonklimaat. Het bestemmingsplan maakt naast woningbouw ook diverse andere functies mogelijk die goed met wonen te combineren zijn. Hierdoor ontstaat een aantrekkelijk woon-werkgebied, dat versterkend werkt voor de levendige stad Schiedam. Het bestemmingsplan is dan ook passend binnen het beleid uit de Woonvisie.

4.3.4 Economische visie 'Kansen voor Schiedam'

De economische visie Kansen voor Schiedam is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 november 2021. De visie beschrijft de gemeentelijke koers ten aanzien van de economische ontwikkeling en het werken en ondernemen in de stad voor de komende vijf jaar, met een doorkijk van tien jaar. De visie vernieuwt die van de Kadernota Economie ‘Ruimte voor ondernemen’, zoals die in 2016 is vastgesteld, en fungeert tevens als bouwsteen voor toepassing in de instrumenten uit de toekomstige Omgevingswet.

De visie kent als uitgangspunt dat wordt gewerkt aan het ontwikkelen en versterken van het economisch vestigingsklimaat, door in te zetten op de speerpunten Maken en Beleven. Gekozen is voor een focus op die punten waarmee Schiedam zich we op het vlak van economische ontwikkeling regionaal, nationaal en wereldwijd op korte en langere termijn kan onderscheiden.

De ambitie ten aanzien van een sterke en toekomstbestendige economische ontwikkeling kent voor ondernemers als doel een optimaal vestigingsklimaat te realiseren, om toekomstbestendig te kunnen ondernemen, investeren en groeien. Voor bewoners is het doel voldoende passende en toekomstgerichte werkgelegenheid voor stad en regio, met een optimaal voorzieningenniveau. Het doel voor bezoekers is het bieden van een optimale beleving van Schiedam, met optimale voorzieningen.

Als deelambities en kaders voor de uitvoering is een aantal focusonderwerpen benoemt:

  • 1. dienstverlening en partnerschap
  • 2. innovatie en innovatief vestigingsklimaat,
  • 3. samenwerken en netwerken
  • 4. circulaire economie
  • 5. onderwijs en arbeidsmarkt
  • 6. vrijetijdseconomie.

Daarnaast zijn vier economische gebiedsontwikkelingen uitgewerkt. Voor Nieuw-Mathenesse Noord-West zijn met name de volgende ontwikkelrichtingen relevant:

  • Herontwikkeling noordelijk deel naar een woon-werkgebied met 20.000 - 40.000 m2 aan werkfuncties. Mengen in de plint met kleinschalige bedrijvigheid, mogelijk grotere units aan de randen.
  • Borgen van de bereikbaarheid.

Qua bedrijvigheid in Nieuw-Mathenesse Noord worden de volgende doelgroepen benoemd: kleinschalige bedrijvigheid voor creatief ambachtelijk, food, reparatie, engineering, design, startups/startende maakbedrijven, horeca (gerelateerd aan het Dutch Distillers District) en leisure, woonwerkcombinaties: ateliers, werk/praktijkruimte, aangevuld met klassiek kleinschalige bedrijvigheid.

Detailhandel

Het plangebied ligt nabij het stadscentrum. In eerste instantie is de oriëntatie van de nieuwe wijk voor wat betreft detailhandel dan ook naar de binnenstad (en Schiedam Oost). In beperkte mate is binnen het plangebied detailhandel toegestaan, als ondergeschikte functie bij bedrijven en andere functies. Dit zodat detailhandel kan bijdragen aan de ambities voor een aantrekkelijk woon-werkgebied. Grootschalige en zelfstandige detailhandel wordt niet mogelijk gemaakt.

Schiedam heeft geen grootschalige perifere detailhandelsconcentratie. Wel zijn enkele grote aanbieders aanwezig op bedrijventerreinen (elektronica, bouwmarkten). Vanwege het grote aanbod in de regio is er geen aanleiding om dit aanbod substantieel uit te breiden. Binnen het plangebied is geen perifere detailhandel toegestaan. Enkele voorheen bestaande planologische mogelijkheden voor volumineuze detailhandel zijn met het voorliggende bestemmingsplan verwijderd omdat deze mogelijkheden niet meer werden benut en gelet op de doelstellingen voor de gebiedsontwikkeling ook niet langer gewenst zijn.

4.3.5 Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst'

De mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 vastgesteld. De Mobiliteitsvisie heeft als ambitie om bij te dragen aan het realiseren van een leefbare en bereikbare stad, een gezonde en duurzame stad en een sociale en veilige stad.

Een aantrekkelijke stad is een stad waar ruimte is voor wonen, ontmoeten, werken en recreëren. Mobiliteit zorgt voor verbinding en kan ontwikkelingen aanjagen. Mobiliteit heeft ook een keerzijde; hoge parkeerdruk, toenemende overlast van binnenstadslogistiek en een groeiend aantal files in en rondom de stad, die de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad onder druk zetten. Tegelijkertijd heeft een goede bereikbaarheid van bedrijven voor werknemers, werkgevers en leveranciers een directe invloed op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Schiedam in de regio.

De Mobiliteitsvisie geeft een andere, vernieuwende kijk op mobiliteit, met een juiste balans als uitgangspunt. Keuzes die verblijfkwaliteit toevoegen en er tegelijkertijd voor zorgen dat mensen en plekken verbonden blijven. Daarbij wordt meer ingezet op duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen, zoals lopen, fietsen en een kwalitatief hoogwaardig OV en worden auto's en vrachtverkeer zoveel als mogelijk geweerd uit de drukke binnenstad. Tegelijkertijd wordt het eenvoudiger en aantrekkelijker om te kiezen voor alternatieven.

 

Transportmiddelen zijn verantwoordelijk voor bijna een derde van alle CO2-uitstoot door verkeer en voor meer dan 60 procent van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2). De bijdrage hiervan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid is aanzienlijk. De ambitie is om deze uitstoot terug te dringen, met een sterkere inzet op duurzame en groene alternatieven voor met name het auto- en vrachtverkeer. Bij de sociale component van mobiliteit wordt ingezet op 'inclusiviteit': iedereen moet van het mobiliteitsaanbod gebruik kunnen maken.

Het plangebied ligt nabij de binnenstad, op loop- en fietsafstand van het station Schiedam Centrum. Het gebied was voorheen in gebruik als monofunctioneel industrie- en bedrijfsterrein, met de daarbij behorende (zware) verkeersbewegingen. Deze situatie gaat door de herontwikkeling tot gemengd woon-werkgebied veranderen. De bestemmingslegging biedt in principe voldoende ruimte voor de uitwerking en facilitering van de diverse relevant mobiliteitsaspecten, zoals parkeren en een goede verkeersafwikkeling. In hoofdstuk 5.3 wordt uitgebreider ingegaan op de specifieke onderbouwing voor het aspect mobiliteit. Daarbij wordt ook ingegaan op de mobiliteitsstrategie voor het plangebied, en de keuzes die voor de ontwikkeling gemaakt zijn.

4.3.6 Klimaatbeleid 'Een wereld te winnen'

Het klimaatbeleid heeft twee invalshoeken: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Mitigatie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering. Adaptatie accepteert klimaatverandering en richt zich op aanpassen van de omgeving aan de gevolgen daarvan.

Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het Klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en de stad voor te bereiden op de energietransitie. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad het Klimaatadaptatieplan Schiedam vastgesteld, waarin de ambitie is vastgelegd dat de stad in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht.

De belangrijkste doelstellingen uit beide nota's zijn:

  • 49% minder uitstaat van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990;
  • in 2050 is Schiedam CO2-neutraal;
  • iedereen kan meedoen in de energietransitie;
  • Schiedam is voorbereid op extreme weersomstandigheden;
  • het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologische waarde in en buiten Schiedam.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor wat betreft klimaatmitigatie verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energievoorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiele energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Daarnaast geldt dat zoveel als mogelijk gebruik wordt gemaakt van circulaire materialen.

Klimaatadaptatie betreft vier thema's, die betrekking hebben op 'te veel' of 'te weinig' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.

Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte, en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.

Met het bestemmingsplan wordt een nu nog monofunctioneel industriegebied, grotendeels verhard en bebouwd, omgevormd tot een aantrekkelijk woon-werkgebied. Een groot deel van de bestaande bebouwing wordt op termijn gesloopt. Bij de uitwerking van concrete bouw- en inrichtingsplannen op basis van dit bestemmingsplan is er dus alle mogelijkheid om toepassing te geven aan de ambities uit het klimaatadaptatieplan. Het beëindigen van industriële activiteiten, zoals de productie van glas, zal daarbij een bijdrage leveren aan het beperken van uitstoot van schadelijke stoffen en het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.

4.3.7 Groen-blauwe buitenruimte

GroenBlauwe Structuurvisie

Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De Schie wordt aangemerkt als een belangrijke ruimtelijke drager in Schiedam, waaraan Schiedam haar bestaansrecht heeft ontleend. De Schie is nog steeds op veel plaatsen in de stad sterk beleefbaar. De visie streeft naar behoud van het beeld van de Schie als binnenstedelijke rivier met harde kades begeleid door boombeplanting.

Dit uitgangspunt geldt ook voor de uitloper die deels in het plangebied ligt, de Buitenhaven. In de uitwerking van het beoogde stedenbouwkundige beeld voor de herontwikkeling is de groene verbinding tussen de Rotterdamse Merwehaven en de Buitenhaven een belangrijk uitgangspunt. Met de herontwikkeling krijgt het plangebied een impuls voor wat betreft de 'groene en blauwe functies', en wordt kwalitatief hoogwaardig, functioneel en toegankelijk openbaar gebied toegevoegd.

Groenvisie 'Buitengewoon groen'

De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld door de raad. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuurvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving.

Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.

Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden.

Met het bestemmingsplan wordt een nu nog monofunctioneel industriegebied, grotendeels verhard en bebouwd, omgevormd tot een aantrekkelijk woon-werkgebied. Een groot deel van de bestaande bebouwing wordt op termijn gesloopt. Bij de uitwerking van concrete bouw- en inrichtingsplannen op basis van dit bestemmingsplan is er dus alle mogelijkheid om toepassing te geven aan de ambities voor wat betreft een hoogwaardige kwaliteit van groen in de stad. De belevingswaarde van het gebied wordt groter, onder andere door de aanleg van nieuwe groenstructuren, die ook openbaar toegankelijk zijn.

4.3.8 Welstandsbeleid

Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad de welstandsnota herzien vastgesteld. In de nota zijn beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundige kenmerken en landschappelijke structuren.

Het plangebied kent de welstandsniveau's 'Vrij (behoudens uitzonderingen)' en 'Zichtlocaties'. Het laatste niveau is van toepassing op de strook langs de Buitenhaven en de hoek Nieuwsticht / Nieuw-Mathenesserstraat. Het plangebied is als welstandsgebied 'Bedrijventerreinen' aangewezen.

In de gebieden met niveau 'Vrij (behoudens uitzonderingen)' is de wens van de raad om zoveel mogelijk vrij te geven vertaald in een minimale toets. De zichtlocaties zijn de hoofdroutes in Schiedam, die gezamenlijk een structuur vormen waar de stad als geheel wordt beleefd. Plannen op en binnen de invloedssfeer van zichtlocaties worden met meer aandacht bekeken dan in de directe omgeving gebruikelijk is. Van deze plannen wordt verwacht, dat ze zijn afgestemd op de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit van deze structuur.

Nieuwbouwplannen en herontwikkelingsprojecten vereisen echter een bijzondere inzet. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek (kunnen) doorbreken. Dit is het geval indien sprake is van een functiewijziging ten opzichte van de gebiedenkaart waarbij de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het betreffende gebied niet toereikend zijn voor een goede beoordeling. Dergelijke welstandscriteria kunnen niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, aan ten grondslag ligt.

Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten kan een onderdeel zijn van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden in dat geval opgesteld door de gemeente of in overleg met de commissie. De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota, waarbij de inspraak gekoppeld kan worden aan de inspraakregeling bij de planologische procedure.

In dit geval is sprake van een gebiedstransformatie. Het welstandsgebied Bedrijventerreinen is onvoldoende van toepassing op de situatie na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan, omdat het immers transformeert naar een gemengd woon-werkgebied. Voor het plangebied is mede daarom een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie ook de bijlagen bij de regels). Dit beeldkwaliteitsplan is uitgewerkt in samenwerking met de betrokken ontwikkelaars. Bekeken wordt nog of en op welke wijze het beeldkwaliteitsplan kan worden doortvertaald in welstandscriteria.

In het beeldkwaliteitsplan zijn de principes opgenomen waaraan bouwplannen moeten voldoen. Om de goede vertaling van het beeldkwaliteitsplan in aanvragen omgevingsvergunning te borgen, wordt een kwaliteitsteam ingesteld, die op basis van het beeldkwaliteitsplan een onfhankelijke adviesrol inneemt. Het kwaliteitsteam heeft de taak om aanvragen met betrekking tot de gebiedsontwikkeling te beoordelen op de stedenbouwkundige onderdelen van het beeldkwaliteitsplan, het bestemmingsplan en de welstandsnota en het monumentenbeleid (indien van toepassing). De kwaliteit die de stad zich als doel heeft gesteld op basis van deze beleidskaders geldt hierbij als uitgangspunt. Het gaat om de vraag of een bouwplan in de gebiedsontwikkeling voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen, en zich goed voegt in de omgeving. Het kwaliteitsteam adviseert dus in het voortraject naar een concrete aanvraag omgevingsvergunning.

Het kwaliteitsteam is geen vervanging van de welstandscommissie, maar beoordeelt bouwplannen op de stedenbouwkundige haalbaarheid. De bouwplannen komen bij de definitieve aanvraag omgevingsvergunning nog ter advisering voor aan welstand voor wat betreft de architectonische aspecten (materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik e.d.). Om de consistente lijn in beoordeling te waarborgen, maakt een afgevaardigde van de welstandscommissie deel uit van het kwaliteitsteam. Insteek is daarmee ook dat de advisering door de welstandscommissie sneller kan plaatsvinden.

4.3.9 Horecabeleid Schiedam 2021

Het Horecabeleid Schiedam 2021 geeft inzicht in hoe de gemeente Schiedam vormgeeft aan de balans tussen horeca in de stad, de openbare orde & veiligheid en het woon- en leefklimaat van onze inwoners. De visie van het beleid ziet op het creëren van een sfeervolle stad met een aantrekkelijk klimaat voor horeca-exploitanten, toeristen en bewoners. Hierbij ziet het centrumgebied op een dynamische en levendige omgeving en hebben de overige gebieden de nadruk op wonen en bedrijven. Dit betekent dat in het centrumgebied meer activiteiten en bedrijvigheid wordt toegestaan en bezoekers en bewoners zich daarvan bewust moeten zijn dan wel dienen te dulden. Voor het woonwijkgebied is meer aandacht voor het waarborgen van het woon- en leefklimaat en dient overlast van horecabedrijven tot een minimum beperkt te blijven.

Gebiedsgericht beleid

Het gebiedsgericht beleid verdeelt de stad in drie gebieden (centrum, woonwijken, bedrijventerreinen). Nieuw-Mathenesse valt binnen de categorie bedrijventerreinen. Daarbij is het noordelijk deel van Nieuw-Mathennesse aangeduid als transformatiegebied.

Onder transformatiegebieden worden gebieden verstaan die van functie veranderen. Ten tijde van de vaststelling van het horecabeleid liggen deze transformaties in de toekomst, en zijn ze nog niet in detail uitgewerkt. Wel is het denkbaar dat horeca een plaats kan vervullen bij deze transformaties, bijvoorbeeld ten behoeve van een nieuw wijkwinkelcentrum- of straat. Van het gebiedsgerichte beleid kan dan ook worden afgeweken, als dit ten behoeve is van een transformatiegebied.

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van bedrijventerrein naar gemengd woon-werkgebied mogelijk. Gelet op de omvang van de gebiedsontwikkeling zijn er als onderdeel van de nieuw te realiseren wijk mogelijkheden voor vestiging van horeca. Naast een functie ten behoeve van de toekomstige bewoners, ondernemers en bezoekers in het gebied zelf is daarbij ook relevant dat de gebiedsontwikkeling deel is van het Dutch Distillers District. Het verder ontwikkelen van een profiel rond dit Dutch Distillers District vraagt om mogelijkheden voor bijpassende evenementen en specifieke horecabedrijven (bijv. cocktailbars en proeverijen/proeflokalen voor producten van de bedrijven in de distilleersector. Van het gebiedsgerichte beleid kan dan ook worden afgeweken, als dit ten behoeve van het Dutch Distillers District is en zich verhoudt tot de openbare orde, veiligheid en woon- en leefomgeving.

Voor Nieuw-Mathenesse Noord-West is relevant dat het gaat om een transformatiegebied. Het bestemmingsplan maakt deze transformatie mogelijk. De mogelijkheden voor horeca in het plangebied is in omvang begrensd, en afgestemd op de beoogde functie van het gebied na transformatie. Als onderdeel van de integrale afweging over de gebiedsontwikkeling is bepaald welk type horeca is toegestaan, en is een maximum gesteld aan het oppervlak dat voor deze functie kan worden benut.

De beoogde ontwikkeling in Nieuw-Mathenesse Noord-West en de beperkte mogelijkheid voor horeca op deze locatie is dan ook in lijn met het Schiedams Horecabeleid.

4.3.10 Nota Coffeeshopbeleid

In het coffeeshopbeleid is een maximum aantal coffeeshops gesteld obinnen de gehele gemeente, en regels die zien op het houden van voldoende afstand tot gevoelige functies. De aanwezigheid van coffeeshops kan op de bestaande locaties een druk met zich meebrengen op de woon- en leefsituatie, in de vorm van parkeeroverlast en het aankomen en vertrekken van bezoekers. Op grond van het beleid is verhuizing van coffeeshops naar een andere locatie daarom onder voorwaarden mogelijk

In het plangebied zijn geen coffeeshops gevestigd of toegestaan. Vestiging van een coffeeshop past niet binnen de uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling.

4.3.11 Prostitutiebeleid

De directe aanleiding van het Schiedamse Prostitutiebeleid 2016 is de opheffing van het bordeelverbod in 2000. Hiermee kan de exploitatie van prostitutie aan gemeentelijke regelgeving worden onderworpen. Het prostitutiebeleid is er op gericht de openbare orde en het woon- en leefklimaat te beschermen, de positie van de prostituee te verbeteren en het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche. In het prostitutiebeleid wordt het maximum aantal seksinrichting binnen de gemeente op vijf gesteld. Hiermee biedt het beleid ruimte voor uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

In het plangebied zijn geen prostitutiebedrijven gevestigd of toegestaan. Vestiging van prostitutiebedrijven past niet binnen de uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling.

 

Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

Voor het VROM-terrein en het terrein van de voormalige glasfabriek is sprake van een concrete gebiedsontwikkeling, waarvoor zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan omgevingsvergunningen gewenst zijn voor de bouw en realisatie van de voorgenomen ontwikkeling. Ter onderbouwing van de uitvoerbaarheid zijn door de eigenaar van de gronden diverse onderzoeken aangeleverd. Deze zijn beoordeeld en verwerkt in het voorliggende hoofdstuk. Hiermee is sprake van een onderbouwing van de uitvoerbaarheid van het voorgenomen ontwikkelinitiatief, en is sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.

Het plangebied bevat naast de ontwikkellocaties ook enkele percelen waar de bestaande bestemmingslegging geactualiseerd wordt overgenomen. Het gaat om enkele verspreide percelen, waar in principe geen ontwikkeling wordt voorgestaan die ingrijpende planologische wijzigingen omvat. Omwille van een logische planbegrenzing zijn deze percelen in het plangebied opgenomen. Indien noodzakelijk is in dit hoofdstuk aan de relevante omgevingsaspecten voor deze locaties aandacht besteed, zodat duidelijk is dat de opgenomen bestemmingslegging uitvoerbaar blijft. Voor het merendeel van de beoordeling van de omgevingsaspecten zijn deze echter niet relevant.

5.1 Milieueffectrapportage (MER)

5.1.1 Algemeen

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m².

5.1.2 Beschrijving en onderzoek

Het totale projectgebied heeft een oppervlakte van circa 6,5 hectare, waar ruimte is voor maximaal 738 woningen, circa 23.000m2 bedrijfsfuncties en verdere maatschappelijke voorzieningen en andere functies die een goede werking van het woon-werkgebied ondersteunen.

De ontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Hierbij is in aanmerking genomen dat de ontwikkeling een binnenstedelijke inbreidingslocatie betreft, gelegen in een reeds sterk verstedelijkt gebied. Daarbij wordt een locatie welke bedrijfsmatig werd gebruikt ten behoeve van zware industrie en volledig bebouwd cq. verhard was, getransformeerd naar een binnenstedelijke woon-werklocatie aansluitend op de omliggende woonbebouwing, met als onderdeel van de ontwikkeling een beperkte voortzetting van het reeds toegestane bedrijfsmatig gebruik als onderdeel van het gemengde gebied. Het project heeft daarbij een relatief beperkte oppervlakte, binnen de context van dit sterk verstedelijkte gebied.

Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat niet alleen de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben.

Hoewel gelet op voornoemde geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is ten overvloede beoordeeld of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, dat het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project, zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is. Een MER-aanmeldnotitie is voldoende, op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit kan nemen.

Door Mees Ruimte & Milieu is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (d.d. 29 maart 2023, kenmerk 20275.AN/MER). De MER-aanmeldnotitie is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie van de aanmeldnotitie is dat geen nadelige milieueffecten te verwachten zijn. Door het uitblijven van belangrijke nadelige gevolgen kan worden geconcludeerd dat geen volledige m.e.r. procedure hoeft te worden doorlopen, en dat geen milieueffectrapport (MER) nodig is. Op 9 mei 2023 heeft het college van Schiedam ingestemd met deze conclusies, en besloten dat geen nadere m.e.r. beoordeling of opstelling van een MER nodig is.

5.1.3 MER Merwe-Vierhavens (M4H Rotterdam)

Voor het bestemmingsplan Merwe-Vierhavens (gemeente Rotterdam) is een milieueffectrapport (MER) opgesteld en is een procedure doorlopen waarbij de milieueffectrapportage beoordeeld is door de Commissie voor de milieueffectrapportage. Dit MER dient ook als onderbouwing van het Rotterdamse bestemmingsplan Merwe-Vierhavens (zie onder andere ook 1.4 voor een duiding van de relatie tussen de gebiedsontwikkelingen Nieuw-Mathenesse en M4H). Burgemeester en wethouders van Schiedam hebben op 4 april 2023 ingestemd met het MER, dat vervolgens door het college van Rotterdam op 23 mei 2023 in samenhang met het ontwerpbestemmingsplan Merwe-Vierhavens is vrijgegeven voor vervolg van de procedure.

In het milieueffectrapport M4H, dat bestaat uit een hoofdrapport met diverse themadeelrapporten, zijn de milieueffecten onderzocht voor de huidige situatie binnen het plangebied van dat bestemmingsplan, de effecten wanneer er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden (de autonome ontwikkeling) en het voorkeursalternatief. Het voorkeursalternatief is de planologische invulling van het gebied zoals dat in het bestemmingsplan Merwe-Vierhavens is opgenomen.

In het kader van het MER is ook onderzoek gedaan naar de gevolgen van de beoogde aanpassing van het gezoneerd industrieterrein Havens Noord-West / Oost-Frankeland. Dit onderzoek is zowel voor Rotterdam als Schiedam gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat aanpassing conform het voorkeursalternatief mogelijk is, en dat dit niet leidt tot onevenredige gevolgen voor het milieu en de leefomgeving. Aanvullend op het MER is door Schiedam onderzoek gedaan naar de gevolgen van het geheel dezoneren van Nieuw-Mathenesse. De wijzigingen ten aanzien van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein zijn voor Schiedam, vooruitlopend op het voorliggende bestemmingsplan, via een afzonderlijk bestemmingsplan reeds doorgevoerd.

Op het aspect geluid in relatie tot het voorliggend bestemmingsplan wordt uitgebeider ingegaan in paragraaf 5.4.

5.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor het voorliggende bestemmingsplan geen afzonderlijke MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage is vereist. Een MER-aanmeldnotitie is door de initiatiefnemer aangeleverd en door het bevoegd gezag beoordeeld. De conclusie uit de aanmeldnotitie dat geen nadere m.e.r. beoordeling of opstelling van een MER noodzakelijk is, wordt gevolgd. Hierbij is het voortraject ten aanzien van de MER voor M4H meegewogen, inclusief de (voorgenomen) planologisch-juridische uitwerking van dat traject in Schiedam.

In het navolgende paragrafen is voor de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten een beschrijving van de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling gegeven, met een nadere onderbouwing en motivering ten aanzien van de uitvoerbaarheid.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is voor dit bestemmingsplan een concept rapportage opgesteld door Antea Group (d.d. 8 mei 2023, projectnummer 0472110.100). De concept watertoets is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Voor de volledige watertoets wordt verwezen naar deze bijlage.

De watertoets wordt ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan nog definitief gemaakt, en de toelichting wordt zo nodig naar aanleiding hiervan nog aangepast. Dit in samenhang met de verdere uitwerking van het ontwerp voor de openbare ruimte binnen het plangebied, waarin ook de waterberging wordt meegenomen, In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt tevens het Hoogheemraadschap van Delfland om een reactie op het voorontwerp bestemmingsplan gevraagd, welk ook input zal zijn voor de verdere uitwerking.

5.2.2 Huidige situatie

Het te ontwikkelen gebied gaat om het bedrijfsterrein van de voormalige glasfabriek en het voormalige bedrijfsterrein van de dienst Vervoer, Reiniging, Ontsmetting en Marktdienst (VROM). Het te ontwikkelen deel van het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6,5 ha. In de huidige situatie is het terrein nagenoeg geheel verhard.

De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN 3, DTM) en varieert ter plaatse van het plangebied tussen NAP +0,2 m en NAP +0,7 m.

Om een beeld te krijgen van de opbouw van de ondergrond en met name de opbouw van de Holocene deklaag, zijn de boringen in DINOloket geraadpleegd. Binnen het plangebied zijn een aantal boringen aanwezig met een maximale diepte van 30 meter onder maaiveld. De bodem bestaat ongeveer de eerste 10 meter uit afwisselende lagen van klei en veen.

Grondwater 

Ter plaatse van het plangebied zijn geen grondwaterstandsmetingen beschikbaar van actuele of historische peilbuizen. Vanuit de klimaateffectatlas zijn overzichtskaarten beschikbaar van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG). De GHG en GLG is gebaseerd op het Nationaal Water Model uit 2016 (GHG) en 2019 (GLG) en betreft de huidige situatie. Op basis van de kaarten blijkt de GHG tussen 0,4 en 0,6 m-mv is te liggen en de GLG ligt dieper dan 1,5 m-mv.

Oppervlaktewater 

Het plangebied ligt in het beheergebied van bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Het plangebied ligt naast de Buitenhaven te Schiedam. De Buitenhaven is geclassificeerd als primair boezemwater en heeft de legger code NL15240LH62F1000. De normatieve peilen van de Buitenhaven zijn:

  • Diepte: 2,0 m;
  • Minimale diepte: 1,20m.

Door het hoogheemraadschap zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder peilgebied GPG2019BZM 1, het gaat om een vast peil van NAP -0,43 m.

Wateroverlast 

Volgens de kaart 'water op straat' van de klimaateffectatlas is er in het plangebied sprake van een zeer kleine kans op water op straat. Het water op straat kan een waterdiepte van circa 15 cm bereiken.

5.2.3 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied beslaat in totaal circa 6,5 ha. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van circa 5,1 ha (79% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt 1,4 ha (21% van het totale plangebied). Met de herontwikkeling neemt het verhard oppervlak dus met ruim 10.000 m2 af ten opzichte van de huidige situatie.

Wateropgave 

Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap, het convenant klimaatadaptief bouwen en de eisen van de gemeente voor voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is.

Om te voldoen aan de klimaateisen van het hoogheemraadschap (watersleutel) geldt een benodigde waterberging van 1.874 m3, of een hoeveelheid nieuw oppervlaktewater van 9.367 m2.

De benodigde berging uit het convenant klimaatadaptief bouwen is 1.401 m3 hoger dan de berekende berging met de watersleutel (totaal 3.275 m3 berging).

Tot slot, is het de wens van de gemeente dat nieuwe ontwikkeling tijdelijk 20 mm op eigen terrein kan bergen. Hierbij is de benodigde berging 1.310 m3.

Binnen het plan wordt een reservering gemaakt voor de aanleg van een groen dak (11.751 m2), regentuinen, waterdoorlatende verharding en wadi's. Door te voldoen aan de berekende waterberging (watersleutel) inclusief klimaateisen, voldoet de ontwikkeling ook aan de gemeentelijke ambities voor de waterberging. Voor de vergunning is het van belang dat nader invulling wordt gegeven aan de waterbergingsopgave.

Hemelwaterbeheer 

Als onderdeel van de maatregelen om het risico op grondwateroverlast te verminderen, in samenhang met de milieukundige bodemsituatie, is in de ontwikkeling voorzien in een bodemverhoging van gemiddeld 1 meter (aanbrengen leeflaag). Bij de realisatie van de waterhuishouding moet worden aangetoond dat het ophogen van de bodem geen negatieve effecten, zoals water op straat, in de omgeving veroorzaakt.

Waterkering

Een klein deel van de voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de kern- en/of beschermingszone van een primaire waterkering. Voor het aanleggen of verwijderen van verharding in de buitenbeschermingszone van de waterkering geldt een zorg-, meld- of vergunningplicht. Bij de uitwerking van de plannen moet bepaald worden welke hier van toepassing is. Dit is in de regels bij de bestemming Waterstaat - Waterkering verwerkt.

5.2.4 Conclusie

Realisatie van de voorgenomen ontwikkeling heeft geen onevenredig negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt substantieel af, en het planvoornemen maakt goed gebruik van de kansen die dit biedt. De borging van enkele specifieke waterstaatsbelangen is via de regels vastgelegd. Gelet op de beoogde ontwikkeling is daarnaast ook een aantal kaders die voortvloeien uit gemeentelijk beleid of het beleid van het hoogheemraadschap doorvertaald in de bestemmingslegging. Hiermee is geborgd dat de ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan de diverse water gerelateerde punten. Het deelaspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan dus niet in de weg.

5.3 Mobiliteit

5.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente in 2018 het facetbestemmingsplan “Parkeren” vastgesteld. Door vaststelling van dit bestemmingsplan ontstond voor de gemeente de mogelijkheid een initiatief of bouwaanvraag te toetsen aan de geldende parkeernormen. Het bestemmingsplan “Parkeren” legde de koppeling met de gemeentelijke Nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement. Aan de hand daarvan kon de parkeerbehoefte voor een nieuwe ontwikkeling worden vastgesteld.

In de basis is deze systematiek in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Daarbij is de regeling waar nodig afgestemd op de beoogde ontwikkeling, en diverse maatregelen die in samengang met de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse en breder in de stad Schiedam zijn doorgevoerd.

5.3.2 Onderzoek

Voor geheel Nieuw-Mathenesse Noord is een mobiliteitsplan uitgewerkt door Goudappel (d.d. 16 maart 2023, kenmerk 011905.20230310.R1.06). Dit rapport is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Globale conclusie van het onderzoek is dat realisatie van circa 1.200 nieuwe woningen op Nieuw-Mathenesse Noord in een gemengd woon-werkgebied met circa 30.000m2 BVO aan voorzieningen en bedrijvigheid, geen onevenredig zware negatieve impact heeft op het verkeersyssteem. Hoewel maatregelen ter verbetering van de werking van het verkeersyssteem denkbaar zijn, is er geen sprake van het vastlopen van het verkeerssysteem in de stad of op bovenlokale schaal.

Daarnaast is gekeken naar de parkeerbehoefte binnen Nieuw-Mathenesse Noord, en naar de manieren om met de diverse mogelijkheden qua mobiliteit om te gaan. Belangrijke conclusies zijn dat het aantal benodigde parkeerplaatsen binnen het plangebied is te realiseren, waarbij voor auto's deels gebruik wordt gemaakt van een centrale parkeervoorziening (hub). Onder voorwaarden, onder andere dat gereguleerd parkeren voor Nieuw-Mathenesse ook in de nieuwe woon-werkgebieden wordt ingevoerd, is een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per woning verdedigbaar.

Voor de uitgebreidere onderbouwing van de diverse uitgangspunten wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting. Parallel met de voortgang in de besluitvorming over het voorliggend bestemmingsplan zijn verder diverse maatregelen genomen danwel voorbereid, met betrekking tot de goede werking van het verkeerssysteem in het gebied.

5.3.3 Parkeren, laden, lossen en stallen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze vereiste vond voorheen zijn grondslag in de gemeentelijke bouwverordening. Om deze reden is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.

De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de bij de regels gevoegde parkeernormen. De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden bepaald volgt uit de door het college vastgestelde 'Mobiliteitsnormen 2022' en het nader onderzoek voor de beoogde ontwikkeling. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.

5.3.4 Conclusie

Het aspect mobiliteit wordt in de fase tot aan afronding van het ontwerpbestemmingsplan nog nader uitgewerkt. Ook worden diverse concrete maatregelen momenteel nog uitgewerkt, zoals de insteek ten behoeve van een te realiseren centrale parkeervoorziening. Deze paragraaf wordt ten behoeve van het ontwerp dan ook nog herschreven.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek voor Nieuw-Mathenesse Noord kan echter worden geconcludeerd dat, met doorvoering van diverse maatregelen en een verdere verbetering van de fysieke verkeersinfrastructuur in en rondom het plangebied, een verantwoorde ontwikkeling van het bestemmingsplan vanuit het aspect mobiliteit gezien mogelijk is. In de regels is voor diverse onderwerpen, zoals parkeren, voorzien in toetsbare kaders voor vergunningaanvragen.

 

5.4 Geluid

5.4.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven. Relevant geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de “Beleidsnota Hogere waarden voor geluid”, uit november 2010. Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

Het vaststellen van een hogere waarde door burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden zijn geluidgevoelige functie niet mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).

Met het actieplan 'Lucht & Geluid' heeft Schiedam gekozen voor het voorkomen en bestrijden van ernstige geluidhinder en slaapverstoring, in zowel bestaande als nieuwe situaties, met een plandrempel van 55dB.

5.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Peutz is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd (d.d. 28 maart 2023, kenmerk O 16860-2-RA). De rapportage is als bijlage 4 toegevoegd bij deze toelichting. Onderzoek is uitgevoerd naar industrielawaai, nestgeluid en wegverkeerslawaai. Op bijgaande afbeelding is de situering van de toetspunten voor de diverse gebouw(groepen) aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0014.png"

Afbeelding 13 Situering toetspunten en indeling gebouwgroepen

Het plangebied is deels gelegen binnen de geluidzones van de gezoneerde industrieterreinen Havens NoordWest / Oost-Frankenland en Waal-/Eemhaven en diverse binnenstedelijke wegen. De relevante niet-zoneplichtige wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens in het onderzoek betrokken.

Industrielawaai

Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai ter plaatse van de beoogde woningen ten gevolge van het industrieterrein Havens-Noordwest wordt overschreden. Op de woningen grenzend aan de zuid- en oostgevel van gebouwgroep I (alle woonlagen) en de zuid- en oostgevel ter plaatse van het overhangende gebouwdeel van gebouwengroep G (verdieping 6 tot en met 13) worden overschrijdingen berekend. De hoogst optredende geluidbelasting ter plaatse van woningen bedraagt 54 dB(A). De maximaal te verlenen hogere waarde voor woningen die in de geluidzone van een industrieterrein zijn gelegen, 55 dB(A), wordt niet overschreden. Op bijgaande afbeelding zijn de toetspunten waar de voorkeurswaarde wordt overschreden oranje aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0015.png"

Afbeelding 14 Aanduiding van geluidbelasting industrielawaai vanuit Havens Noordwest

Als gevolg van Waal-Eemhaven treden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op.

Daar waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege Havens Noordwest, dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger. Er dient aldus inspanning verricht te worden om de geluidbelasting te verlagen tot aan de voorkeursgrenswaarde, maar wordt een overschrijding alsnog toegelaten indien het niet redelijkerwijs mogelijk is om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Omdat het niet de intentie is om bedrijven in hun milieugebruiksruimte te beperken, en omdat de geluidbelasting door zeer veel inrichtingen wordt bepaald, is het in redelijkheid niet mogelijk om brongerichte maatregelen te treffen. Maatregelen in de overdracht, zoals geluidschermen en/of aarden wallen zijn gezien de hoogte van te te realiseren woongebouwen niet effectief en zijn bovendien vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

In het gemeentelijk hogere waardenbeleid zijn voorwaarden opgenomen om hogere waarden vergund te krijgen. Hierbij is het beleid erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

In de beoogde situatie zonder maatregelen beschikken de woningen, waar hogere waarden aangevraagd dienen te worden vanwege Havens-Noordwest, niet over een geluidluwe zijde. Geluidluwe zijden zijn met namen bedoeld om bij te openen ramen, het geluid dat in de woning komt te beperken. Daarvoor kunnen gebouwgebonden maatregelen worden overwogen. Indien dergelijke maatregelen niet haalbaar zijn binnen de stedenbouwkundige opzet, biedt het gemeentelijk geluidbeleid de mogelijk om van dit beleid af te wijken bij redenen van evident belang.

Nestgeluid 

In de havens van de industrieterreinen Havens-Noordwest/Oost Frankenland en Waal-Eemhaven meren binnenvaartschepen en zeeschepen aan. Door DCMR zijn de door het Havenbedrijf en DCMR opgestelde akoestische rekenmodellen aangeleverd. De in de modellen opgenomen gegevens (bronsterkten, bedrijfstijden) zijn gebaseerd op een maximale invulling van de havens, gemiddeld zal sprake zal zijn van lagere geluidemissies en een lagere bezetting. De factor nestgeluid is onderdeel van deze maximale invulling, en is dus afdoende meegewogen in de berekeningen die ten behoeve van het industrielawaai zijn uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai ter plaatse van een aantal beoogde woningen ten gevolge van de Nieuw-Mathenesserstraat en de Van Deventerstraat wordt overschreden.

Vanwege het wegverkeer over de Nieuw-Mathenesserstraat treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op woningen van gebouwengroep I op. Het gaat om de oostgevel en de noordzijde.

De hoogst optredende geluidbelasting ten gevolge van de Nieuw-Mathenesserstraat ter plaatse van de aan de oostzijde gelegen woningen van gebouwengroepen I bedragen respectievelijk 56, 57 en 56 dB.

Conform het hogere waardenbeleid van de gemeente Schiedam dient een geluidluwe zijde aanwezig te zijn om hogere waarden verleend te krijgen. Hier wordt niet aan voldaan. Om de geluidbelasting op de gevels van de projecteerde woningen te reduceren, om minimaal één geluidluwe zijde te realiseren, worden diverse opties voor geluidreducerende gebouwgebonden maatregelen gegeven. Bij appartementen is veelal slechts één gevel aanwezig. Uitgangspunt kan zijn dat maatregelen alleen worden getroffen voor het geveldeel van één of meerdere verblijfsruimten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0016.png"

Afbeelding 15 Situatie geluidbelasting als gevolg van de Nieuw-Mathenesserstraat

Vanwege het wegverkeer over de Van Deventerstraat treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op aan de oostzijde en gedeeltelijk aan de zuidzijde van gebouw I (alle woonlagen). De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Van Deventerstraat bedraagt ten hoogste 51 dB. Bij een dergelijke geluidbelasting dienen hogere waarde aangevraagd te worden, maar behoeven woningen geen geluidluwe zijde te hebben.

Cumulatie

Wanneer de diverse belasting van de diverse geluidbronnen bij elkaar wordt opgeteld, ontstaat het beeld zoals dat op onderstaande afbeelding 16 is weergegeven. Hierbij is het aspect nestgeluid niet meegenomen. Voor de gevels van een aantal geprojecteerde woningen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied is sprake van beoordeling 'tamelijk slecht'. Voor deze woningen wordt gekeken of met gebouwgebonden maatregelen de situatie ook akoestisch is te verbeteren. Bij de verdere uitwerking van het ontwerpbestemmingsplan wordt hier ook uitgebreider aandacht aan besteedt, zodat ook voor deze woningen een goed woon- en leefklimaat is te waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0017.png"

Afbeelding 16 Overzicht gecumuleerde geluidbelasting

5.4.3 Hogere waarden (geluid)

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder en artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder worden, in samenhang met dit bestemmingsplan, hogere waarden (geluid) vastgesteld. Het hogere waardenbesluit wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht. De hogere waarden worden toegekend voordat de raad besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Gelet op de beleidsnota hogere waarden en het actieplein 'Lucht & Geluid' is bij het verlenen van hogere waarden (geluid) in aanmerking genomen dat, via de werking van het Bouwbesluit, alle woningen een binnenwaarde van 33 dB dienen te hebben. Ook is de opzet van het plan zodanig dat alle woningen beschikken over een geluidluwe zijde of in de directe nabijheid kunnen beschikken over geluidluwe buitenruimtes. Hierbij is ook de parkstructuur en verdere openbare ruimte binnen het plangebied in ogenschouw genomen. Wanneer geen geluidluwe zijde aanwezig is zijn gebouwgebonden maatregelen nodig. Hiermee is voor alle woningen een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

5.4.4 Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal woningen hogere waarden in het kader van de Wgh nodig zijn. De ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen voor wegverkeerslawaai en industrielawaai worden niet overschreden. Het besluit tot vaststelling van hogere waarden maakt procedureel onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Voorts blijkt uit het onderzoek dat een groot deel van de beschouwde gevels waarvoor een hogere waarde benodigd is, niet standaard beschikt over een geluidluwe gevel in het kader van het hogere waardenbeleid van de gemeente Schiedam. Voor die woningen wordt nader bezien of deze middels gebouwgebonden maatregelen kan worden gecreëerd. In de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan en ontwerp-besluit hogere waarden Wet geluidhinder wordt mede bepaald of en in hoeverre gebouwgebonden maatregelen nodig zijn, en of deze via de regels van het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. Indien de verdere planuitwerking daartoe aanleiding geeft zal ook het akoestisch onderzoek nog worden aangepast.

Met toekenning van hogere waarden wordt het plan haalbaar geacht binnen de kaders van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

5.5 Natuur en ecologie

5.5.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000- gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

5.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de belangrijkste bevindingen en conclusies uit de diverse onderzoeken.

Voor het terrein van de voormalige glasfabriek en het VROM-terrein is een quickscan ecologie uitgevoerd door De Bouwecoloog (d.d. 16 december 2020, projectnummer 20033). De aanleiding voor de quickscan is de voorgenomen ontwikkeling met bouw van woningen en diverse bedrijfsmatige functies zoals met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd. De bestaande bebouwing in het plangebied zal grotendeels worden gesloopt om deze herontwikkeling mogelijk te maken. Het huidige terrein is nagenoeg geheel verhard en deels bebouwd. Op basis van het bronnenonderzoek en het oriënterend locatiebezoek worden, behalve voor vleermuizen, geen vaste rust- of verblijfplaatsen of essentiële leefgebieden van beschermde soorten zonder vrijstelling verwacht. De quickscan biedt dus onvoldoende basis om te dienen als goede onderbouwing voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat voor een deel van het terrein een nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is, om te bepalen of een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig is. Op voorhand is niet uit te sluiten dat in enkele (delen van) bestaande gebouwen verspreid op het terrein vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen kunnen worden aangetroffen. Alle vleermuissoorten zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming, evenals hun verblijfplaatsen en vaste delen van hun leef- en fourageergebied.

Verder wordt volledigheidshalve opgemerkt dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd voldoende rekening moet worden gehouden met het broedseizoen en de zorgplicht ten aanzien van beschermde soorten.

Het nader onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd door Laneco Landschaps en Ecologisch advies (d.d. 10 januari 2022, projectnummer 141.21.03). Het onderzoek is uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2021 zoals opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus en.

Gedurende 2021 zijn diverse onderzoeksrondes uitgevoerd. Daarbij zijn fouragerende vleermuizen van verschillende soorten aangetroffen. Ook zijn vier zomerverblijfplaatsen vastgesteld en een paarverblijfplaats. Tijdens de waarnemingen zijn ook enkele overvliegende vleermuizen waargenomen die geen (fourageer- of verblijfs)binding met het plangebied leken te hebben.

De aangetroffen zomerverblijfplaatsen bevinden zich in bebouwing aan de Buitenhavenweg, westelijk van het voormalige kantoorgebouw. Mogelijk wordt in het kader van de herontwikkeling beoogd deze gebouwen te slopen, of anderszins aan te passen aan een toekomstig gebruik. De paarverblijfplaats bevindt zich in een kantoorgebouw aan de Buitenhavenweg. Gelet op de beoogde herontwikkeling is denkbaar dat deze verblijfplaats door werkzaamheden om het pand geschikt te maken voor een nieuwe functie, teniet zal worden gedaan. Dit betekent dat in het kader van de werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor vleermuizen moet worden aangevraagd. Deze aanvraag om ontheffing moet samen met een beschrijving van compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgewerkt in een projectplan.

Tijdens het onderzoek is in een van de fabriekshallen het vergane restant van een valk aangetroffen. Vanwege de staat was een uitgebreide determinatie niet mogelijk. Verdere aanwijzingen van de aanwezigheid van valken of andere beschermde diersoorten zijn niet aangetroffen. De conclusies uit de quickscan zijn hiermee bevestigd.

Als uitwerking is bij het bevoegd gezag een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd en zijn in het voorjaar van 2022 diverse maatregelen, gekoppeld aan de ontheffingsaanvraag, uitgevoerd. Het bevoegd gezag heeft bij monde van de Omgevingsdienst Haaglanden op 8 maart 2023 de benodigde beschikking verzonden (kenmerk ODH599904, zaaknummer 01035415). De beschikking is als bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd. Aan de ontheffing zijn voorschriften verbonden. Deze voorschriften hebben geen directe invloed op de uitwerking van het bestemmingsplan, maar zien onder andere op het inbedden en naleven van diverse maatregelen ten gunste van vleermuizen binnen het plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dus mogelijk dat deze maatregelen ook getroffen kunnen worden.

Met de ontheffing en de doorgevoerde maatregelen is geen sprake van belemmeringen op het vlak van soortenbescherming voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Verspreide percelen

Voor de diverse verspreide percelen waar geen herontwikkeling wordt voorgestaan is sprake van een conserverende bestemminsgslegging. Ten opzichte van het voorheen geldende planologisch regime is geen sprake van substantiele wijzigingen in gebruiksmogelijkheden of een verandering van bouwmogelijkheden. Het bestaande gebruik op deze locaties wordt voortgezet. Nader onderzoek naar het specifieke voorkomen van beschermde soorten is niet noodzakelijk. De algemene zorgplicht en verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn in deze afdoende.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Oude Maas, ten zuiden van het plangebied op ruim 8 kilometer. Dit betreft geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Solleveld & Kapittelduinen op circa 16,5 kilometer. Gelet op de onderlinge afstand zijn significante negatieve gevolgen op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden voor storingfactoren als verstoring, verdroging en licht- en geluidverstoring vermoedelijk uitgesloten.

Voor stikstofgerelateerde storingsfactoren (verzuring en vermesting) geldt dat deze via de lucht verder kunnen reiken dan de directe omgeving van het plangebied. Gelet hierop is ten behoeve van het plan een stikstofonderzoek uitgevoerd.

Door Equipe adviseurs is een rapportage stikstofdepositie opgesteld (d.d. 23 maart 2023 (versie 1.2), projectnummer 223287), die als bijlage 6 bij deze toelichting is gevoegd. Voor het planvoornemen is een analyse en een berekening uitgevoerd naar de stikstofemissie en mogelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase na planrealisatie (d.d. 23 maart 2023, Aerius kenmerk RVw5A4nenWh5), zie bijlage 7. Hieruit blijkt dat door het gebruik sprake is van een maximale emissie van 35,7 kg/j NH3 en 559,9 kg/j NOx. Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van depositie op voor stikstof gevoelige gebieden.

Voor de bouwfase is door Equipe adviseurs een projectberekening uitgevoerd (d.d. 17 februari 2023, projectnummer 223287, Aerius kenmerk S5Y1EzZ1hEV1), die als bijlage 8bij deze toelichting is gevoegd. De berekening moet in samenhang worden gelezen met een memo van Equipe adviseurs (d.d. 18 november 2022, kenmerk ALWI/223287). In de berekening is de bouwfase doorgerekend, uitgaande van realisatie van maximaal 330 woningen per jaar. Voor het rekenjaar 2023 is een emissie van 29,4 kg/j NH2 en 702,9 kg/j NOx berekend. Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van depositie op voor stikstof gevoelige gebieden.

In de regels is geborgd dat niet meer dan 330 woningen per jaar mogen worden gebouwd. Conclusie, op basis van de berekeningen, is dat daarmee geen sprake is van een vergunningplicht voor realisatie en ingebruikname van het project op grond van de Wet natuurbescherming.

5.5.3 Conclusie

Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk welke significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling van de gevolgen voor deze gebieden is derhalve niet vereist, er is geen sprake van een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming vanwege het aspect stikstof. Vanuit het oogpunt van soortenbescherming is een ontheffing Wet natuurbescherming onder voorwaarden verleend.

Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren die onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet negatief van invloed op het functioneren van de ecologische structuur. Door de transformatie van het plangebied wordt de mogelijkheid voor versterking van de ecologische structuur vergroot.

De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie inzake ecologie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

 

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

5.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Peutz is een notitie uitgebracht met betrekking tot externe veiligheid (d.d. 15 november 2022, projectnummer HH/HH/TvdE/O 16860-3-NO-001), die als bijlage 9 bij de toelichting is gevoegd. De te realiseren woningen binnen het plangebied zijn kwetsbare objecten, waardoor aandacht nodig is voor het aspect externe veiligheid. Externe veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water of vanwege risicobronnen binnen inrichtingen, zijn mogelijk relevant voor de ontwikkeling. De notitie beschrijft deze.

Geconcludeerd wordt dat in de omgeving van het plangebied geen sprake is van risicobronnen die om een nadere beschouwing vragen. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Vanwege een bestaand alcoholvulpunt bij een bedrijf ten zuiden van het plangebied ligt de 1% letaliteitscontour voor een klein deel over het plangebied (straal van 115m rondom het vulpunt). Binnen deze contour mogen geen zeer kwetsbare objecten worden opgericht. Op de verbeelding is een specifieke aanduiding opgenomen, waarbij door een koppeling met de regels deze mogelijkheid specifiek is uitgesloten. Het gaat om een klein deel van het plangebied, in de uiterste zuidoosthoek. Het opnemen van de aanduiding heeft geen invloed op de beoogde stedenbouwkundige en functionele opzet voor het te ontwikkelen gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0018.png"

Afbeelding 17 Ligging 1% letaliteitscontour

Op verzoek van de gemeente heeft de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR), gelet op de met externe veiligheid samenhangende risico's en risicoafweging, geadviseerd op de (concept)notitie en het bestemmingsplan (d.d. 12 oktober 2022, kenmerk 69873 / 206904). Het concept rapport van Peutz is op basis van het advies van de VRR definitief gemaakt.Met het onderzoek van Peutz en de doorgevoerde maatregelen in het bestemmingsplan kan worden ingestemd. Door opname van een specifieke aanduiding waarmee zeer kwetsbare objecten binnen een deel van het plangebied worden uitgesloten, is het belangrijkste advies van de VRR in het bestemmingsplan verwerkt.

De VRR adviseert verder om rondom de te realiseren gebouwen zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven.

Ook wordt geadviseerd om de (nood)uitgang(en) van het terrein zodanig te situeren dat aanwezigen veilig in tegengestelde richting van een mogelijk incident aan de zuidzijde van het plangebied kunnen vluchten, waardoor de zelfredzaamheid van aanwezigen wordt verbeterd en het aantal slachtoffers kan worden beperkt. Aan de noordzijde van het plangebied zijn hiervoor diverse geschikte mogelijkheden.

Tot slot wordt geadviseerd om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de binnen het plangebied aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Bij het sluiten van een huur- of koopcontract kunnen bewoners en gebruikers op de (externe) veiligheidsrisico's gewezen worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn.

Deze adviezen raken niet direct aan de inhoud van het voorliggende bestemmingsplan, maar kunnen door de intiatiefnemer van de herontwikkeling wel goed worden meegenomen in de verdere uitwerking van concrete bouwplannen en de communicatie naar toekomstige bewoners en gebruikers.

5.6.3 Conclusie

Met inachtneming van de relevante wet- en regelgeving op het vlak van externe veiligheid is sprake van een bestemmingsplan waarvan de uitvoering op een verantwoorde wijze plaats kan vinden. In de regels en op de verbeelding zijn de mogelijkheden voor vestiging van (zeer) kwetsbare objecten waar nodig nader gereguleerd. In de concrete planuitwerking ten behoeve van de realisatie kunnen diverse adviezen van de VRR nog nader worden verwerkt en toegepast.

 

5.7 Milieuhinder bedrijvigheid

5.7.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van
bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving
gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en
milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en
woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de
Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van
minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van
de bedrijfsactiviteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet op navolgende geen
belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

5.7.2 Milieu-impact bedrijvigheid

Beschrijving relevante aspecten uit de omgeving

De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied. In de directe omgeving van het gebied zijn diverse gemengde-, bedrijfs- en woonbestemmingen gesitueerd en planologisch toegestaan.

Ten noorden van het VROM-terrein, parallel aan de Rotterdamsedijk, bevindt zich een strook bebouwing die bestemd is als 'Wonen – 3'. De bebouwing op de hoek nabij de Koemarkt, kent tevens de functieaanduiding 'detailhandel' en 'dienstverlening'. Deze functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond. De functie horeca is eveneens toegestaan. Het betreft horeca 1 en 2. Deze horeca bestemming is direct aan een woonbestemming gesitueerd en planologisch toegestaan in het voor de betreffende percelen geldende bestemmingsplan. De bedrijfsuitoefening van deze horeca bestemming zal reeds rekening dienen te houden met de naastgelegen bestemming wonen. Met name de hinderaspecten van deze onderneming, zoals geluid en geurhinder worden hierdoor reeds beperkt. De middels dit plan mogelijk te maken woningen (gevoelige bestemmingen) zijn verder gelegen (20 meter). Hieruit kan geconcludeerd worden dat hinderaspecten afkomstig van deze horeca geen invloed hebben op woningen binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

Ten oosten van het plangebied, ter plaatse van de Schiedamse Van Deventerdriehoek, is momenteel bedrijvigheid toegestaan tot en met milieucategorie 3.1. Dergelijke bedrijvigheid kent een maximaal te hanteren richtafstand van 30 meter. Binnen deze bestemming is tevens een deel bestemd te zijn als 'specifieke vorm van bedrijf – 6' (Nieuw – Mathenesserstraat 15) waardoor hier een autoplaatwerkerij is toegestaan. Dergelijke bedrijven behoren tot milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 50 meter. Het maatgevende aspect betreft geluid.

Voor de Van Deventerdriehoek wordt door de gemeente gewerkt aan planvorming voor transformatie tot gemengd nieuw woon-werkgebied. In dat kader wordt de toegestane milieucategorie qua bedrijvigheid dan teruggebracht naar categorie A en B (of vergelijkbaar). Bij de realisatie vormt dit dan ook geen belemmering meer voor het voorliggende bestemmingsplan.

Aan de zuidoostzijde van het plangebied raakt de plangrens de gemeentegrens met Rotterdam. In de Rotterdamse Van Deventer-driehoek is momenteel een verscheidenheid aan bedrijfsfuncties aanwezig. In het nieuwe bestemmingsplan Merwe-Vierhavens wordt de bedrijvigheid beperkt tot hoofdzakelijk milieucategorie 3.1, afgestemd op de bestaande functies en uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling M4H. Uitgaande van een richtafstand van 30m nadert de eventuele impact van de bedrijvigheid alleen in de uiterste zuidoosthoek het plangebied van dit bestemmingsplan. In geen geval is echter sprake van een belemmering voor de realisatie van het voorliggend plan.

Ten zuiden van onderhavig bestemmingsplan is het bedrijf Koninklijke De Kuyper gevestigd. Ook het bedrijf Onder de Boompjes is hier gevestigd. De gronden kennen de bestemming 'Bedrijventerrein – 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1', zijn distilleerderijen en likeurstokerijen toegestaan. Dergelijke bedrijvigheid (SBI-code 110101) wordt gekwalificeerd als milieucategorie 4.2 met een te hanteren richtafstand van 300 meter voor het aspect geur. Opgemerkt wordt dat in de bestaande situatie reeds woonbestemmingen van derden op kortere afstand tot de bedrijfspanden van Koninklijke De Kuyper aanwezig zijn (kleinste afstand circa 50 meter).

Voor de aspecten stof en gevaar geldt een te hanteren richtafstand van 30 meter. Voor wat betreft geur zijn het distillatie- en blendproces potentiële geurbronnen. Beide processen vinden inpandig plaats in gesloten systemen. Op grond van de milieuvergunningen voor beide bedrijven is vastgelegd dat er geen geurhinder buiten de inrichting optreedt. Gelet hierop is enige invloed van de bedrijven op de omgeving voor wat betreft geur niet aannemelijk. In paragraaf 5.4 is het aspect geluid nader beschouwd. Uit de notitie van Peutz (d.d. 15 november 2022, projectnummer HH/HH/TvdE/O 16860-3-NO-001) blijkt dat de inrichting van De Kuyper voor wat betreft gevaar ook geen belemmering vormt voor het plan dat met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Voor de locatie van Onder de Boompjes op de locatie Nieuwsticht 17 is als onderdeel van de vergunningaanvraag wel een risicocontour bepaald in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Vanwege een alcoholvulpunt bij dit bedrijf valt de 1% letaliteitscontour voor een klein deel over het plangebied (straal van 115m rondom het vulpunt). Binnen deze contour mogen geen zeer kwetsbare objecten worden opgericht. Het voorliggende bestemmingsplan ziet niet op dergelijke functies (zie ook het eerder beschrevene in paragraaf 5.6). Geconcludeerd kan worden dat de milieuaspecten geen belemmeringen vormt voor het plan dat in onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Beschrijving relevante aspecten binnen het plangebied

Binnen het bestemmingsplan worden naast woningen ook bedrijven en commerciële functies toegestaan. Beoogd wordt een gemengd woon-werkgebied te realiseren. Binnen het plangebied is dus sprake van functiemenging. De systematiek voor het bepalen van welke typologie aan bedrijvigheid is toegestaan wordt nader geduid in bijlage 2 bij de regels. In algemene zin gaat het qua bedrijvigheid om activiteiten die goed inpasbaar zijn in gemengde woon-werkgebieden, waar het mengen van functies bijdraagt aan het creëren van een levendig stedelijk interactiemilieu.

Aan de Couwenhovenstraat zijn bedrijven uit ten hoogste categorie B toegestaan, aangevuld met bestaande garagebedrijven. Deze bestemmingslegging is conserverend van aard. Voor dit type bedrijf geldt dat het toelaatbaar is als het bouwkundig afgeschermd is van woningen. Omdat deze bebouwingsstrook op enige afstand van het te transformeren plangebied staat, onder andere door de Couwenhovenstraat zelf, is geen sprake van belemmeringen voor de nieuwe ontwikkeling. Hierbij is ook relevant dat aan de noordzijde op korte afstand (minder dan 10 meter) reeds woonbebouwing aanwezig is.

Aan de Buitenhavenweg 132 bevindt zich de inrichting Onder de Boompjes. Op deze locatie rust een omgevingsvergunning uit 2017 voor oprichting van de huidige distilleerderij. Deze inrichting is volgens de aanvraag en de vergunning geen inrichtingen die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO). Dat betekent dat er geen externe plaatsgebonden risicocontouren gelden. Er ligt dus rondom deze locatie geen risicocontour. Verder is de schaal en de milieubelasting van de brouwerij/stokerij op deze locatie, niet te vergelijken met een bedrijf dat gericht is op de productie van grote hoeveelheden alcohol. De grootschalige bedrijfsactiviteiten vindt plaats op Nieuwsticht 17.

Op korte afstand van de locatie Buitenhavenweg 132 zijn nieuwe woningen geprojecteerd. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd om de gevolgen inzake een goede ruimtelijke ordening te beoordelen. De woningen liggen binnen de afstanden volgens de VNG brochure voor gemengd gebied. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsvoorschriften uit de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu ter plaatse van de nieuw voorziene woningen niet wordt gehaald. Bij de woningen in blokken D, H en J moeten noodzakelijke geluidwerende voorzieningen zoals bedoeld in een bijlage bij het onderzoek worden gerealiseerd en in stand gehouden, of moeten maatregelen bij distilleerderij Onder de Boompjes worden getroffen. Primair uitgangspunt is van planaanpassing voor wat betreft de nieuwe woningen. Momenteel zijn de maatregelen onderwerp van gesprek en de uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Uit het onderzoek naar het woon- en leefklimaat bij de beoogde woningen wordt geconcludeerd dat, ondanks de overschrijdingen, door het treffen van maatregelen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de beoogde nieuwe woningen.

Aan de Buitenhavenweg 140 bevindt zich ambachtelijke bedrijvigheid. Het betreft onder andere een koffiebranderij en een smederij. Binnen het plangebied wordt beoogd deze te verplaatsen naar de zuidwestzijde van het plangebied, tegen de bedrijfslocatie van De Kuyper. In de regels van onderhavig plan is ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd – 2' opgenomen, waar ook een koffiebranderij met SBI-code 1083 is toegestaan. De bedrijfsfuncties zijn beperkt tot maximaal 200 m2 BVO.

Volgens de publicatie Bedrijven en milieuzonering is een koffiebranderij een categorie 5.1 bedrijf. De koffiebranderij is ter plaatse toegestaan als sprake is van maximale milieu-impact vergelijkbaar met een categorie B bedrijf volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Volgens de genoemde publicatie zijn de aspecten geur en geluid bepalend. Om te kunnen voldoen aan de geurnormen moet de koffiebrander technische maatregelen treffen om geen overlast te veroorzaken bij de woningen. Voor het aspect geluid zijn geen nadere maatregelen nodig. De koffiebranderij en andere bedrijfsmatige functies zijn ruimtelijk aanvaardbaar in een functioneel gemengd gebied.

5.7.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van beperkingen voor de planrealisatie als gevolg van bedrijvigheid in de omgeving. Evenmin is de beoogde ontwikkeling beperkend voor bestaande bedrijvigheid rondom het plangebied.

Indien nodig of wenselijk is de bestemmingslegging voor de bedrijven in het plangebied nader geduid in de regels, zodat duidelijk is welke situatie wordt beoogd en er geen sprake is van een onevenredige impact op de omgeving. Ook is hiermee het goede woon- en leefklimaat binnen het plangebied zelf geborgd. Daarbij wordt benadrukt dat sprake is van een gemengd woon-werkgebied, waar de functies wonen en werken naast en door elkaar worden beoogd. De regels zijn hierop afgestemd.

 

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Algemeen

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².

Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt er voor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Actieplan Lucht & Geluid

In 2019 heeft de gemeente het Actieplan Lucht & Geluid (2019-2022) vastgesteld. Met de maatregelen in dit actieplan wordt mede een bijdrage geleverd aan het realiseren van de ambities van het college: Schiedam als een gezonde, aantrekkelijke, leefbare, groene en bereikbare stad, waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is. Duurzaamheid is daarin het fundament voor alle acties in de komende periode, en vormt samen met stedelijke ontwikkeling, mobiliteit en gezondheid de rode draad door dit actieplan.

Schiedam voldoet momenteel overal aan de Europese, en dus ook Nederlandse, normen voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Daarentegen is er sprake van een overschrijding van de WHO-advieswaarde voor roet (EC, de belangrijkste gezondheids-indicator). Met het oog op de lagere grenswaarden die door vele instanties wordt aanbevolen voor een gezonde leefomgeving (WHO, GGD, Gezondheidsraad) kiest Schiedam voor de volgende doelstelling, aangevuld met een onderzoek naar hoe Schiedam in 2030 aan de WHO-normen kan gaan voldoen: "Schiedam kiest voor gezonde lucht voor iedere Schiedammer. Binnen vijf jaar (2022) is het doel daarom om de in het actieplan genoemde (jaargemiddelde) waardes te halen."

5.8.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 738 woningen en is daarmee dusdanig beperkt in omvang dat geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m³ voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.

Te zien is dat ter plaatse van het plangebied de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 28.3 µg/m3, van fijnstof PM10 19.9 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 12 µg/m3 waren. In 2030 betreft dit voor NO2 20.8 µg/m3, van fijnstof PM10 17.1 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 9.6 µg/m3 (zie tabel 1).

Jaar   GCN-achtergrondconcentratie rekenpunt: 15939425
 
  NO2 (µg/m3)   PM10 (µg/m3)   PM2,5 (µg/m3)  
2020   28.3   19.9   12  
2030   20.8   17.1   9.6  
Grenswaarden   40   40   25  

Tabel 1 Achtergrondconcentraties stikstofdioxide en fijnstof ter plaatse van het plangebied

De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zullen de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.

5.8.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande toelichting wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan.

5.9 Bodem

5.9.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wet bodembescherming, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie zijn diverse (verkennende) bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn als bijlagen bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. In deze paragraaf wordt kort samengevat ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit deze onderzoeken. Ook wordt ingegaan op de specifieke maatregelen die naar aanleiding van de onderzoeken zijn of worden genomen en hoe deze, in voorkomende gevallen, doorwerking hebben gekregen in de planregels van dit bestemmingsplan.

5.9.2 Relatie tot de ontwikkeling

De milieukundige bodemsituatie ter plaatse van de glasfabriek is vanwege het staken van de bedrijfsactiviteiten door de voormalige eigenaar O-I Manufacturing Schiedam, als eindsituatie vastgesteld. Ook voor het VROM-terrein zijn diverse onderzoeken bekend en zijn saneringsrapportages opgesteld.

Op de locatie Buitenhavenweg 114-120 (voormalige glasfabriek) zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • historisch onderzoek glasfabrieksterrein (Tukkers, kenmerk 43100787-3, 19 december 1994);
  • verkennend bodemonderzoek bedrijfsterrein van de Verenigde Glasfabrieken te Schiedam (NBM, kenmerk 62.024, 8 juli 1997);
  • historisch onderzoek in het kader van het Landsdekkend Beeld in de gemeente Schiedam, locatie Buitenhavenweg 114-120 (Geofox-Lexmond, AA060600034, 30 oktober 2008);
  • eindsituatie bodemonderzoek O-I Manufacturing Schiedam, Buitenhavenweg 114-116 Schiedam (Tebodin, kenmerk 48368, november 2016);
  • eindsituatie bodemonderzoek O-I Manufacturing Schiedam, Buitenhavenweg 114-116 Schiedam (Tebodin, kenmerk 52151, juli 2018).

Van de locatie Buitenhavenweg 154-176 (VROM-terrein) zijn de volgende onderzoeken en saneringsrapportages bekend:

  • nader bodemonderzoek Buitenhavenweg te Schiedam (Milieu Adviesbureau Interproject, kenmerk 5088.10.02, 27 oktober 1995);
  • aanvullend bodemonderzoek voormalig VROM-terrein, Buitenhavenweg te Schiedam (Milieu Adviesbureau Adverbo, kenmerk 99.10.0196.170, 17 april 2000);
  • saneringsplan voormalig VROM-terrein, Buitenhavenweg te Schiedam (Milieu Adviesbureau Adverbo, kenmerk 03.10.0989.170, 12 juni 2003);
  • milieukundig Bodemonderzoek terrein aan de Buitenhavenweg (voormalig VROM-terrein) te Schiedam (Adverbo, kenmerk 07.10.2203.170, 5 december 2007);
  • evaluatie saneringswerkzaamheden Buitenhavenweg 154-176 te Schiedam (Milieu Adviesbureau Adverbo, kenmerk 08.20.2456.170, 16 april 2009);
  • beschikking instemming evaluatieverslag locatie Buitenhavenweg 154-176 te Schiedam (gemeente Schiedam, kenmerk SC060600247, d.d. 23 juni 2009).

Uit de onderzoeken verricht ter plaatse van de Buitenhavenweg 114-120 komt naar voren dat ter plaatse een ophooglaag aanwezig is bestaande uit een mengsel van zand, puin, kolengruis, verbrandingsresten en glas. De laag is naar verwachting deels aangebracht bij ingebruikname van de terreinen om de onderliggende bodemlagen te verstevigen en de bodem begaan te maken voor materieel. Verwacht wordt dat als gevolg van verzakkingen er in de loop der jaren extra lagen zijn aangebracht waardoor uiteindelijk een ophooglaag is ontstaan met een dikte van 1,0 à 1,5 m. Door de bijmengingen met verbrandingsresten maar ook omdat in oude bouwmaterialen zware metalen werden toegepast om ze beter weersbestendig te maken is de laag verontreinigd met zware metalen en PAK's. Naast deze integraal aanwezige verontreinigde laag zijn lokaal ook spots met minerale olie aanwezig. Deze hangen samen met de opslag en het gebruik van brandstoffen en smeerolie, één spot is naar verwachting het gevolg van een morsing.

Ter plaatse van de Buitenhavenweg 154-176, het VROM-terrein, zijn als het gevolg van het bedrijfsmatige gebruik van de locatie alsmede stort (ophoging) en verbranding van huisvuil en veegafval verontreinigingen ontstaan. Tijdens een sanering in 2008 zijn resterende tanks en mobiele verontreinigingen verwijderd en is ook het asbesthoudende deel van de ophooglaag van de locatie afgevoerd. In de eindsituatie resteert een ophooglaag bestaande uit zand vermengd met puin en verbrandingsresten met een dikte van 1,0 à 1,5 m die matig tot sterk verontreinigd is met zware metalen en PAK. In de ophooglaag zijn schone sleuven aangelegd ten behoeve van kabels en leidingen. De verontreinigde laag is geïsoleerd door het aanbrengen van een gesloten verharding (10 cm schoon zand en stelconplaten). In het grondwater zijn bij de voorgaande onderzoeken licht verhoogde gehalten aan arseen, vluchtige aromaten en cyanide aangetoond. De uitgevoerde sanering is goedgekeurd door de gemeente Schiedam. Als nazorgverplichting geldt dat de aanwezige verharding in stand dient te worden gehouden.

Naar aanleiding van de diverse onderzoeken is de noodzaak tot sanering van enkele delen van het terrein vastgesteld. Ook is geconcludeerd dat bij de beoogde herontwikkeling tot gemengd woon-werkgebied het aanbrengen van een leeflaag wenselijk is, om zodoende een geschikte bodemkwaliteit te kunnen garanderen. In het door Antea Group uitgevoerde cq. opgestelde nader onderzoek en (concept) raamsaneringsplan voor de locatie, zijn de diverse maatregelen uitgewerkt en vastgelegd (d.d. 6 juni 2023, kenmerk 0466025, revisieversie 3 ).

PFAS en asbest

Specifiek naar het voorkomen van PFAS en asbest in de bodem is afzonderlijk onderzoek uitgevoerd door Antea Nederland BV (project nr. 0472110.100, d.d. 14 september 2021). Onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de te saneren perceeldelen, door monsterneming in de ontgravingsvlakken.

Ter plaatse bestaat de mogelijkheid dat de bodem door atmosferische depositie met PFAS is verontreinigd. Onderzoek naar PFAS is van toepassing wanneer grond vrijkomt welke niet eerder op deze stofgroep is onderzocht en elders dient te worden toegepast of wordt aangeboden aan een erkend verwerker. Gezien de aard van de beoogde werkzaamheden (sanering) is het aannemelijk dat bij de saneringswerkzaamheden grond vrijkomt en dat deze moet worden afgevoerd. Om die reden is onderzoek naar het voorkomen van PFAS uitgevoerd, conform NEN5740. Omdat de onderzoeksaanleiding ligt in de bodemsanering, en dus de afvoer van grond, is geen grondwateronderzoek uitgevoerd. Voor asbest is relevant dat glasfabrieken voor zover bekend niet bijzonder verdacht zijn voor wat betreft de aanwezigheid van asbest in de bodem. Gezien de historische aanwezigheid van glasfabricage op het terrein zijn er geen andere bedrijfsmatige activiteiten die de aanname dat sprake is van een onverdachte situatie in de weg staan. Voor zover bekend is de locatie niet eerder op asbest onderzocht.

In juli en september 2021 zijn veldwerkzaamheden ter plaatse uitgevoerd, waarbij diverse grondboringen zijn gezet. Naast de boringen is ook een fysieke inspectie op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen uitgevoerd. Er zijn geen aanwijzigingen van bodemverontreiniging geconstateerd. Wel zijn verspreid over het terrein in verschillende gradaties kolengruis, olie-water reacties, teergeuren, baksteen, glas, metselpuin en beton aangetroffen. De grondboringen zijn vervolgens geanalyseerd op het voorkomen van PFAS en asbest. Uit de analyseresultaten blijkt dat geen sprake is van verhoogde gehalten aan PFAS in de bodem. De geanalyseerde monsters vallen voor wat betreft PFAS onder de kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur. Dit betekent dat er wat betreft PFAS geen belemmeringen zijn voor de af te voeren vrijkomende grond tijdens de saneringswerkzaamheden. In de geanalyseerde monsters is voor asbest geen overschrijding van de actiewaarde aangetroffen. Bij het als worst-case aan te merken bodemmonster is sprake van 1/3 van de actiewaarde.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de grond ter plaatse van de verschillende deellocaties als niet-PFAS-houdend en niet-asbesthoudend kan worden aangemerkt (indicatief). Nader onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen is niet noodzakelijk, de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door dit aspect niet in de weg gestaan.

Verspreide percelen

Voor de diverse verspreide percelen waar geen herontwikkeling wordt voorgestaan is sprake van een conserverende bestemminsgslegging. Ten opzichte van het voorheen geldende planologisch regime is geen sprake van substantiele wijzigingen in gebruiksmogelijkheden of een verandering van bouwmogelijkheden. Het bestaande gebruik op deze locaties wordt voortgezet. Nader onderzoek naar de bodemgesteldheid is in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

Op grond van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en dat, in de huidige situatie, de aanwezige bodemverontreiniging in principe een belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling. Deze belemmering kan worden weggenomen door saneringsmaatregelen te nemen die er voor zorgen dat toekomstige gebruikers niet worden blootgesteld aan de aanwezige verontreiniging. De maatregelen dienen zo te worden vormgegeven dat de risico's worden weggenomen en dat de nazorg wordt geminimaliseerd. Vanwege de omvang en de aard van de aanwezige verontreiniging is het niet noodzakelijk de verontreiniging volledig te verwijderen. De verontreiniging mag geïsoleerd worden onder toekomstige bebouwing en verhardingen of het aanbrengen van leeflagen.

De saneringsmaatregelen zijn uitgewerkt in samenhang met de geplande ontwikkeling en vastgelegd in een raamsaneringsplan dat door de gemeente moet worden goedgekeurd. De sanering wordt uitgevoerd in samenhang met het slopen en bouwrijp maken van de locatie. Op basis van het vastgestelde saneringsplan wordt toegewerkt naar een situatie waarbij de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De instandhouding van de aan te brengen leeflaag is planologisch geborgd door opname van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan.

5.10 Niet gesprongen explosieven

5.10.1 Algemeen

Door Saricon is gemeentebreed een vooronderzoek naar niet-gesprongen explosieven uitgevoerd (kenmerk 16S134, d.d. 6 maart 2018). In dit vooronderzoek zijn onder meer de volgende gebeurtenissen en omstandigheden in kaart gebracht:

  • Grondgevechten tussen Nederlandse en Duitse eenheden in mei 1940;
  • Luchtaanvallen door Duitse en geallieerde luchtstrijdkrachten;
  • De aanwezigheid van mijnenvelden;
  • De aanwezigheid van militaire verdedigingswerken;
  • Vliegtuigcrashes;
  • Munitievondsten.

Bij de beoordeling van de gebeurtenissen zijn verspreid over het grondgebied van de gemeente diverse gebieden aangemerkt welke verdacht zijn voor de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Deze verdachte gebieden zijn opgenomen op een CE-bodembelastingskaart.

5.10.2 Relatie tot ontwikkeling

Uit de CE-bodembelastingkaart van de gemeente blijkt dat het plangebied ter plaatse van de voormalige glasfabriek en het VROM-terrein geheel onverdacht zijn. Ten aanzien van het plangebied is door Saricon een briefrapportage opgesteld die gebaseerd is op de resultaten van het vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE). Op grond van de rapportage (kenmerk 20S096-BR-01, d.d. 2 november 2020) kan geconcludeerd worden dat er geen aanleiding is om een verdacht gebied aan te merken binnen het plangebied. Het plangebied is onverdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven.

5.10.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is er geen aanleiding om op voorhand gebieden als verdacht te markeren voor de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Indien bij werkzaamheden binnen het plangebied onverhoopt toch explosieven worden aangetroffen dan dienen de geldende procedures te worden opgevolgd. Risico's moeten worden vermeden, en na inschakeling van de relevante hulpdiensten zal de EOD van de vondst in kennis worden gesteld.

5.11 Kabels en leidingen

5.11.1 Algemeen

In paragraaf 5.6 zijn de relevante buisleidingen voor externe veiligheid reeds beschouwd. Hieruit is gebleken dat deze leidingen geen belemmeringen vormen voor het plan.

Naast de planologisch relevante kabels en leidingen zijn er ook andere kabels leidingen aanwezig in de ondergrond.

5.11.2 Relatie tot de ontwikkeling

De aanwezige kabels en leidingen zijn geïnventariseerd en zullen waar nodig worden verlegd of aangepast aan de voorgenomen transformatie van het gebied. De aanwezige kabels en leidingen vormen daarmee geen belemmering voor uitvoering van het plan.

Belangrijk daarbij is dat sprake is van een nagenoeg totale herontwikkeling van het plangebied. Zowel op gebouwniveau als voor wat betreft het stratenpatroon en de openbare ruimte gaat het gebied grotendeels op de schop. De transformatie van industrieterrein naar gemengd woon-werkgebied betekent dat bestaande kabels en leidingen worden verlegd en aangepast aan de beoogde nieuwe situatie. In overleg met de betrokken nutsbedrijven zal de concrete uitvoering van deze aanpassingen nader worden vormgegeven. Voor wat betreft het rioolpompgebouw op het VROM-terrein wordt in het kader van de voorbereiding van de aanvraag omgevingsvergunning bezien of en in hoeverre verplaatsing van het pompgebouw wenselijk danwel noodzakelijk is. Hieraan gekoppeld is ook standpuntbepaling over het eventueel verleggen van bestaande leidingen.

5.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.12 Archeologie

5.12.1 Algemeen

De gemeente Schiedam heeft archeologisch beleid, met bijbehorende beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

De locatie is zowel vanuit vigerend gemeentelijk beleid, waaronder het voorheen geldende bestemmingsplan, als op basis van archeologisch inhoudelijke bronnen verdacht op de aanwezigheid van archeologische resten.

5.12.2 Relatie tot ontwikkeling

Gelet op de voorgenomen transformatie van het plangebied, en de bouwvolumes die er al staan, zullen bodemingrepen in dit gebied op basis van het voorliggende bestemmingsplan meestal groter zijn dan 200 m2. Op basis van de voorheen geldende dubbelbestemming voor bescherming van archeologische waarden was dan nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In het plangebied is door Antea Group een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (kenmerk 466025, d.d. 6 november 2020, zie bijlage 10). Op grond van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor het plangebied een brede archeologische verwachting geldt. Wel kan deze, zeker voor de periode van de late middeleeuwen en nieuwe tijd, nader geconcretiseerd worden . De aanwezigheid van oudere resten is sterk afhankelijk van de aard van de bodemopbouw (die nog niet of enkel (te) grof bekend is). Er kunnen archeologische resten worden aangetroffen uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd, afhankelijk van de bodemopbouw in het plangebied. De hoogste verwachting geldt echter op het aantreffen van resten uit de nieuwe tijd, gebaseerd op de historische kaarten uit het gebied. De stroomrug langs de Schie, die aan de westkant van het plangebied ligt, vormde mogelijk een gunstige vestigingslocatie tussen de ijzertijd en de vroege middeleeuwen. Deze verwachting is vervolgens alleen van toepassing indien de bodemopbouw niet geroerd is geraakt en alle lagen nog intact aanwezig zijn.

De locatie is zowel vanuit vigerend gemeentelijk beleid als op basis van archeologisch inhoudelijke bronnen verdacht op de aanwezigheid van archeologische resten. Archeologie zal verder in de planvorming als één van de te onderzoeken aspecten moeten worden meegenomen. Pas wanneer kan worden aangetoond dat het plangebied tot voorbij de archeologisch relevante niveaus reeds verstoord is óf middels een waarderend archeologisch veldonderzoek er geen behoudenswaardige vindplaats binnen het plangebied wordt aangetroffen, kan de gemeente Schiedam het plangebied vrijgegeven voor wat betreft het aspect archeologie binnen het ruimtelijk domein.

De aanwezigheid van archeologische sporen is sterk afhankelijk van het feit of de bodemopbouw in het plangebied verstoord is geraakt door bebouwing of andere grondwerkzaamheden. Dit kan niet worden bepaald door een archeologisch bureauonderzoek alleen. Antea Group adviseert dan ook om in het plangebied een verkennend booronderzoek uit te voeren om de mate van intactheid van de bodemopbouw en eventueel aanwezige archeologische lagen te bepalen. Op die manier kan een gefundeerd advies worden gegeven over de impact van de herinrichting van het plangebied en de noodzakelijke archeologische onderzoeken die daarvoor moeten worden uitgevoerd.

De gemeente Schiedam heeft het onderzoeksrapport laten beoordelen door haar vaste adviseur, de afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam, en besloten het advies van de afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam uit haar brief van 11 november 2022 (kenmerk AS22/12186-22/9022806) over te nemen.

Het onderzoeksrapport is goedgekeurd. Verder wordt de in het rapport geformuleerde aanbeveling opgevolgd, namelijk om in het plangebied een vervolgonderzoek uit te voeren maar de insteek hiervan te laten afhangen van de concrete bouw- en inrichtingsplannen. Een archeologische planbeoordeling moet, zodra deze plannen definitief zijn, nog worden uitgevoerd. Pas dan wordt bepaald of een veldonderzoek nodig zal zijn en, zo ja, of dit voor het gehele plangebied geldt of voor delen ervan. Ook kan op dat moment worden bekeken welke vorm van onderzoek het meest geschikt is om de archeologische verwachting te toetsen.

Omdat in dit geval een projectbestemmingsplan voor het plan wordt opgesteld, voldoet het om de regels uit het voorheen geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen archeologische dubbelbestemming(en) over te nemen. Hiermee is afdoende geborgd dat bij de nadere uitvoer van bouwplannen de archeologische onderzoeksplicht moet worden nagekomen, en kan de opzet van het onderzoek worden afgestemd op de concreet voorliggende bouwplannen.

Verspreide percelen

Ten aanzien van de diverse verspreide percelen is het beschermingsregime uit het voorgaande bestemmingsplan overgenomen. Omdat op deze locaties geen nieuwe ontwikkelingen worden voorgestaan is nader onderzoek niet nodig. Indien zich ontwikkelingen voordoen biedt het beschermingsregime voldoende handvaten om de eventuele archeologische waarde nader te bepalen.

5.12.3 Conclusie

Uit oogpunt van de bescherming van archeologische waarden geldt voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming. Belemmeringen worden vooralsnog niet verwacht.

5.13 Duurzaamheid

Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan vindt momenteel een nadere uitwerking van diverse onderdelen van het thema duurzaamheid plaats. In het ontwerpbestemmingsplan wordt deze paragraaf dan ook herschreven, en concreter toegespitst op het planvoornemen.

5.13.1 Algemeen

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaamheid is neergelegd in het Klimaatbeleidsplan (gericht op klimaatmitigatie: aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering) en het Klimaatadaptatieplan (gericht op adaptatie: aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering). Het nieuwe Klimaatbeleidsplan 'Een wereld te winnen' is op 3 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit klimaatbeleidsplan is aangepast, geactualiseerd en aangevuld en bouwt voort op de weg die is ingeslagens met het Programma Duurzaamheid (2016-2018) en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. Het Klimaatadaptatieplan Schiedam en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 tot en met 2023 zijn op 12 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. Het Klimaatadaptatieplan gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingsrisico's.

5.13.2 Klimaatadaptatie

Wateroverlast en droogte

Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Ingezet wordt op het hebben van voldoende mogelijkheden voor waterberging in geval van wateroverlast door overvloedige regen, alsmede het beperken van her risico op instabiliteit van kaden en verzakkingen ten gevolge van droogte. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem.

Hitte en natuur inclusief bouwen

Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Uitgangspunt is dat het stedelijk gebied bij hittegolven niet meer dan 2 graden Celsius opwarmt ten opzichte van het omliggende gebied. Om die reden is het wenselijk dat maatregelen worden getroffen die extreme opwarming tegengaan, zoals het toepassen van 'vergroenende' maatregelen. In het algemeen geldt dat indien 40% van de planlocatie wordt vergroend, een daling van 2 graden Celcius optreedt. Naast 'vergroenende' maatregelen is het ook belangrijk om bouwtechnische voorzieningen te treffen.

PM

Natuurinclusief bouwen

De maatregelen die worden toegepast voor klimaatadaptatie, hebben ook een positief effect op de biodiversiteit in de stad.

PM in ontwerpbestemmingsplan

5.13.3 Klimaatmitigatie

Energie

Per 1 januari 2021 is de EPC-eis uit het Bouwbesluit vervallen en is deze vervangen door drie BENG-indicatoren, bepaald volgens NTA 8800 en ISSO 75.1.

PM in ontwerpbestemmingsplan

Circulair bouwen

PM in ontwerpbestemmingsplan

5.13.4 Conclusie

Binnen de kaders van het bestemmingsplan is een verdere uitwerking van de concrete plannen mogelijk, en zijn eventuele maatregelen uit te werken. Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt dit aspect door de ontwikkelaar nog nader uitgewerkt, en ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Indien nodig wordt het bestemmingsplan naar aanleiding van de standpuntbepaling door de gemeente nog aangevuld of aangepast.

5.14 Windhinder

5.14.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling is het wenselijk om te kunnen vaststellen of er een aanvaardbaar windklimaat optreedt na voltooiing van het plan, zodat duidelijk is dat geen windgevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Windhinder op een bepaalde plek is het aantal uur per jaar dat het op deze plek harder waait dan de gestelde grens van 20 km/h. In de NEN8100 zijn hiervoor kwaliteitsklassen opgenomen. Hoe iemand het windklimaat ervaart hangt af van zijn activiteit. In een park of speeltuin is meer behoefte aan een rustiger windklimaat dan op een parkeerplaats. De norm beschrijft daarom drie activiteitsklassen. De waardering van het lokale windklimaat wordt gekwalificeerd met goed, matig of slecht.

Het plangebied kent een omvang van circa vijftien hectare, en beoogd onder andere in beperkte mate vormen van hoogbouw te realiseren. Daarbij ligt het plangebied nabij de gebiedsontwikkeling Merwe-/Vierhavens, waar eveneens sprake is van ontwikkelingen met hoogbouw. Op enige afstand ten zuiden en oosten van het plangebied ligt voorts het open water van de Nieuwe Maas en het havenbekken van de Merwehaven. Hoewel op enige afstand, wordt het plangebied vooralsnog niet door substantiële hoogbouw of opgaande beplanting van deze open gebieden gescheiden.

5.14.2 Relatie tot ontwikkeling

Ter onderbouwing van het bestemmingsplan en de voorgestane ontwikkeling is een windhinderonderzoek uitgevoerd door Peutz (d.d. 1 februari 2023, kenmerk O 16860-7-RA ).

Het rapport beschrijft hoe met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) een indicatief onderzoek is verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de beoogde ontwikkeling. Voor het vervaardigen van het CFD model is onder meer gebruik gemaakt van een door de ontwikkelaar aangeleverd 3D model van de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied. De stedenbouwkundige omgeving en de begroeiing is meegenomen aan de hand van gegevens uit openbare bronnen. In totaal is een gebied gemodelleerd is van circa 1250 bij 1000 meter.

Het doel van het onderzoek was het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing. Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00103-0001_0019.png"

Afbeelding 18 Het te verwachten windklimaat in de beoogde situatie, beoordeeld conform NEN 8100

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

- Aan de noordwest-, noordoost-, en zuidzijde van blok A is er sprake van een beoordeling matig tot slecht voor de activiteit doorlopen. Om de hinderkans in deze regio te verlagen, wordt geadviseerd om stevige begroeiing te plaatsen. Ook wordt geadviseerd voor gebieden met matig tot slechte hinderkans de wandelpaden zodanig in te vullen dat de plekken met (veel) hinderkans worden vermeden.

- Aan de oostgevel van blok C is sprake van een beoordeling matig tot slecht voor de activiteit slenteren. Geadviseerd wordt om op deze plekken lokale windafschermende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door de entrees in een nis met een diepte van circa 1 meter te plaatsen. Bij woningen met een tuin voor de entree kunnen heggen of schermen met een minimale hoogte van 1,5 meter, en een minimale diepte van 1 meter worden geplaatst om het windklimaat te verbeteren.

- Aan de oostgevel van blok D is er sprake van een beoordeling matig tot slecht voor de activiteit slenteren. Geadviseerd wordt om hier lokale windafschermende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld stevige begroeiing om het windklimaat te verbeteren.

In de verdere uitwerking van de bouwplannen voor afzonderlijke gebouwen, en de inrichting van het buitengebied rondom de gebouwen, worden de adviezen en aanbevelingen met betrekking tot het voorkomen van windhinder meegenomen.

Specifiek voor blok A (de silo's) wordt opgemerkt dat de bestaande silo's als onderdeel van de ontwikkeling een nieuwe functie krijgen. Hiervoor zijn diverse bouwkundige ingrepen en aanpassingen aan het bestaande bouwwerk nodig. De gebouwen B, C en D zijn nieuw te ontwerpen gebouwen. Er is dan ook voldoende ruimte om in het ontwerp het aspect windhinder op een juiste manier mee te nemen. Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt dit aspect door de ontwikkelaar nog nader uitgewerkt, en ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Indien nodig wordt het bestemmingsplan naar aanleiding van de standpuntbepaling door de gemeente nog aangevuld of aangepast.

5.14.3 Conclusie

Het aspect windhinder geeft op enkele plekken binnen het plangebied aandachtspunten voor de verdere uitwerking van bouw- en inrichtingsplannen. Er is geen sprake van onaanvaardbare windhinder, of van een zodanige impact van wind op de voorgenomen bouwplannen dat dit directe gevolgen heeft voor de bestemmingslegging. Binnen de kaders van het bestemmingsplan is een verdere uitwerking van de concrete plannen mogelijk, en zijn eventuele maatregelen uit te werken. Het thema wind(hinder) vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt dit aspect door de ontwikkelaar nog nader uitgewerkt, en ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Indien nodig wordt het bestemmingsplan naar aanleiding van de standpuntbepaling door de gemeente nog aangevuld of aangepast.

5.15 Bezonning

5.15.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk inzichtelijk te maken hoe de beoogde ontwikkeling invloed heeft op de schaduwval en bezonning in de omgeving.

Voor het beoordelen van bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. Voor wat betreft bezonning gebruikt de gemeente Schiedam de 'lichte TNO-norm' als referentie voor de minimaal acceptabele bezonning bij woningen. Deze lichte norm houdt in dat er tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode van 19 februari tot 21 oktober (8 maanden). Vergroting van het aantal bezonningsuren, bijvoorbeeld tot de 'strenge TNO-norm' betekent een kwalitatieve verbetering van het plan. De strenge norm houdt in dat er tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode van 21 januari tot 22 november (10 maanden). Bij beide normen wordt gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van een raam.

Het plangebied is momenteel reeds bebouwd, en biedt ook (substantiële) mogelijkheden voor uitbreiding van bebouwing. Gelet op de beoogde herontwikkeling is denkbaar dat in de toekomst op sommige plaatsen hogere bebouwing wordt gerealiseerd dan nu aanwezig is. Dit betekent dat de bezonningssituatie in de omgeving kan wijzigen. Ter onderbouwing van het bestemmingsplan en de voorgestane ontwikkeling is daarom een bezonningsonderzoek uitgevoerd.

5.15.2 Relatie tot ontwikkeling

Ter onderbouwing van het bestemmingsplan en de voorgestane ontwikkeling is een bezonningsonderzoek uitgevoerd door Peutz (d.d. 14 maart 2023, kenmerk O 16860-6-RA). Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de mogelijke invloed van de nieuwbouw op de bezonning van de omliggende bestaande woonbebouwing. De bezonning in de situatie met volledig ingevuld voorliggend bestemmingsplan is daarbij vergeleken met de bezonningssituatie waarbij binnen het plangebied het voorheen geldende bestemmingsplan volledig is ingevuld. Daarbij is toepassing gegeven aan de lichte TNO-norm, en is de bezonning beoordeeld op de gevels van de bestaande woningen. Waar nodig is de bezonning meer gedetailleerd inzichtelijk gemaakt.

Uit de berekeningen blijkt dat de grootste invloed van de geplande bebouwing gevonden wordt op lagere verdiepingen van de bebouwing aan de Rotterdamsedijk direct ten noorden van het plangebied. Hier is de afname van de mogelijke bezonningsduur op de meest kritische datum binnen de toetsingsperiode van de licht TNO-norm (21 oktober) lokaal tot ca. 5 uur. Doordat in de huidige bebouwingssituatie deze gevels vrijwel onbelemmerd zijn, is de afname wel groot, maar blijft er vrijwel overal nog wel meer dan twee uur zon mogelijk. Lokaal daalt op de begane grond de mogelijke bezonningsduur tot net onder de twee uur. Een beperkt aantal woningen voldoen hier daardoor niet aan de lichte TNO-norm. Het betreft de volgende woningen:

  • Rotterdamsedijk 339: ca. 1 uur en drie kwartier zon, afname van ca. 3 uur en driekwartier
  • Rotterdamsedijk 345: ca. anderhalf uur zon, afname van ca. 3 uur en driekwartier
  • Rotterdamsedijk 347: ca. 1 uur en een kwartier zon, afname van ca. 3 uur en driekwartier
  • Rotterdamsedijk 353: ca. anderhalf uur zon, afname van ca. 4 uur
  • Rotterdamsedijk 355: ca. anderhalf uur zon, afname van ca. 4 uur en een kwartier
  • Rotterdamsedijk 361: ca. 1 uur en drie kwartier zon, afname van ca. 4 en een half uur

Hierbij kan worden opgemerkt dat dit slechts een beperkt deel van de toetsingsperiode het geval zal zijn, doordat de zon net na 19 februari en net voor 21 oktober al snel significant hoger staat. In de zomerperiode is er op deze woningen geen sprake van enige schaduwwerking van de geplande nieuwbouw. Daarnaast is in het model voor de nieuwbouw het bestemmingsplanvolume volledig ingevuld, waardoor de bezonning in de praktijk wat gunstiger kan zijn. In de uitwerking van de concrete bouwplannen kan met dit aspect wellicht nog rekening worden gehouden.

Bij een beperkt aantal bovenwoningen in de Hoogstraat (nrs 12 – 20), waar op de meest kritische datum in de huidige situatie de bezonningsduur al minder dan twee uur is, is er sprake van een verdere afname van ca. een half uur waarna er bijna anderhalf uur zon overblijft op nr 12 afnemend tot vrijwel geen zon op nr 20. Dit met name omdat het VROM-terrein nu onbebouwd is.

In de zomermaanden verplaatst de schaduwwerking zich naar de gebieden ten oosten en westen van het plangebied. Aan de westzijde is er bij de panden aan de Tuinlaan daarbij tot ca. twee uur schaduw mogelijk. Aan de oostzijde (waar nu nog geen woningen zijn gelegen) is bij de gevels aan de Nieuw-Mathenesserstraat lokaal sprake van ca. 4 uur schaduw.

Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt dit aspect door de ontwikkelaar nog nader uitgewerkt, en ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Indien nodig wordt het bestemmingsplan naar aanleiding van de standpuntbepaling door de gemeente nog aangevuld of aangepast.

5.15.3 Conclusie

Het aspect bezonning geeft op enkele plekken binnen het plangebied aandachtspunten voor de verdere uitwerking van bouw- en inrichtingsplannen. Binnen de kaders van het bestemmingsplan is een verdere uitwerking van de concrete plannen mogelijk, en zijn eventuele maatregelen uit te werken.

Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt dit aspect door de ontwikkelaar nog nader uitgewerkt, en ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Indien nodig wordt het bestemmingsplan naar aanleiding van de standpuntbepaling door de gemeente nog aangevuld of aangepast.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemene juridische opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de herontwikkeling van Nieuw-Mathenesse Noord-West van (nagenoeg) monofunctioneel bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de RO-standaarden SVBP2012 en IMRO 2012, binnen de kaders van de Wet ruimtelijke ordening.

Op de verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen of de beoogde ontwikkeling.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is gelegd op de beoogde locatie van de nieuwe mobiliteitshub, voor zover het gaat om gronden die alleen voor een bedrijfsmatig geëxploiteerde parkeergarage worden gebruikt.

6.2.2 Gemengd

De bestemmingslegging is een uitwerking van het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 en de nadere afspraken die met de eigenaren van de voormalige glasfabriek zijn gemaakt over de herontwikkeling van de terreinen in haar eigendom. Gekozen is voor bestemmingen Gemengd omdat wordt gestreefd naar een stedelijk interactiemilieu, waarbij wonen, bedrijvigheid en voorzieningen gemengd in het gebied hun plek vinden.

Het VROM-terrein is bestemd als Gemengd - 1. Het noordelijk deel van het terrein van de glasfabriek is bestemd als Gemengd - 2. Binnen deze bestemmingen zijn diverse functies toegestaan, met name wonen en bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten met een beperkte milieuimpact, maar ook diverse vormen van horeca, (maatschappelijke) voorzieningen en persoonlijke dienstverlening. Het wonen vindt met name plaats op de verdiepingen, terwijl de andere functies in de plinten worden beoogd. Het VROM-terrein heeft een afzonderlijke bestemming gekregen omdat wordt beoogd dit deel van het plangebied als eerste in ontwikkeling te brengen. De bestemming Gemengd - 2 is ook gelegd op de bebouwingsstrook aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat. De bestemmingslegging is daarbij afgestemd op de bestaande planologische mogelijkheden, en bouw van woningen is uitgesloten.

Het zuidelijke deel van het plangebied, grenzend aan het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse, is bestemd als Gemengd - 3. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, met name bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten met een beperkte milieuimpact, maar ook diverse vormen van horeca, voorzieningen en persoonlijke dienstverlening. De functie wonen is minder prominent aanwezig, en zo nodig op maat aangeduid. Dit deel van het plangebied fungeert daarmee als een overgangszone tussen het wat meer op wonen ingerichte gebied aan de noordzijde van het plangebied, en de zwaardere bedrijfsactiviteiten die ten zuiden van het plangebied gehandhaafd blijven.

Uitgangspunt voor de bestemmingslegging is dat sprake is van een gemengd woon-werkgebied. De functies wonen en bedrijvigheid vinden naast en door elkaar plaats, en de systematiek in de regels is zodanig dat de toegestane functies geen noemenswaardige hinder veroorzaken voor de functies wonen, en andersom de functie wonen de goede uitoefening van de toegelaten bedrijfsactiviteiten niet hindert. Enkele zaken zijn specifiek uitgezonderd of op maat bestemd. Zo zijn bijvoorbeeld geen zelfstandige kantoren toegestaan, en zijn functies als horeca en dienstverlening gereguleerd. Beoogd wordt een aantrekkelijk stedelijk woon- en werkmilieu te realiseren. De toegestane bedrijvigheid is met name gericht op de interactie tussen bewoners en bezoekers van het gebied. Denk aan ambachtelijke bedrijvigheid, ontwerptechnische en kunstzinnige beroepen (ateliers), creatieve maakindustrie en andere bedrijvigheid die bijdraagt aan een levendig straatbeeld. Als onderdeel van de bedrijvigheid is ondergeschiklte detailhandel van de eigen producten toegestaan. Op kleinschaliger niveau kunnen veel van deze activiteiten ook als beroep aan huis worden uitgeoefend. In samenhang met de horeca, zowel daghoreca als een hotel, en door de ligging op de route tussen de Schiedamse binnenstad en het oostelijker gelegen Van Deventer-driehoek en M4H, is sprake van een levendig straatbeeld met een aantrekkelijk verblijfsklimaat. De inrichting van het openbaar gebied is hier verder op afgestemd.

Met de bestemmingslegging is zowel een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied geborgd, als het verantwoord voorzetten van de bestaande bedrijvigheid in het distilleercluster en elders op het bedrijventerrein. Gelet op het gewenste gemengd woon-werkgebied is er voor het reguleren van de toegestane bedrijfsfuncties voor gekozen om gebruik te maken van de zogenaamde ABC-systematiek voor gemengde gebieden. In Bijlage 2 bij de regels is een uitgebreidere toelichting op de werking van deze systematiek opgenomen.

De bestemmingsregels kennen diverse flexibiliteitsbepalingen, waarbij ook een belangrijke rol is weggelegd voor het Beeldkwaliteitsplan als toetsingskader. Ook is er, binnen kaders, sprake van uitwisselbaarheid tussen bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de beide bestemmingen Gemengd. Hiermee wordt enerzijds flexibiliteit geboden ten aanzien van de concrete uitwerking, maar is wel op voorhand gekaderd binnen welke bandbreedte invulling mogelijk is.

6.2.3 Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

De bestaande wegen in het plangebied die blijven behouden, zijn bestemd als Verkeer (doorgaande wegen) of Verkeer - Verblijfsgebied. De planologische mogelijkheden zijn voor het merendeel overgenomen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen.

Ook is een verkeersbestemming gelegd op de nieuwe weg die wordt aangelegd ter onsluiting van diverse nieuwe (woon)gebouwen. Deze nieuwe weg wordt op enig moment overgedragen in eigendom aan de gemeente.

6.2.4 Water

Het water van de Buitenhaven is bestemd als Water. De planologische mogelijkheden zijn voor het merendeel overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan, en waar nodig nader afgestemd op de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

6.3 Dubbelbestemmingen

6.3.1 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De in het plangebied aanwezige ondergrondse hoogspanningsverbinding is met een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangeduid op de verbeelding. Ter plaatse van deze leiding geldt binnen de op de verbeelding aangegeven belemmeringszone een bouwverbod. Voor het aanleggen van werken en werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning vereist. Afwijken van het bouwverbod of het verlenen van een omgevingsvergunning is mogelijk indien de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

6.3.2 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie Archeologie). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunning gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Ontheffing of aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of aanlegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden.

6.3.3 Waarde - Cultuurhistorie

Deze dubbelbestemming is bedoeld om een goede afweging van de cultuurhistorische belangen zeker te stellen ten aanzien van monumentale panden. Het bouwen, voor zover sprake is van aanpassing van de gebouwen, is op deze gronden pas mogelijk nadat wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De aanwezige cultuurhistorische belangen en waarden worden op het moment van verlenen van de afwijking betrokken in de afweging. De bestemmingslegging heeft met name een signaalfunctie, als aanduiding van de (gemeentelijke) monumenten in het plangebied.

6.3.4 Waterstaat - Waterkering

De waterkerende functie is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Het gaat om een klein deel van het plangebied, in de uiterste zuidoostpunt. De dubbelbestemming dient ter bescherming en instandhouding van de waterkering en de goede waterbeheersing. In de regels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden volgens de van kracht zijnde bestemming van deze gronden, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten. Bouwen is pas mogelijk na toestemming van burgemeester en wethouders, waarbij advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Een vergelijkbare regeling geldt voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken en werkzaamheden.

6.4 Overige bepalingen

Het plan kent verder diverse algemene regels, welke vaak standaard in bestemmingsplannen worden opgenomen indien dit wenselijk wordt geacht.

6.4.1 Algemene aanduidingen

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van diverse nabijgelegen (gezoneerde) industrieerreinen, en daarnaast binnen de geluidzones van wegen. De geluidzone is op de verbeelding aangeduid, en gekoppeld aan regels met betrekking tot het toestaan van nieuwe (geluidgevoelige) functies.

6.4.2 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling grotendeels bij recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van bouwwerken voor nutsdoeleinden.

6.4.3 Algemene gebruiksregels

Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de individuele bestemmingen. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemene gebruiksregels'. Voor het gehele plangebied is zo bepaald welke vormen van gebruik niet zijn toegestaan, zoals een verbod op het uitoefenen van een seksinrichting of het permanent bewonen van niet voor bewoning bedoelde gebouwen.

6.4.4 Parkeren, laden, lossen en stallen

Een specifieke algemene gebruiksregel is opgenomen voor het aspect parkeren e.d.. In paragraaf 5.8 is omschreven op welke wijze deze regels tot stand zijn gekomen. Het gaat in basis om een standaardregeling voor Schiedam, die echter specifiek is afgestemd op de voorgenomen planontwikkeling.

6.4.5 Algemene wijzigingsregels

Het plan kent een algemene wijzigingsregel waarmee bestemmingsgrenzen in het plan beperkt kunnen worden gewijzigd wanneer dit bij het uitmeten van de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet onder andere in de herontwikkeling van een voormalig bedrijventerrein, waarbij woningen worden gerealiseerd in combinatie met diverse andersoortige functies.

Privaat eigendom

Een groot deel van het plangebied betreft gronden in privaat eigendom (gronden voormalige glasfabriek en VROM-terrein, diverse verspreid over het plangebied gelegen percelen met bedrijfsbebouwing).

De verspreide percelen met bedrijfsbebouwing hebben in het voorliggende plan een bestemming gekregen welke feitelijk overgenomen is uit de voorheen vigerende planologische regelingen. Op deze percelen worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgestaan, anders dan ontwikkelingen welke ook reeds op basis van het voorheen geldende planologische regime mogelijk waren. Van substantiële wijzigingen is geen sprake, er is geen sprake van aangewezen bouwplannen conform de Wet ruimtelijke ordening. De economische uitvoerbaarheid van deze plandelen is daarmee gegarandeerd en vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Voor de gronden van de voormalige glasfabriek en het VROM-terrein is tussen de eigenaren en de gemeente een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten waarin de randvoorwaarden en nadere afspraken ten aanzien van de voorgestane ontwikkeling zijn vastgelegd (zie ook paragraaf 7.2). Bij de uitwerking van de stedenbouwkundige invulling voor deze gronden is de financiële haalbaarheid getoetst, waarbij de haalbaarheidsstudie een neutraal/positief resultaat laat zien.

Gemeentelijk eigendom

Een klein deel van het plangebied is gemeentelijk eigendom. Het gaat met name om de bestaande openbare gronden in het plangebied.

Het huidige openbare gebied blijft openbaar. Structurele wijzigingen die van invloed zijn op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan zijn niet aan de orde. Mogelijk dat als gevolg van de herontwikkeling wijzigingen in de uitvoering nodig zijn, maar de kosten hiervoor zijn ofwel via de reguliere beheer- en onderhoudscyclus, danwel via de grondexploitatie behorend bij de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse, gedekt.

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot voor vergoeding in aanmerking komende planschade. De kans op planschade door de herontwikkeling wordt gering geacht, maar dat sprake zal zijn van voor vergoeding in aanmerking komende schade kan niet op voorhand worden uitgesloten.

Gelet hierop is voor de herontwikkeling een planschadeovereenkomst met de relevante grondeigenaren gesloten, als onderdeel van de anterieure exploitatieovereenkomst. Dit betekent dat eventuele gegronde planschadeclaims financieel niet door de gemeente Schiedam worden afgehandeld, maar door de initiatiefnemer voor herontwikkeling van de voormalige glasfabriek. Het aspect planschade is hiermee voldoende afgedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 Bro benoemd. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en het kostenverhaal is geregeld.

Het toevoegen van (maximaal) 738 woningen betreft een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Voor de gronden van de voormalige glasfabriek en het VROM-terrein is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten met de eigenaar van de gronden. In deze overeenkomst zijn onder andere afspraken gemaakt over het kostenverhaal en zijn locatie-eisen en regels voor de beoogde woningbouwcategorieën vastgelegd.

Hiermee is het kostenverhaal voor de gronden van de voormalige glasfabriek anderszins verzekerd. Ook is er geen reden om aanvullend nog locatie-eisen te stellen. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Wettelijk overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke overlegpartners, waaronder de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in de 'Reactienota voorontwerp-bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse Noord-West'. Deze nota vormt mede de basis voor de aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan naar een ontwerpbestemmingsplan, en is als bijlage XXX aan de toelichting toegevoegd.

8.2 Participatie en inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan is uitgewerkt op basis van het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1, dat in september 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het kader van de opstelling van dit Ruimtelijk Raamwerk heeft een participatietraject plaatsgevonden, waarbij inbreng van een ieder mogelijk was. Aanvullend is met diverse afzonderlijke partijen inhoudelijk overleg gevoerd over de kaders en uitwerking van de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse, en is in het kader van concrete onderwerpen specifiek afstemming gezocht.

In het kader van de planuitwerking is door de betrokken projectontwikkelaars een participatietraject doorlopen. Hierbij is aan omwonenden, bedrijven uit de omgeving en andere geinteresseerden de insteek ten aanzien van de planontwikkeling toegelicht, en is inbreng opgehaald met betrekking tot de uitwerking van het stedenbouwkundig plan.

Het bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische uitwerking van het Ruimtelijk Raamwerk en de nadere uitwerking in een stedenbouwkundig plan. Er geldt geen wettelijke verplichting om inspraak te bieden op het voorontwerp. Om die reden is het voorontwerp bestemmingsplan niet in het kader van een inspraakprocedure ter inzage gelegd. Een ieder is de gelegenheid geboden om een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan.